In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, dat op 10 juli 2018 was gewezen. De verdachte, die gedetineerd is, was in eerste aanleg veroordeeld voor drugssmokkel. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, na het horen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdachte en zijn raadsman. De advocaat-generaal had gevorderd om het vonnis te bevestigen.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 16 november 2018 heeft het hof de verdachte gevraagd naar de dreigementen van de schuldeiser, die volgens de verdachte de reden waren voor zijn handelen. De verdachte kon echter geen nieuwe of overtuigende informatie aanleveren die zijn beroep op psychische overmacht kon onderbouwen. Het hof oordeelde dat de psychische druk niet aannemelijk was en dat de verdachte niet voldoende had aangetoond dat hij onder dwang handelde.
Wat betreft de strafmaat heeft de verdediging gepleit voor een deels voorwaardelijke straf, zodat de verdachte zijn werk kan voortzetten en voor zijn gezin kan zorgen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de invoer van grote hoeveelheden harddrugs een ernstig misdrijf is, waarvoor een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is. De persoonlijke omstandigheden van de verdachte waren niet voldoende om van deze lijn af te wijken. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank dan ook bevestigd, met inachtneming van de overwegingen die in het arrest zijn opgenomen.