ECLI:NL:GHAMS:2018:5142

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 december 2018
Publicatiedatum
3 mei 2019
Zaaknummer
23-000815-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling in hoger beroep wegens verkeersovertredingen met motorrijtuig

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in Bulgarije, was in hoger beroep gegaan tegen een eerdere veroordeling voor het besturen van een motorrijtuig zonder geldig rijbewijs en voor het veroorzaken van een aanrijding. De tenlastelegging bestond uit twee feiten: het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs en het niet tijdig kunnen stoppen van zijn voertuig, wat leidde tot een aanrijding met een andere auto.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 20 april 2016 te Oostzaan met een vrachtauto reed, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Echter, het hof oordeelde dat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat de verdachte op de hoogte was van de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs, en sprak hem vrij van het eerste feit. Wat betreft het tweede feit, de aanrijding, oordeelde het hof dat de verdachte onvoldoende afstand had gehouden tot zijn voorganger en daardoor de aanrijding had veroorzaakt. Het hof achtte dit feit bewezen en legde een geldboete op van €450,00 en 9 dagen hechtenis op.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van kennis van de geldigheid van rijbewijzen en de verantwoordelijkheden van bestuurders in het verkeer. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en deed opnieuw recht, waarbij het de verdachte voor het eerste feit vrijsprak en voor het tweede feit een straf oplegde.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000815-18
Datum uitspraak: 19 december 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 31 januari 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-172824-16 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Bulgarije) op [geboortedag] 1986,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 december 2018.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1:hij, op of omstreeks 20 april 2016, te Oostzaan, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de Kolkweg, als bestuurder een motorrijtuig, (vrachtauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd;
feit 2:hij op of omstreeks 20 april 2016 te Oostzaan als bestuurder van een voertuig (vrachtauto), rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Kolkweg, zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, immers is hij, rijdende met een snelheid van ongeveer 50 kilometer per uur met een gelet op die snelheid te korte afstand, achter een ander voertuig (personenauto) gaan en/of blijven rijden, waarbij letsel aan personen is ontstaan of schade aan goederen is toegebracht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Vrijspraak feit 1

De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Op 3 oktober 2012 heeft het CBR per aangetekende post naar het adres van de verdachte een brief toegestuurd waarin staat vermeld dat zijn rijbewijs per 3 oktober 2012 ongeldig is verklaard. Op 20 december 2012 heeft het CBR per aangetekende post een brief gestuurd naar het adres van de verdachte met de vermelding dat hij zijn rijbewijs moet inleveren. Vervolgens heeft het CBR op 25 november 2014 per brief laten weten dat zij het rijbewijs van de verdachte hebben ontvangen. Voorts zal tegen de verdachte bij zijn aanhouding in januari 2016 door de politie zijn verteld dat zijn rijbewijs ongeldig is verklaard. De verdachte moet dus hebben geweten dat zijn rijbewijs op een gegeven moment niet meer geldig was.
Met de raadsman is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen hetgeen de verdachte onder 1 is ten laste gelegd, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken. Het rijbewijs van de verdachte is bij besluit van 3 oktober 2012 ongeldig verklaard. De verdachte heeft verklaard dat zijn rijbewijs was gestolen en dat hij er pas in augustus 2016 van op de hoogte is geraakt dat zijn rijbewijs niet meer geldig was. De omstandigheid dat het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van de verdachte en de brief van 20 december 2014 per aangetekende post aan hem zijn verzonden en niet retour zijn gekomen bij het CBR, is onvoldoende bewijs voor zijn wetenschap. Hoewel het voor de hand ligt dat de verdachte bij zijn aanhouding in januari 2016 is medegedeeld dat zijn rijbewijs ongeldig was, zijn geen stukken van die aanhouding voorhanden waaruit dit blijkt. Het onderzoek ter terechtzitting heeft ook overigens onvoldoende bewijs opgeleverd dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.

Bewijsoverweging feit 2

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep primair op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde. De verdachte heeft verklaard dat hij op de strook op de weg reed om rechtdoor te gaan en er plotseling een auto voor hem vanaf de linker rijstrook naar rechts kwam die hij heeft geraakt. Hij heeft noch de bedoeling, noch het opzet en noch het voorwaardelijk opzet op de aanrijding gehad. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat – indien het hof tot een bewezenverklaring komt – geen straf of maatregel dient te worden opgelegd.
De verdachte reed op 20 april 2016 op de Kolkweg in Oostzaan in een vrachtauto van zijn werkgever. Het staat vast dat hij achterop de Honda van de aangever is gereden en daarmee in botsing is gekomen. De aangever heeft verklaard dat er sprake was van file en dat hij daarom stapvoets reed. Hij reed op de rechterbaan (het hof begrijpt: de rechter rijstrook) en werd daar van achteren aangereden door de vrachtwagen van de verdachte. De getuige [getuige] heeft verklaard dat de vrachtwagen 50 à 60 kilometer per uur reed en moest uitwijken voor de file die voor het vak voor rechtsaf stond. Zij zag de vrachtwagen van links naar rechts schudden.
Uit deze verklaringen moet worden afgeleid dat de verdachte met een snelheid van ongeveer 50 kilometer per uur op de bijna stilstaande file afreed en hevig heeft geremd, waarbij de vrachtauto van links naar rechts schudde, maar een aanrijding niet meer kon voorkomen. De verklaringen bieden geen steun aan de verklaring van de verdachte dat de aanrijding is veroorzaakt doordat de aangever plotseling voor hem naar rechts kwam. Deze verklaring is ook al minder waarschijnlijk omdat daarmee niet goed rijmt dat, zoals blijkt uit de foto’s in het dossier, de auto van de verdachte schade heeft aan de linker voorkant en de Honda betrekkelijk ernstige schade midden achter.
Daarmee is het ten laste gelegde bewezen zoals hierna te vermelden. Of de verdachte daarbij opzet heeft gehad op het veroorzaken van een aanrijding is niet relevant. Het primaire verweer gaat niet op.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 2:hij op 20 april 2016 te Oostzaan als bestuurder van een voertuig (vrachtauto), rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Kolkweg, zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, immers is hij, rijdende met een snelheid van ongeveer 50 kilometer per uur met een gelet op die snelheid te korte afstand, achter een ander voertuig (personenauto) gaan en/of blijven rijden, waarbij letsel aan personen is ontstaan of schade aan goederen is toegebracht.
Hetgeen onder 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van het bepaalde bij artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken en voor het onder 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete van 450 euro subsidiair 9 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van 1.000 euro en dat voor het onder 2 ten laste gelegde geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft met zijn voertuig een verkeersovertreding begaan door onvoldoende afstand te houden ten opzichte zijn voorligger. Hij kreeg zijn voertuig niet tijdig tot stilstand en kwam in aanrijding met het voertuig van de aangever dat op dat moment voor hem op de weg reed, waardoor schade is toegebracht aan het voertuig van de aangever.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 19 en 92 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, de artikelen 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en artikel 177 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 450,00 (vierhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
9 (negen) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. P.C. Römer en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van mr. G.G. Gielen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 december 2018.
Mr. P.C. Römer, mr. A. Dantuma-Hieronymus en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.