ECLI:NL:GHAMS:2018:5072

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 juli 2018
Publicatiedatum
6 maart 2019
Zaaknummer
23-002981-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling ex-partner

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 17 augustus 2017 was gewezen. De verdachte, geboren in 1960, werd beschuldigd van mishandeling van zijn ex-partner op 3 mei 2017 in Amsterdam. Tijdens de zitting in hoger beroep op 12 juli 2018 heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat er geen bekentenis was en dat de aangifte en het geconstateerde letsel niet voldoende bewijs boden voor een veroordeling. Het hof heeft echter vastgesteld dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs was, waaronder de aangifte van het slachtoffer en medische verklaringen die het letsel bevestigden. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan mishandeling, maar heeft hem vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, met een voorwaardelijk gedeelte van 20 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, evenals met de eerdere veroordelingen van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002981-17
datum uitspraak: 26 juli 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 17 augustus 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-081286-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1960,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 12 juli 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 3 mei 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, (zijn ex-partner), [slachtoffer], heeft mishandeld door eenmaal of meermalen (met kracht) in/op het gezicht te slaan en/of te stompen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd. Het hof komt tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging, en hanteert daarnaast een andere bewijsconstructie.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte stelt niet desgevraagd tegen de politie te hebben gezegd dat hij aangeefster inderdaad had geslagen, zoals de verbalisanten die ter plaatse waren gekomen in het proces-verbaal hebben opgenomen. Bij gebreke van een bekentenis, resteert de aangifte en het geconstateerde letsel. De raadsman voert aan dat de bloeduitstorting bij het oog van aangeefster op de als bijlage in het dossier gevoegde foto geel gekleurd is, zodat moet worden aangenomen dat het om een oudere bloeduitstorting gaat, die niet (op 3 mei 2017) door de verdachte is toegebracht. De raadsman stelt dat de verdachte bij gebreke van wettig en met name overtuigend bewijs dient te worden vrijgesproken.
In aanmerking genomen de aangifte, de verklaring van de verdachte dat hij met mevrouw [slachtoffer] in de woning aanwezig was en dat zij ruzie hadden, en de waarneming van verbalisant [verbalisant], die terwijl hij met [slachtoffer] sprak zag dat er een blauw/rood gekleurde verdikking zat boven haar rechteroog en de medische verklaring van de GGD van 3 mei 2017 waarin eveneens over een hematoom bij het rechteroog en daarnaast over een zwelling van de neus wordt gesproken, acht het hof evenwel wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het aan hem ten laste gelegde heeft begaan.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 3 mei 2017 te Amsterdam [slachtoffer] heeft mishandeld door haar meermalen in het gezicht te stompen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, waarvan 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft door zijn ex-vriendin te slaan inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit. Het slachtoffer heeft hierdoor pijn ondervonden en letsel opgelopen.
Blijkens het hem betreffende uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 3 juli 2018 is de verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld wegens een soortgelijk feit, zij het dat dit langer geleden is.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L. Leenaers, mr. M.M. van der Nat en mr. S.J. Riem, in tegenwoordigheid van mr. S. Ourahma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 26 juli 2018.
Mr. S.J. Riem is buiten staat dit arrest te ondertekenen.