In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Roemenië en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was aangeklaagd voor poging tot diefstal, meermalen gepleegd, gepleegd op 19 december 2017 in Amsterdam. De tenlastelegging omvatte het wegnemen van geld of goederen uit de tassen van twee slachtoffers, waarbij de verdachte gebruik maakte van afscherming met een sjaal. Tijdens de zitting in hoger beroep op 3 oktober 2018 heeft de raadsman van de verdachte verweer gevoerd, onder andere met betrekking tot de kwalificatie van de feiten en de vraag of er sprake was van een strafbare poging. Het hof heeft de bewijsconstructie van de politierechter herzien en kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de poging tot diefstal. Het hof verwierp het verweer van de raadsman dat de verdachte vrijwillig was teruggetreden van de poging tot diefstal, en oordeelde dat de gedragingen van de verdachte voldoende waren om te spreken van een begin van uitvoering van het voorgenomen misdrijf. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van voorarrest. De beslissing is gebaseerd op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke feiten.