ECLI:NL:GHAMS:2018:5024

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 november 2018
Publicatiedatum
26 februari 2019
Zaaknummer
23-002903-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor het smokkelen van cocaïne

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 30 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van vier kilogram cocaïne in Nederland op 16 april 2018 te Schiphol. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden. In hoger beroep heeft de verdachte verklaard niet op de hoogte te zijn geweest van de inhoud van de blikken die hij vervoerde, maar het hof oordeelt dat deze verklaring niet geloofwaardig is. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk cocaïne heeft gesmokkeld en heeft de eerdere veroordeling vernietigd. De straf is verhoogd naar 42 maanden gevangenisstraf, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de ernst van het feit en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke delicten. Het hof heeft de verdachte als strafbaar verklaard voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002903-18
datum uitspraak: 30 november 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 30 juli 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-074420-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres],
thans gedetineerd in [locatie].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 november 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 april 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere overwegingen en tot een andere strafoplegging komt dan de rechtbank.

Overweging ten aanzien van het opzet

De verdachte heeft ter zitting in eerste aanleg en in hoger beroep verklaard dat hij niet wist dat hij cocaïne vervoerde. Hij heeft de blikken, waar ansjovis in zou zitten, in de koffers van hemzelf, zijn dochter en zijn kleinzoon gedaan. Hij heeft dat gedaan op verzoek van de vrouw van een vriend, die hem vroeg of hij de blikken mee wilde nemen naar haar echtgenoot in Nederland.
Het hof overweegt als volgt. In de koffers zaten in totaal zestien blikken. De blikken bleken een totale hoeveelheid cocaïne te bevatten van ruim vier kilogram. De verklaring van de verdachte, dat hij de blikken op verzoek van de vrouw van een vriend had meegenomen, is op geen enkele manier onderbouwd. Dat de verdachte een grote hoeveelheid blikken met ansjovis, een product dat in Nederland gemakkelijk verkrijgbaar is, voor een vriend zou meenemen, is niet geloofwaardig. Het hof neemt daarbij mede in aanmerking dat de blikken blijkens hun opschrift ‘water chestnut’ bevatten en geen ansjovis, hetgeen de verdachte opgevallen had moeten zijn indien het gegaan zou zijn zoals hij verklaart. Het hof schuift dat deel van de verklaring van de verdachte terzijde. Het hof neemt als uitgangspunt dat personen op de hoogte zijn van de inhoud van hun bagage en van de zaken die ze in de koffers van hun medereizigers stoppen. Nu de verdachte cocaïne in koffers heeft gedaan en heeft meegenomen naar Nederland, staat daarmee vast dat hij opzettelijk cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 16 april 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

Vonnis van de rechtbank en standpunten van partijen
De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman heeft betoogd dat voor de strafmaat alleen de cocaïne in aanmerking moet worden genomen die zich in zijn eigen koffer bevond, en niet de cocaïne die zich in de koffers van zijn dochter en kleinzoon bevond.
Oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Het hof verwerpt de stelling van de raadsman – kennelijk opgeworpen in het verband van de strafoplegging - dat de verdachte alleen voor de cocaïne in zijn eigen koffer verantwoordelijk kan worden gehouden, nu de verdachte uitdrukkelijk heeft verklaard dat hij de blikken (die later cocaïne bleken te bevatten) zelf en buiten medeweten van zijn dochter in hun koffers heeft gestopt.
De verdachte heeft vier kilogram cocaïne naar Nederland gesmokkeld. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. Als invoerder kan verdachte mede verantwoordelijk worden gehouden voor deze nadelige effecten die door de handel in en het gebruik van cocaïne worden veroorzaakt. Enkel een langdurige onvoorwaardelijke vrijheidsstraf doet recht aan de ernst van het feit.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 8 november 2018 is hij meermalen eerder ter zake van de invoer van drugs onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf van 36 maanden in beginsel passend bij het gepleegde feit, indien dat door een
first offenderwordt gepleegd. Het hof rekent het de verdachte echter zwaar aan dat hij, nadat hij tweemaal eerder gevangenisstraffen opgelegd heeft gekregen voor ernstige drugsdelicten, er opnieuw voor heeft gekozen drugs te smokkelen. Het hof oordeelt dat de door de rechtbank opgelegde straf onvoldoende recht doet aan de ernst van het feit en zal daarom een hogere straf opleggen. Ter terechtzitting in hoger beroep is het hof niet gebleken van persoonlijke omstandigheden die enige vorm van matiging van de straf rechtvaardigen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van 42 maanden passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
42 (tweeënveertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. N.A. Schimmel en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 november 2018.
=========================================================================
proces-verbaal uitspraak
_______________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-002903-18
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, op 30 november 2018.
Tegenwoordig zijn:
mr. R.D. van Heffen, raadsheer,
mr. C.J.J. Kwint, griffier.
Het openbaar ministerie wordt vertegenwoordigd door mr. M.M. Steinmetz, advocaat-generaal.
De raadsheer doet de zaak tegen de verdachte [verdachte] uitroepen.
De verdachte is
nietin de zaal van de terechtzitting aanwezig.
Raadsman/raadsvrouw is
wel / nietaanwezig.
(zo ja:) naam raadsman/raadsvrouw en plaats:
De raadsheer spreekt het arrest uit.
De verdachte heeft
welafstand gedaan van recht aanwezig te zijn bij de uitspraak.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de raadsheer en de griffier is vastgesteld en ondertekend.