ECLI:NL:GHAMS:2018:5110

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 november 2018
Publicatiedatum
13 maart 2019
Zaaknummer
23-001773-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met zinloos geweld en ernstige gevolgen voor het slachtoffer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van poging tot doodslag op 18 september 2016 in Zaandam, waar hij het slachtoffer, [slachtoffer], met kracht heeft geduwd en meermalen heeft geschopt en getrapt, terwijl het slachtoffer op de grond lag. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof tot de conclusie kwam dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag. Het hof oordeelde dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard door met kracht tegen het hoofd van het slachtoffer te schoppen. Het hof heeft de gevangenisstraf bevestigd, maar de voorwaardelijke straf aangepast naar 5 maanden met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast is er een vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 8.291,35, bestaande uit materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en de verdachte verplicht om dit bedrag te betalen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001773-17
datum uitspraak: 23 november 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 10 mei 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-871671-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
9 november 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 18 september 2016 te Zaandam, gemeente Zaanstad, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven
- die [slachtoffer] met kracht heeft geduwd, en/of
- meermalen, met kracht, heeft geschopt en/of getrapt op/tegen de knieholte(s) en/of elders op/tegen de/het be(e)n(en) van die [slachtoffer],(tengevolge waarvan die [slachtoffer] op de grond is gevallen), en/of
- (vervolgens) terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, meermalen, met kracht, met geschoeide voet(en), heeft geschopt en/of getrapt in/op/tegen het gezicht/hoofd van die [slachtoffer] en/of op/tegen de arm van die [slachtoffer],
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 18 september 2016, te Zaandam, gemeente Zaanstad, een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, te weten een hersenkneuzing en/of hersenschudding (trauma capitis) en/of oorsuizingen (tinnitus) en/of letsel aan de oogspierzenuwen van het rechter oog (adductie beperking) en/of een geboren pols, door deze [slachtoffer] opzettelijk
- met kracht te duwen, en/of
- meermalen, met kracht, te schoppen en/of te trappen op/tegen de knieholte(s) en/of elders op/tegen de/het be(e)n(en), (ten gevolge waarvan die [slachtoffer] op de grond is gevallen), en/of
- (vervolgens) terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, meermalen, met kracht, met geschoeide voet(en), te schoppen en/of te trappen in/op/tegen het gezicht/hoofd van die [slachtoffer] en/of op/tegen de arm van die [slachtoffer];
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 18 september 2016 te Zaandam, gemeente Zaanstad, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- die [slachtoffer] met kracht heeft geduwd, en/of
- meermalen, met kracht, heeft geschopt en/of getrapt op/tegen de knieholte(s) en/of elders op/tegen de/het be(e)n(en) van die [slachtoffer],(tengevolge waarvan die [slachtoffer] op de grond is gevallen), en/of
- (vervolgens) terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, meermalen, met kracht, met geschoeide voet(en), heeft geschopt en/of getrapt in/op/tegen het gezicht/hoofd van die [slachtoffer] en/of op/tegen de arm van die [slachtoffer],
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring en een andere straf komt dan de rechtbank.

Bewijsverweer met betrekking tot het primair ten laste gelegde feit

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde nu kan worden vastgesteld dat de verdachte aangever [slachtoffer] meerdere keren met kracht met geschoeide voet op dan wel tegen zijn hoofd heeft geschopt, terwijl [slachtoffer] met zijn hoofd op een verharde weg lag.
Standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Poging tot doodslag kan niet wettig en overtuigend bewezen worden. De verdachte heeft geen (voorwaardelijk) opzet gehad op de dood van [slachtoffer]. De verdachte heeft slechts éénmaal tegen het been van [slachtoffer] geschopt, waardoor [slachtoffer] ten val is gekomen en vervolgens heeft hij, terwijl die [slachtoffer] op de grond lag met een Birckenstock slipper getrapt tegen de arm en het hoofd van die [slachtoffer]. Dergelijke slippers hebben geen harde zool. De hoeveelheid aantal trappen, 30 à 40 keer, zoals [slachtoffer] heeft verklaard, wordt niet door enig ander bewijsmiddel, in het bijzonder niet door het geconstateerde letsel ondersteund. Evenmin kan worden geconcludeerd dat met kracht is geschopt.
Oordeel van het hof
Het hof overweegt als volgt.
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat de verdachte meermalen met geschoeide voet tegen het hoofd van het slachtoffer [slachtoffer] heeft getrapt of geschopt. [slachtoffer] heeft in zijn aangifte verklaard dat hij, nadat hij door de verdachte ten val was gebracht en op de grond lag, nog tientallen keren door de verdachte is getrapt. Bij de raadsheer-commissaris heeft hij verklaard dat hij, terwijl hij op de grond lag, tegen zijn hoofd is getrapt. Op zeker moment heeft hij ter bescherming zijn handen tegen zijn hoofd gehouden, waarna hij tegen zijn pols, die hij als afweer of bescherming gebruikte, is getrapt. [slachtoffer] voelde de zware zool van de schoen(en) van de verdachte en voelde 10 à 15 extreem harde trappen. De verklaringen van [slachtoffer] vinden in de kern steun in de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, inhoudende dat hij [slachtoffer] meermalen heeft getrapt, waaronder toen [slachtoffer] op de grond lag. Uit de letselverklaring komt naar voren dat [slachtoffer] een hersenschudding, een bloeding in zijn oog, een gebroken pols en bloeduitstortingen in/op het hoofd heeft opgelopen.
Het hof leidt uit het voorgaande af dat het trappen van de verdachte met schoeisel met harde zool en met kracht moet zijn geweest.
De gedragingen van de verdachte – te weten het meermalen en met kracht met geschoeide voet tegen het hoofd schoppen – brengen naar het oordeel van het hof de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer mee. Het hof grondt dit oordeel mede op het zich in het dossier bevindende NFI rapport van 15 april 2014 van [arts] (forensisch arts KNMG), waarin (in het algemeen) wordt gesteld dat, wanneer het hoofd gefixeerd is tegen een harde ondergrond krachtige neerwaartse geweldsinwerkingen tegen het hoofd zogenaamde coup- en contrecoupletsels kunnen veroorzaken. Contrecoupletsels kunnen onder andere bestaan uit kneuzingen en/of verscheuring van hersenweefsel en/of bloedingen onder de hersenvliezen. De dood kan hiervan het gevolg zijn.
Door op een dergelijke manier geweld uit te oefenen, heeft de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] daardoor het leven zou laten. Het hof acht derhalve bewezen dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van [slachtoffer]. Het is niet aan de verdachte te danken dat dit gevolg niet is ingetreden.
Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 18 september 2016 te Zaandam, gemeente Zaanstad, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven
- heeft geschopt tegen het been van die [slachtoffer], tengevolge waarvan die [slachtoffer] op de grond is gevallen en
- vervolgens terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, meermalen, met kracht, met geschoeide voet, heeft geschopt of getrapt tegen het hoofd van die [slachtoffer]
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg voor het primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd voor de duur van 2 jaren. Daarbij zijn als bijzondere voorwaarden een meldplicht en behandelverplichting gesteld en zijn voormelde bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaard.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan
3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd voor de duur van 2 jaren.
De raadsvrouw heeft bij de strafoplegging verzocht rekening te houden met het feit dat de verdachte zich aan alle afspraken bij de reclassering en De Waag gehouden, hij geen strafblad heeft en er voor hem, wat betreft zijn persoonlijke omstandigheden, veel op het spel staat, omdat hij zijn leven goed op orde heeft. Voorts heeft de verdachte zijn excuses gemaakt aan het slachtoffer.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag, waarbij, zonder aanleiding, op een grove wijze zinloos geweld is toegepast op het slachtoffer. De verdachte heeft het slachtoffer eerst tegen het been geschopt en vervolgens, terwijl het slachtoffer weerloos op de grond lag, meermalen met kracht tegen zijn hoofd geschopt. Het slachtoffer heeft hierdoor een hersenschudding, een bloeding in zijn oog, een gebroken pols en bloeduitstortingen in/op het hoofd opgelopen. De verdachte heeft op een zeer ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Het leven van het slachtoffer is na dit zinloze geweld niet meer hetzelfde geweest. Dit blijkt uit de slachtofferverklaring die ter terechtzitting in hoger beroep is voorgelezen. Het slachtoffer heeft de eerste weken alleen maar kunnen slapen en kwam zijn bed slechts uit om te eten. Het herstel verliep langzaam en kostte veel van zijn omgeving. Zijn vrouw en twee kinderen merken dat nog steeds. Hij heeft sinds het bewezen verklaarde een piep en ruis in zijn oor (tinnitus) en heeft moeite zich langere tijd achter elkaar te concentreren. Bovendien is bij het hele gezin het gevoel van veiligheid aangetast en voelen zij zich met name niet meer veilig op straat. Wat de verdachte met zijn handelen heeft aangericht, beïnvloedt nog dagelijks het leven van het slachtoffer.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 18 oktober 2018 is hij niet eerder voor een geweldsmisdrijf veroordeeld.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat, gelet op de ernst van het bewezen verklaarde, oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur gerechtvaardigd is. Daaraan doet niet af dat de verdachte, zoals de raadsvrouw heeft aangevoerd, zijn leven goed op orde heeft. Het hof zal echter een deel van de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm opleggen, teneinde de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Het hof zal geen bijzondere voorwaarden opleggen nu uit het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport van 31 mei 2018 blijkt dat het stellen van voorwaarden thans geen meerwaarde heeft.
Het hof acht een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd voor de duur van 2 jaren, passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 26.197,79. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 7.906,35.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor een bedrag van
€ 17.174,48, bestaande uit de volgende kostenposten:
beschadigde kleding € 75,00
eigen risico zorgverzekering 2016 € 885,00
deelname Mud Masters € 57,50
parkeren VUmc en Zaans Medisch Centrum € 34,50
reiskosten VUmc € 57,20
factuur personal trainer € 800,00
inschrijvingskosten halve marathon Amsterdam € 27,50
treinkosten (o.a. naar VUmc, oogarts, forensisch arts) € 32,24
gederfde inkomsten € 8.483,13
voorschot eigen risico 2017 € 385,00
premieverschil zorgverzekering 2017 € 287,46
kosten informatieverschaffing huisarts € 49,95
immateriële schade € 6.000,00
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering tot schadevergoeding geheel toe te wijzen tot een bedrag van € 17.124,53, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht en met toewijzing van de gevorderde wettelijke rente.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft de vordering tot schadevergoeding ten aanzien van de materiële schade niet betwist tot een bedrag van € 2.291,35 waarbij zij heeft verzocht de kosten met betrekking tot kostenpost f) toe te wijzen tot een bedrag van € 400 en kostenpost i) niet-ontvankelijk te verklaren, wegens onvoldoende onderbouwing en een onevenredige belasting van het strafgeding. Met betrekking tot de immateriële schade heeft de raadsvrouw verzocht de vordering tot schadevergoeding te matigen.
Oordeel van het hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van
€ 8.291,35, bestaande uit € 2.291,35 aan materiële schade en € 6.000 aan immateriële schade.
Ten aanzien van de materiële schade zijn de kostenposten a) tot en met e), g), h) en j) tot en met l) door de verdediging niet betwist, zodat deze kostenposten geheel zullen worden toegewezen. Met betrekking tot kostenpost f) is het hof van oordeel dat slechts de kosten van de reeds betaalde, maar niet te annuleren trainingen voor vergoeding in aanmerking komen, dus een bedrag van € 400. Ten aanzien van kostenpost i) is het hof van oordeel is dat deze post door de verdediging is betwist en vaststelling van deze post een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof is van oordeel dat de vordering ter zake van immateriële schade zich op grond van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid leent voor toewijzing van het gehele gevorderde bedrag van € 6.000. Het hof heeft daarbij gelet op de psychische en fysieke gevolgen voor het slachtoffer, zoals tevens ter terechtzitting in hoger beroep uit de slachtofferverklaring naar voren is gekomen, en op soortgelijke stafzaken waarin een immateriële schadevergoeding is toegekend.
Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
5 (vijf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 8.291,35 (achtduizend tweehonderdeenennegentig euro en vijfendertig cent) bestaande uit € 2.291,35 (tweeduizend tweehonderdeenennegentig euro en vijfendertig cent) materiële schade en € 6.000,00 (zesduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 8.291,35 (achtduizend tweehonderdeenennegentig euro en vijfendertig cent) bestaande uit € 2.291,35 (tweeduizend tweehonderdeenennegentig euro en vijfendertig cent) materiële schade en € 6.000,00 (zesduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
76 (zesenzeventig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 18 september 2016.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. G. Oldekamp, mr. F.A. Hartsuiker en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van
mr. D.J. Lutje Wagelaar, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 november 2018.
mr. G. Oldekamp en mr. F.A. Hartsuiker zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]