Op 16 november 2018 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een verzoek tot opheffing van de dadelijke uitvoerbaarheid van vrijheidsbeperkende maatregelen, specifiek een contactverbod. Dit verzoek was ingediend op 23 oktober 2018 en was gericht tegen een eerder bevel dat was gegeven door de politierechter van de rechtbank Noord-Holland op 4 oktober 2018. De vrijheidsbeperkende maatregel hield in dat de verzoeker gedurende twee jaar geen contact mocht opnemen met het slachtoffer. De raadsvrouw van de verzoeker voerde aan dat de situatie zoals bedoeld in artikel 38v lid 3 van het Wetboek van Strafrecht zich niet voordeed, en dat de maatregel onredelijk was gezien de omstandigheden, vooral na een slotovereenkomst die na mediation was ondertekend.
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoek en de reactie van de advocaat-generaal, die op 14 november 2018 aangaf dat het verzoek kon worden toegewezen. De advocaat-generaal stelde dat er geen nieuwe incidenten waren gerapporteerd tussen de verzoeker en het slachtoffer, en dat zowel het openbaar ministerie als de verdediging instemden met de opheffing van de maatregel. Gezien deze omstandigheden oordeelde het hof dat er geen reden was om aan te nemen dat de verzoeker opnieuw een strafbaar feit zou plegen of zich belastend zou gedragen jegens het slachtoffer.
Daarom heeft het hof het verzoek toegewezen en de dadelijke uitvoerbaarheid van het contactverbod opgeheven. De beslissing werd genomen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin drie rechters zitting hadden. De uitspraak werd gedaan op een openbare terechtzitting.