In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van poging tot zware mishandeling door zijn huisgenoot met een mes in de onderarm te steken. De feiten vonden plaats op 16 juni 2016, toen de verdachte en het slachtoffer, zijn huisgenoot, een woordenwisseling kregen die escaleerde. De verdachte pakte een keukenmes en stak het slachtoffer in de linker onderarm, wat resulteerde in een steekwond die gehecht moest worden.
De verdachte voerde aan dat hij handelde uit noodweer, omdat het slachtoffer hem had geslagen. Het hof oordeelde echter dat het geweld dat de verdachte gebruikte, namelijk het steken met een mes, niet in verhouding stond tot de aanranding door het slachtoffer. Het beroep op noodweer werd verworpen. Het hof achtte het subsidiair ten laste gelegde, namelijk poging tot zware mishandeling, wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden. In hoger beroep werd deze straf bevestigd, waarbij het hof rekening hield met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was gepleegd. De verdachte had de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ernstig geschonden en het hof vond een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend. Daarnaast werd de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf gedeeltelijk toegewezen.