ECLI:NL:GHAMS:2018:5121

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 oktober 2018
Publicatiedatum
25 maart 2019
Zaaknummer
23-001163-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verkrachting met betrekking tot de verdachte en het slachtoffer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 3 april 2017. De verdachte, geboren in 1995, was aangeklaagd voor verkrachting van een jonge vrouw op 16 oktober 2016 in Amsterdam. Het hof heeft het hoger beroep ingesteld door de verdachte tegen het vonnis van de rechtbank, waarin hij was veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertien maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk. Tijdens de zittingen in hoger beroep op 27 september 2017, 27 september 2018 en 9 oktober 2018 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte gehoord. De tenlastelegging omvatte verschillende gewelddadige handelingen tegen het slachtoffer, waaronder het vastpakken van haar polsen, het zoenen, en het seksueel binnendringen van haar lichaam. Het hof heeft de verklaringen van het slachtoffer als consistent en gedetailleerd beoordeeld, en deze werden ondersteund door aanvullend bewijs, zoals telefoongegevens en forensisch bewijs. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde verkrachting en heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertien maanden, met een proeftijd van twee jaar voor het voorwaardelijke deel. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, tot schadevergoeding van € 1.019,65 toegewezen. Het hof heeft de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001163-17
datum uitspraak: 23 oktober 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 3 april 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-665576-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
27 september 2017, 27 september 2018 en 9 oktober 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 16 oktober 2016 te Amsterdam door geweld en/of een (andere) feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld en/of een (andere) feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers is hij, verdachte,
- op die [slachtoffer] gaan zitten en/of heeft hij, verdachte
- de polsen van die [slachtoffer] vastgepakt en/of haar armen naar boven en/of naar achteren gedrukt of geduwd en/of
- die [slachtoffer] op zijn schoot getrokken en/of
- die [slachtoffer] meermalen of eenmaal gezoend en/of
- meermalen of eenmaal de panty van die [slachtoffer] stuk getrokken en/of
- die [slachtoffer] (stevig) bij haar schouders vastgepakt en/of
- die [slachtoffer] meermalen of eenmaal op de grond gegooid of geduwd en/of
- is hij meermalen of eenmaal op die [slachtoffer] gaan liggen en/of
- heeft hij meermalen of eenmaal een of meer vingers in de vagina van die [slachtoffer] geduwd en/of
- met zijn vinger(s) heen en weer gaande bewegingen in de vagina van die [slachtoffer] gemaakt;
subsidiair:
hij op of omstreeks 16 oktober 2016 te Amsterdam door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers is hij, verdachte,
- op die [slachtoffer] gaan zitten en/of heeft hij, verdachte
- de polsen van die [slachtoffer] vastgepakt en/of haar armen naar boven en/of naar achteren gedrukt of geduwd en/of
- die [slachtoffer] op zijn schoot getrokken en/of
- die [slachtoffer] meermalen of eenmaal gezoend en/of
- meermalen of eenmaal de panty van die [slachtoffer] stuk getrokken en/of
- die [slachtoffer] (stevig) bij haar schouders vastgepakt en/of
- die [slachtoffer] meermalen of eenmaal op de grond gegooid of geduwd en/of
- is hij meermalen of eenmaal op die [slachtoffer] gaan liggen en/of
- heeft hij meermalen of eenmaal een of meer vingers in de vagina van die [slachtoffer] geduwd, althans de vagina van die [slachtoffer] aangeraakt en/of betast.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal om doelmatigheidsredenen geheel worden vernietigd
.

Bewijsoverweging

De verdediging heeft betoogd dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken van hetgeen hem is ten laste gelegd. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte geen opzet heeft gehad iets tegen de wil van aangeefster te doen. De verdachte was, na de gezellige avond en intieme interactie in de uitgaansgelegenheid die hij met aangeefster heeft gehad, in de veronderstelling dat verdergaande stappen in de vorm van seksuele handelingen met haar instemming zouden plaatsvinden. Op het moment dat hem duidelijk was dat zij dat niet wilde, heeft hij alle handelingen gestaakt. De verklaringen die aangeefster heeft afgelegd zijn daarnaast onderling tegenstrijdig en vinden bovendien in onvoldoende mate steun in het overige bewijsmateriaal.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Verklaringen aangeefster
Het hof gaat uit van de verklaringen die aangeefster op 16 oktober 2016 omstreeks 09:02 uur (dossierpagina’s 13 e.v.) en op 17 oktober 2016 (dossierpagina’s 58 e.v.) bij de politie heeft afgelegd, nu deze zijn afgelegd in een gestructureerde verhoorsituatie en zijn afgenomen door daartoe opgeleide zedenrechercheurs. De strekking van deze verklaringen is – samengevat – de volgende.
De verdachte is met aangeefster in de auto naar Westpoort gereden en heeft haar in zijn auto gezoend – eerst is hij op haar gaan zitten en hield haar polsen vast. Daarna trok hij aangeefster naar zich toe waardoor zij op hem terecht kwam. De verdachte heeft toen haar panty deels kapot getrokken. Aangeefster is op twee momenten uit de auto gestapt. Bij de eerste gelegenheid heeft de verdachte de panty van aangeefster verder kapot gescheurd, haar string opzij geschoven en zijn vinger in haar vagina gebracht. Daarna duwde hij haar op het gras en bracht hij nogmaals, terwijl hij boven op haar lag, een vinger in haar vagina. Bij de tweede gelegenheid duwde hij haar direct op het gras, ging op haar liggen en bracht zijn vinger in haar vagina. De verdachte is daarmee opgehouden toen aangeefster begon te gillen en schreeuwen. Voordat aangeefster weer met haar rug op de grond terecht kwam, heeft zij een sigaret die zij eerder had opgestoken in de linkerzijde van het gezicht van de verdachte geduwd.
Steunbewijs
Het hof acht de verklaringen van aangeefster op wezenlijke punten consistent en gedetailleerd. De verklaringen van aangeefster vinden daarnaast steun in de overige tot het bewijs gebezigde bewijsmiddelen, in het bijzonder:
de verklaring van de verdachte, voor zover inhoudende dat hij de string van aangeefster opzij heeft gedaan en met zijn vinger haar clitoris heeft aangeraakt (dossierpagina 151);
het onderzoeksrapport zedendelicten, waarin is gerelateerd dat op de buitenzijde van de rechter bovenarm, de buitenzijde van het rechter onderbeen en de binnenzijde van het linker bovenbeen van aangeefster blauwe ronde verkleuringen zijn waargenomen, passend bij bloeduitstortingen en mogelijk passend bij vastgrijpen (dossierpagina’s 24 en 25);
het proces-verbaal van relaas, waarin is gerelateerd dat in het dossier vijf foto’s zijn gevoegd waarop onder andere de beschadigde kleding van aangeefster zichtbaar is en waarop de plaatsen op de rug van haar jas zichtbaar zijn, kennelijk bevuild met modder/grond, alsmede de desbetreffende in het dossier opgenomen foto’s (dossierpagina’s 2, 35 en 36);
het proces-verbaal van sporenonderzoek, waarin is gerelateerd dat forensische onderzoekers bij de verdachte aan de linkerzijde van zijn gelaat, op de huid tussen de baardharen, een donkerkleurige ronde aftekening zagen (foto 14, dossierpagina 128) en zagen dat aan het einde van de baardharen, ter hoogte van deze aftekening, weg geschroeide haren waren (dossierpagina’s 118 en 128). Uit dat proces-verbaal blijkt voorts dat de forensische onderzoekers in de hals van de verdachte een oppervlakkige huidbeschadiging zagen (foto 20 en 21) met een afmeting van ongeveer 6,5 centimeter (foto 22) (dossierpagina’s 118, 128, 132-134);
de verklaring van de verdachte, voor zover inhoudende dat aangeefster een peuk in zijn gezicht heeft gedrukt en hem in zijn nek heeft gekrast (dossierpagina 150 en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 27 september 2018);
het proces-verbaal van bevindingen, waarin is gerelateerd dat verbalisanten hebben gezien dat de panty van aangeefster kapot was, alsmede de in het dossier opgenomen foto’s van de kleding van aangeefster (dossierpagina’s 6 en 34, 35, 37 en 38).
Andere stukken in het dossier
De verklaringen van aangeefster vinden daarnaast verankering in omstandigheden die niet onmiddellijk redengevend zijn voor de bewezenverklaring, maar steunend zijn voor de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster, te weten:
 bevindingen van de politie, waaronder (a) een aantal prints uit de telefoon van aangeefster waaruit blijkt dat zij tussen 00:40 en 04:55 uur in [naam 1] is geweest, zij tussen 04:55 en 05:41 zich heeft verplaatst en dat zij tussen 05:41 uur en 06:11 uur op de locatie [adres 2] te Amsterdam is geweest (dossierpagina’s 90, 93-65), die een ondersteuning vormen voor het door de aangeefster geschetste tijdspad.
(b) een bankafschrift waaruit blijkt dat zij om 05:11 uur in het restaurant [naam 2] heeft afgerekend (dossierpagina 101),
(c) dat zij haar vriendin [naam 3] heeft geappt (dossierpagina 99) en een bevriende taxichauffeur heeft gebeld (dossierpagina 100);
 bevindingen van het sporenonderzoek waaruit blijkt dat op de plaats delict een plastic draagtas met daarin restanten van een Turkse pizza en sigaretten van de merken Kent en Marlboro zijn aangetroffen (dossierpagina’s 117 en 118) die de verklaring van aangeefster dat de verdachte de plastic tas met restanten van een Turkse pizza uit de auto heeft gegooid en dat beiden sigaretten hebben gerookt van de merken Marlboro en Kent ondersteunen;
 de verklaring van de verdachte bij de politie die inhoudt dat hij eerst van zijn stoel naar de stoel van aangeefster is gegaan, daarna is teruggegaan naar zijn plaats en aangeefster van haar plek heeft opgetild naar zijn plek (dossierpagina 160), die de bovenvermelde verklaringen van aangeefster met betrekking tot in de auto verrichte handelingen ondersteunen.
Al het bovenstaande in aanmerking nemend, ziet het hof geen aanleiding om aan de geloofwaardigheid en de betrouwbaarheid van de hierboven genoemde verklaringen van aangeefster te twijfelen. Deze zullen dan ook worden betrokken bij de bewijsbeslissing. Uit het voorgaande vloeit voort dat het hof voorbij gaat aan de verklaring van de verdachte voor zover die inhoudt dat hij zich niet aan het tenlastegelegde heeft schuldig gemaakt.
Het hof acht op grond van de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde op de wijze als hierna vermeld.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair:hij op of omstreeks 16 oktober 2016 te Amsterdam door geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers is hij, verdachte,
- op die [slachtoffer] gaan zitten en heeft hij, verdachte
- de polsen van die [slachtoffer] vastgepakt en haar armen naar boven en naar achteren gedrukt en
- die [slachtoffer] op zijn schoot getrokken en
- die [slachtoffer] meermalen of eenmaal gezoend en
- meermalen de panty van die [slachtoffer] stuk getrokken en
- die [slachtoffer] stevig bij haar schouders vastgepakt en
- die [slachtoffer] meermalen op de grond geduwd en
- is hij meermalen op die [slachtoffer] gaan liggen en
- heeft hij meermalen een vingers in de vagina van die [slachtoffer] geduwd en
- met zijn vinger heen en weer gaande bewegingen in de vagina van die [slachtoffer] gemaakt.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
verkrachting.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien maanden met aftrek van voorarrest, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting van een jonge vrouw. Hij heeft haar, nadat zij gezamenlijk waren opgetrokken op een afgelegen plek verkracht door tegen haar wil meermalen zijn vinger in haar vagina te brengen. Hij heeft haar daarbij op de grond geduwd en is boven op haar gaan liggen zodat zij niet weg kon. De verdachte heeft hiermee een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer. Het hof rekent het de verdachte ernstig aan dat hij de grenzen van het slachtoffer niet heeft gerespecteerd en enkel oog heeft gehad voor zijn eigen lustgevoelens. Het slachtoffer zal nog lange tijd de herinnering aan deze voor haar zeer ingrijpende en onplezierige gebeurtenis met zich dragen.
Gelet op de ernst van het feit kan niet worden volstaan met een andere straf (deels voorwaardelijke) vrijheidsbenemende straf van substantiële duur. In het licht van het voorgaande acht het hof, alles afwegende, de straf die door de rechtbank is opgelegd, passend en geboden. In die straf wordt enerzijds de ernst van het feit tot uitdrukking gebracht, terwijl daarmee anderzijds wordt beoogd de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw een strafbaar feit te plegen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.019,65. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 63 en 242 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
14 (veertien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.019,65 (duizend negentien euro en vijfenzestig cent) bestaande uit € 19,65 (negentien euro en vijfenzestig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.019,65 (duizend negentien euro en vijfenzestig cent) bestaande uit € 19,65 (negentien euro en vijfenzestig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 16 oktober 2016.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Iedema, mr. F.M.D. Aardema en mr. M.J.A. Plaisier, in tegenwoordigheid van
mr. M. Gieske, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
23 oktober 2018.
De griffier, de voorzitter en de jongste raadsheer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.