ECLI:NL:GHAMS:2018:5141

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 december 2018
Publicatiedatum
3 mei 2019
Zaaknummer
23-001877-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in Marokko in 1971, was beschuldigd van diefstal door middel van een valse sleutel, gepleegd in de periode van 26 maart 2016 tot en met 6 april 2016 te Purmerend. De tenlastelegging betrof het wegmaken van een geldbedrag van in totaal 3.402 euro, toebehorende aan een slachtoffer, door gebruik te maken van een bankpas en/of internetbankieren zonder daartoe gerechtigd te zijn.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 5 december 2018 heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat er geen wettig en overtuigend bewijs was voor de beschuldiging. De verdachte had verklaard dat zij de aangever wilde helpen met zijn bankzaken en dat zij nooit geld van hem had ontvangen. Echter, uit bankafschriften bleek dat er wel degelijk geldbedragen naar haar rekening waren overgemaakt. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de verdachte inconsistent waren en dat de verklaring van de aangever geloofd moest worden.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan de diefstal. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste voor het gestolen bedrag, toegewezen. Het hof heeft de verdachte ook verplicht om de schadevergoeding te betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van de diefstal.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-001877-17
Datum uitspraak: 19 december 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 23 mei 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-172689-16 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1971,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 december 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 26 maart 2016 tot en met 06 april 2016 te Purmerend, althans in Nederland, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening van een geldbedrag van (in totaal) 3.402 euro heeft weggenomen, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich het weg te nemen geldbedrag onder haar bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door gebruik te maken van een bankpas en/of (een) internetbankieren (applicatie) en/of een toegangscode zonder daartoe gerechtigd te zijn.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd om proces-economische redenen.
Bewijsoverweging
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het haar ten laste gelegde wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. De verdachte heeft nimmer het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening gehad. De verdachte heeft de aangever op alle mogelijke manieren willen helpen. Zij heeft verklaard dat als zij had geweten dat het zo zou lopen, zij het geld niet eens zou hebben aangenomen.
De aangever heeft verklaard dat de verdachte hem wilde helpen met zijn bankzaken en dat hij haar nooit enig bedrag aan geld heeft gegeven of overgemaakt. Uit de bankafschriften van de aangever en een brief van de ING-bank blijkt dat in een aantal porties in totaal een bedrag van € 3.402,- is overgemaakt naar een rekening op naam van de verdachte.
De verdachte heeft allereerst bij de politie verklaard dat de aangever een bedrag van ongeveer € 3.500,- aan haar heeft gegeven. Zij is samen met hem naar de bank gegaan en zij heeft het bedrag nageteld. Daarna heeft de verdachte verklaard dat zij het geld niet in één keer, maar over meerdere momenten, heeft gekregen. Vervolgens heeft zij verklaard dat zij samen met de aangever het geld via internetbankieren heeft overgemaakt naar haar rekening. Op de vraag van de politie wat zij met het geld heeft gedaan, heeft de verdachte geantwoord dat zij daarvan een ‘ [tas] ’ heeft gekocht voor de dochter van de aangever en dat zij deze contant heeft betaald. Deze verklaringen kunnen niet alle juist zijn. Gelet op de steeds wisselende verklaringen van de verdachte, tegenover de consistente verklaring van de aangever, moet de laatste worden geloofd.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op tijdstippen in de periode van 26 maart 2016 tot en met 6 april 2016 te Purmerend (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening van een geldbedrag van in totaal 3.402 euro heeft weggenomen, toebehorende aan [slachtoffer] , waarbij verdachte het weg te nemen geldbedrag onder haar bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door gebruik te maken van een bankpas en/of (een) internetbankieren (applicatie) en/of een toegangscode zonder daartoe gerechtigd te zijn.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 dagen, subsidiair 40 dagen hechtenis.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, bij het opleggen van een taakstraf deze te matigen en bij het opleggen van een gevangenisstraf deze geheel voorwaardelijk op te leggen. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. De verdachte is
first offender. Daarnaast heeft de reclassering gewezen op een taakstraf. Voorts zijn in vergelijkbare zaken taakstraffen voor de duur van 20 en 30 uren opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal met een valse sleutel. Diefstal is een ergerlijk feit dat schade veroorzaakt bij de benadeelden. De verdachte heeft het vertrouwen van het slachtoffer, lijdend aan de ziekte van Alzheimer, misbruikt door geldbedragen van zijn bankrekening op haar bankrekening bij te schrijven. Ondanks dat de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verklaard dat zij - omdat zij het slachtoffer triest vindt - bereid is het geld terug te betalen, heeft zij volgens verklaring van de raadsvrouw van het slachtoffer ter terechtzitting in hoger beroep nog geen stappen in die richting ondernomen.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.402,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 3.402,00 (drieduizend vierhonderdtwee euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 3.402,00 (drieduizend vierhonderdtwee euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
44 (vierenveertig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 26 maart 2016.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. P.C. Römer en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van mr. G.G. Gielen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 december 2018.
Mr. P.C. Römer, mr. A. Dantuma-Hieronymus en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.