ECLI:NL:GHAMS:2018:5109

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 november 2018
Publicatiedatum
13 maart 2019
Zaaknummer
23-004444-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belediging, mishandeling en wederspannigheid tegen ambtenaren met veroordeling tot taakstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder veroordeeld voor belediging, mishandeling, wederspannigheid en het onbruikbaar maken van een goed, in dit geval een celdeur. De tenlastelegging betrof incidenten die plaatsvonden op 8 maart 2015 te Hoofddorp, waar de verdachte zich schuldig maakte aan het beledigen van politieambtenaren door hen beledigende woorden toe te voegen en hen te bespugen. Daarnaast heeft hij een van de ambtenaren mishandeld door deze te schoppen. De verdachte verzette zich ook met geweld tegen de aanhouding door de politie. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en kwam tot een andere bewezenverklaring. De verdediging voerde aan dat de politieambtenaren zonder toestemming de woning van de verdachte waren binnengegaan, maar het hof oordeelde dat de verdachte toestemming had gegeven. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, waarvan 20 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Tevens werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen, waaronder de betrokken politieambtenaren.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004444-15
datum uitspraak: 23 november 2018
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 2 november 2015 in de strafzaak onder parketnummer 15-045100-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedag] 1990,
adres: [adres] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 maart 2018 en 9 november 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:

1.hij op of omstreeks 8 maart 2015 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk een of meer ambtena(a)r(en), [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] en/of [verbalisant 3], gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, in zijn/haar tegenwoordigheid, (mondeling) heeft beledigd, door hem/haar de woorden toe te voegen: kankermongolen en/of kankerflikkers en/of kankerwouten, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking en/of door in de richting van en/of op die [verbalisant 1] en/of die [verbalisant 2] en/of die [verbalisant 3] te spugen;

2.hij op of omstreeks 8 maart 2015 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, een of meer ambtena(a)r(en), [verbalisant 3] en/of [verbalisant 2], gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door (meermalen) te schoppen en/of te trappen tegen het lichaam van die [verbalisant 3] en/of die [verbalisant 2];3.hij op of omstreeks 8 maart 2015 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een of meer ambtenaren, [verbalisant 2] en/of [verbalisant 3] en/of [verbalisant 1], werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening, te weten medewerkers van de Politie Eenheid Noord-Holland, door te rukken en/of te trekken en/of te bewegen in tegengestelde richting dan waarin die politiemedewerkes hem, verdachte, trachtte(n) te brengen en/of te trappen en/of te schoppen in de richting van voornoemde politiemedewerkers;

4.hij op of omstreeks 8 maart 2015 te Hoofddorp, althans elders in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk (het slot van) een celdeur, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Politie Eenheid Noord-Holland, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Bespreking van verweren
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat de verbalisanten zonder toestemming de woning van de verdachte zijn binnengegaan, terwijl die toestemming vereist was en de verbalisanten daarom niet in de rechtmatige uitoefening van hun bediening waren.
Met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde heeft hij bepleit dat niet is vastgesteld dat (het slot van) de celdeur door de gedragingen van de verdachte is vernield, aldus de raadsman.
Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
Het hof gaat bij de beoordeling van het verweer met betrekking tot het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde uit van de gang van zaken zoals gerelateerd in de processen-verbaal van bevindingen (dossierpagina’s 6-15) van de verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3]. Hieruit en uit de door hen afgelegde verklaringen bij de rechter-commissaris blijkt dat de verdachte aan de verbalisanten toestemming heeft gegeven zijn woning te betreden. Dat heeft de verdachte overigens ook zelf verklaard in zijn verhoor van 9 maart 2015 (dossierpagina 34). Het hof is dan ook van oordeel dat de verbalisanten in de rechtmatige uitoefening van hun bediening waren ten tijde van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde belediging, mishandeling en wederspannigheid.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde heeft het hof geen reden te twijfelen aan de verklaring van de aangever [verbalisant 4] dat hij van zijn collega [verbalisant 5] heeft vernomen dat (het slot van) de celdeur nog naar behoren functioneerde toen de verdachte werd ingesloten, maar na het verblijf van de verdachte niet meer. Het hof acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat (het slot van) de celdeur door de verdachte onbruikbaar is gemaakt.
De verweren worden dan ook verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1.hij op 8 maart 2015 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk ambtenaren, [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3], gedurende de rechtmatige uitoefening van hun bediening, (mondeling) heeft beledigd, door hen de woorden toe te voegen: kankermongolen en kankerwouten en door in de richting van [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3] te spugen;

2.hij op 8 maart 2015 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, ambtenaar [verbalisant 2], gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door te trappen tegen het lichaam van [verbalisant 2];

4.hij op 8 maart 2015 te Hoofddorp, opzettelijk en wederrechtelijk het slot van een celdeur, toebehorende aan Politie Eenheid Noord-Holland onbruikbaar heeft gemaakt.

Hetgeen onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
wederspannigheid.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, onbruikbaar maken.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, waarvan 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd voor de duur van 2 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het beledigen van politieambtenaren tijdens de uitoefening van hun bediening, waarmee hij het gezag en de integriteit van deze ambtenaren heeft aangetast.
Voorts heeft hij zich schuldig gemaakt aan mishandeling van een politieambtenaar tijdens de uitoefening van zijn bediening door hem in zijn kruis te trappen. Door zijn handelen heeft de verdachte de lichamelijke integriteit van de politieambtenaar geschonden.
De verdachte heeft zich ook verzet tegen zijn aanhouding en heeft daarbij geweld gebruikt. Dergelijk gedrag is ernstig, omdat hiermee het werk van de politie wordt gehinderd. Ook getuigt het van gebrek aan respect voor het openbaar gezag.
Tenslotte heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het onbruikbaar maken van (het slot van) een celdeur, waardoor schade en overlast aan de gedupeerde is veroorzaakt.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 18 oktober 2018 is hij niet eerder onherroepelijk veroordeeld.
Bij de berechting van de zaak in hoger beroep is de redelijke termijn, die ingevolgde artikel 6, eerste lid, van het EVRM in acht moet worden genomen, overschreden. De verdachte heeft op 4 november 2015 hoger beroep ingesteld en het hof wijst op 23 november 2018 arrest. Het hof stelt op grond hiervan vast dat in hoger beroep sprake is geweest van een overschrijding van de redelijke termijn met ruim één jaar.
Dit leidt ertoe dat het hof deze overschrijding zal verdisconteren in de strafmaat, in die zin dat het hof in beginsel een taakstraf zoals door de advocaat-generaal is gevorderd passend en geboden acht, maar deze, gelet op het tijdsverloop, zal matigen als hierna te vermelden.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, waarvan 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd voor de duur van
2 jaren, passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [verbalisant 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 300,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 275,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering tot schadevergoeding toe te wijzen tot hetzelfde bedrag als toegewezen in eerste aanleg, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft verzocht de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot een naar billijkheid bepaald bedrag van
€ 100. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [verbalisant 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 495,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 275,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering tot schadevergoeding toe te wijzen tot hetzelfde bedrag als toegewezen in eerste aanleg, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft verzocht de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot een naar billijkheid bepaald bedrag van
€ 200. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [verbalisant 3]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 275,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering tot schadevergoeding toe te wijzen tot hetzelfde bedrag als toegewezen in eerste aanleg, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft verzocht de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot een naar billijkheid bepaald bedrag van
€ 100. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij Politie Eenheid Noord-Holland
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 278,82 aan materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering tot schadevergoeding toe te wijzen tot hetzelfde bedrag als toegewezen in eerste aanleg, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft verzocht de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 4 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van
€ 278,82. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 180, 266, 267, 300, 304 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [verbalisant 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [verbalisant 1] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 100,00 (honderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [verbalisant 1], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 100,00 (honderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
2 (twee) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 8 maart 2015.
Vordering van de benadeelde partij [verbalisant 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [verbalisant 2] ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 200,00 (tweehonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [verbalisant 2], ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 200,00 (tweehonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
4 (vier) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 8 maart 2015.
Vordering van de benadeelde partij [verbalisant 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [verbalisant 3] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 100,00 (honderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [verbalisant 3], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 100,00 (honderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
2 (twee) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 8 maart 2015.
Vordering van de benadeelde partij Politie Eenheid Noord-Holland afd. HRM Geweld & Schade
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij Politie Eenheid Noord-Holland afd. HRM Geweld & Schade ter zake van het onder 4 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 278,32 (tweehonderdachtenzeventig euro en tweeëndertig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd Politie Eenheid Noord-Holland afd. HRM Geweld & Schade, ter zake van het onder 4 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 278,32 (tweehonderdachtenzeventig euro en tweeëndertig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 8 maart 2015.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. G. Oldekamp, mr. F.A. Hartsuiker en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van
mr. D.J. Lutje Wagelaar, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 november 2018.
mr. G. Oldekamp en mr. F.A. Hartsuiker zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]