ECLI:NL:GHAMS:2018:5019

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 november 2018
Publicatiedatum
26 februari 2019
Zaaknummer
23-002477-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Scooterdiefstal met geweld en poging tot zware mishandeling

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van scooterdiefstal met geweld en poging tot zware mishandeling. De feiten vonden plaats op 1 oktober 2017, toen de verdachte samen met een ander een motorscooter heeft gestolen van de eigenaar, die de diefstal opmerkte en probeerde de verdachte tegen te houden. De verdachte heeft de eigenaar met hoge snelheid aangereden, wat leidde tot letsel. De kinderrechter had de verdachte eerder veroordeeld tot 100 uur werkstraf en een voorwaardelijke jeugddetentie van drie maanden. In hoger beroep heeft het hof de straffen heroverwogen en de verdachte veroordeeld tot 100 uur werkstraf en een voorwaardelijke jeugddetentie van één maand, met bijzondere voorwaarden. Het hof heeft de ernst van de feiten en de gevolgen voor het slachtoffer in overweging genomen, evenals de omstandigheden van de verdachte, die minderjarig was ten tijde van het delict. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, met een totaalbedrag van € 1.719,86 aan schadevergoeding, inclusief materiële en immateriële schade.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002477-18
datum uitspraak: 15 november 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 29 juni 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-741239-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 1 november 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 01 oktober 2017 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een (motor)scooter (kenteken [kenteken]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot die/dat (motor)scooter heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen (motor)scooter onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking van een cilinder en/of slot van voornoemde (motor)scooter welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s), op de openbare weg, de Marnixkade, althans op een openbare weg, (toen voornoemde [slachtoffer] hem, verdachte en/of zijn mededader(s) wilde(n) tegenhouden en/of wilde beletten dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (verder) wegreden op zijn (motor)scooter)) op voornoemde (motor)scooter met een snelheid van (ongeveer) 50 kilomter per uur en/of gasgevend en/of met verhoogde snelheid is/zijn ingereden op en/of gereden in de richting van en/of tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer];
2 primair:
hij op of omstreeks 01 oktober 2017 te Amsterdam,althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet als bestuurder van een (motor)scooter met een snelheid van (ongeveer) 50 kilometer per uur en/of gasgevend en/of met verhoogde snelheid is ingereden op en/of is gereden in de richting van en/of tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer];
2 subsidiair:
hij op of omstreeks 01 oktober 2017 te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk [slachtoffer] heeft mishandeld door als bestuurder van een (motor)scooter met een snelheid van (ongeveer) 50 kilometer per uur en/of gasgevend en/of met verhoogde snelheid te rijden tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer], waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
3:
hij op of omstreeks 01 oktober 2017 te Amsterdam,althans in Nederland, als bestuurder van een motorrijtuig (motor(scooter)) heeft gereden op de weg, de Marnixkade, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen en overwegingen komt dan de kinderrechter.

Bespreking van een in hoger beroep gevoerd verweer

De raadsman heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde geweld en van het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde nu verdachte niet het (voorwaardelijke) opzet heeft gehad op het geweld en tot het ongeval.
Het hof overweegt als volgt. Uit de verklaringen van de aangever en de getuige, alsmede uit de verklaring van de verdachte zelf blijkt dat hij, rijdend op de motorscooter van de aangever, de aangever heeft aangereden met een snelheid van tussen de veertig en zestig kilometer per uur. Uit de verklaringen van de aangever [slachtoffer] en van de getuige [getuige] blijkt dat de verdachte geen poging heeft gedaan tot afremmen of tot uitwijken, terwijl dit naar inschatting van zowel aangever als [getuige] wel mogelijk was geweest. Het hof gaat uit van de juistheid van deze verklaringen. Nu de verdachte zonder uit te wijken of af te remmen op de aangever af is gereden, was zijn opzet er naar uiterlijke verschijningsvorm op gericht om de aangever te raken en hem – gelet op de verdachtes hoge snelheid – zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Het hof verwerpt het verweer van de raadsman.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 primair en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 1 oktober 2017 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een motorscooter, kenteken [kenteken], toebehorende aan [slachtoffer], waarbij hij, verdachte, en zijn mededader die weg te nemen motorscooter onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking van een slot van voornoemde (motor)scooter welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen voornoemde [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, op de openbare weg, de Marnixkade, toen voornoemde [slachtoffer] hem, verdachte, wilde tegenhouden en wilde beletten dat hij, verdachte, wegreed op zijn motorscooter op voornoemde motorscooter met een snelheid van ongeveer 50 kilometer per uur en met verhoogde snelheid is gereden tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer];
2 primair:
hij op 1 oktober 2017 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet als bestuurder van een motorscooter met een snelheid van ongeveer 50 kilometer per uur en met verhoogde snelheid is gereden tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer];
3:
hij op 1 oktober 2017 te Amsterdam als bestuurder van een motorrijtuig (motorscooter) heeft gereden op de weg, de Marnixkade, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Hetgeen onder 1, 2 primair en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 primair en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 en 2 primair bewezen verklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
en
poging tot zware mishandeling.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2 primair en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De kinderrechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 primair bewezenverklaarde veroordeeld tot 100 uur werkstraf, een geheel voorwaardelijke jeugddetentie van drie maanden met als bijzondere voorwaarde een meldplicht, ook als dat inhoudt naar school gaan en meewerken aan hulpverlening van de Bascule, en ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde tot een geldboete van € 250 subsidiair 5 dagen vervangende jeugddetentie.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de kinderrechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft bepleit dat bij oplegging van straf rekening wordt gehouden met de eendaadse samenloop van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft samen met een ander een motorscooter gestolen door het slot te forceren. Toen de eigenaar van de scooter (de aangever), die de diefstal direct opmerkte, hem probeerde tegen te houden door met opgeheven hand op de weg te gaan staan, heeft de verdachte de aangever met hoge snelheid aangereden, waardoor de aangever nog altijd kampt met klachten aan onder meer zijn knie. Het hof neemt het de verdachte zeer kwalijk dat hij niet alleen een motorscooter heeft gestolen, maar bovendien bereid was om de eigenaar daarvan te verwonden om ermee weg te komen. Daarmee heeft de verdachte louter aan zijn eigen financiële gewin en zijn eigen belangen gedacht, met voor de aangever ernstige gevolgen. De verdachte had bovendien geen rijbewijs en mocht daarom in het geheel geen motorscooters besturen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 17 oktober 2018 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld. Het hof beschouwt de verdachte daarom als een
first offender.
Ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte twee dagen per week naar school gaat, omdat zijn school hem op dit moment niet meer lestijd aan kan bieden. Hoewel het niet slecht gaat met de verdachte en niet is gebleken dat er sprake is van nieuwe strafbare feiten, is hij passief en niet gemotiveerd om verdere invulling te geven aan zijn vrije tijd, bijvoorbeeld in de vorm van een bijbaan. De verdachte is – samen met zijn moeder – een behandeling gestart bij de Bascule, die is onderbroken vanwege het hoger beroep in deze zaak. Nu ter zitting naar voren is gekomen dat de verdachte daar baat bij had, acht het hof van belang dat die onderbroken behandeling alsnog wordt voortgezet. Daarnaast is het in het belang van de verdachte dat hij naar school blijft gaan. Het hof acht de door de kinderrechter opgelegde en door de Raad voor de Kinderbescherming geadviseerde bijzondere voorwaarden daarom passend.
Het hof zal, anders dan door de advocaat-generaal gevorderd, aan de verdachte geen aparte straf opleggen voor feit drie. Bij toepassing van jeugdstrafrecht wordt voor alle feiten tezamen – ongeacht of het misdrijven of overtredingen betreft – straf opgelegd, gelet op artikel 77a in samenhang met artikel 77gg, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Bij de hoogte van die straf houdt het hof, zoals door de raadsman bepleit, rekening met de eendaadse samenloop van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde.
Vanwege de ernst van de feiten zal het hof, net als de kinderrechter, aan de verdachte een forse werkstraf opleggen. Daarnaast zal het hof een voorwaardelijke jeugddetentie met bijzondere voorwaarden opleggen. Het hof acht de duur van de door de kinderrechter opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie – drie maanden – echter te lang, gelet op het feit dat de verdachte minderjarig en
first offenderwas ten tijde van het plegen van het feit en het hof naast de voorwaardelijke jeugddetentie ook een (lange) onvoorwaardelijke werkstraf oplegt.
Het hof acht, alles afwegende, een werkstraf van 100 uur en geheel voorwaardelijke jeugddetentie van één maand, met na te melden bijzondere voorwaarden, van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 13.825,12. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 9.117,05. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. De raadsvrouw van de benadeelde partij heeft de vordering ter terechtzitting in hoger beroep toegelicht. Door de raadsman van de verdachte zijn vrijwel alle onderdelen van de vordering betwist. Het hof zal de vordering per schadepost bespreken.
Reiskosten
De benadeelde partij heeft € 23,60 gevorderd voor de reiskosten in eerste aanleg en € 50 voor reiskosten in hoger beroep. Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw van de benadeelde partij gesteld dat de reiskosten voor het hoger beroep niet langer worden gevorderd, aangezien de benadeelde partij niet is verschenen ter terechtzitting in hoger beroep. De kinderrechter heeft een bedrag van € 20,98 aan reiskosten toegewezen. De raadsman van de verdachte heeft de vordering tot aan het bedrag van € 20,98 niet betwist. Het hof waardeert de reiskosten op een bedrag van € 20,98. Het hof wijst het overige deel van de vordering dat de reiskosten betreft (€ 52,62) af.
Communicatiekosten
De benadeelde partij heeft € 50 gevorderd voor communicatiekosten. De kinderrechter heeft daarvan een bedrag van € 25 toegewezen. De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat nergens uit blijkt dat die kosten daadwerkelijk gemaakt zijn en subsidiair dat het gevorderde bedrag aan de hoge kant is. Naar het oordeel van het hof is voldoende vast komen te staan dat de benadeelde partij kosten heeft moeten maken voor het voeren van telefoongesprekken als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte. Het hof waardeert die kosten op een bedrag van € 25. Het overige deel van de gevorderde communicatiekosten (€ 25) wordt afgewezen.
Broek
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 179,95 gevorderd voor een broek. Dat bedrag is door de kinderrechter toegewezen. De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat, voor zover het hof aan toewijzing toekomt, het bedrag te matigen nu niet te controleren valt of de broek recent was aangeschaft en om welke broek het ging.
Het hof overweegt als volgt. Uit het dossier blijkt dat de broek van de benadeelde partij is gescheurd, zodat voldoende vast is komen te staan dat de benadeelde partij op dat punt schade heeft geleden. De benadeelde partij heeft een screenshot overgelegd van een soortgelijke broek, waaruit blijkt dat de aanschafwaarde € 179,95 is. Nu geen aankoopbon of rekeningafschrift is overgelegd, is niet vast komen te staan dat de broek (zeer) kort daarvoor was aangeschaft. Het hof waardeert de schade betreffende de broek op € 100. Het hof wijst de overige gevorderde kosten voor de broek (€ 79,95) af.
Eigen risico (zorgkosten)
De benadeelde partij heeft € 225 gevorderd voor het eigen risico in 2017 en € 385 voor het eigen risico in 2018. Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw van de benadeelde partij verzocht van dat laatste bedrag € 160,88 toe te wijzen en de vordering tot dat bedrag verlaagd, zo begrijpt het hof de raadsvrouw. De kinderrechter heeft alleen het gevorderde bedrag voor het eigen risico in 2017 (€ 225) toegewezen. De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat uit de overgelegde overzichten niet blijkt dat de zorgkosten zijn gemaakt als gevolg van deze strafzaak, aangezien geen rekening is toegevoegd.
Het hof overweegt als volgt. In hoger beroep heeft de raadsvrouw van de benadeelde partij achter haar pleitaantekeningen als bijlagen 2 en 3 rekeningen van zorgkosten overgelegd. Daaruit blijken de behandelperiodes waarvoor de kosten moeten worden betaald. Deze periodes komen overeen met de periodes waarin de benadeelde partij is behandeld voor zijn letsel veroorzaakt door het bewezen verklaarde handelen van de verdachte, zoals die blijken uit de medische stukken die als bijlage 7 aan de vordering van de benadeelde partij zijn gehecht. Daarmee heeft de benadeelde partij voldoende aangetoond dat de kosten het gevolg zijn van het handelen van de verdachte. Het hof wijst daarom een bedrag van € 225 toe voor het eigen risico in 2017 en een bedrag van € 160,88 voor het eigen risico in 2018. Voor het overige (€ 224,12) wordt de vordering op dit punt afgewezen.
Schade scooter en kosten schadetaxatie
De benadeelde partij heeft € 1.495 gevorderd voor de schade aan zijn motorscooter en € 149 voor de schadetaxatie. De kinderrechter heeft van dat bedrag € 1.250 voor de schade en € 149 voor de schadetaxatie toegewezen. De raadsman heeft bepleit dat dit onderdeel van de vordering wordt afgewezen dan wel dat de benadeelde partij op dit punt niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Het hof overweegt als volgt. De benadeelde partij heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat het bedrag uit de ‘proformanota’ (het hof begrijpt: de offerte die als bijlage 4 bij de vordering is gevoegd) hoger was dan de dagwaarde van de scooter. De schade aan de scooter die kan worden gevorderd, is in elk geval beperkt tot de dagwaarde van de scooter. Vooralsnog zijn geen stukken overgelegd waaruit de dagwaarde van de scooter blijkt. Dit deel van de vordering (€ 1495) vormt daarom een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partij kan wat betreft dit onderdeel daarom niet in de vordering worden ontvangen en hij kan dat deel van zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen. De kosten voor de schadetaxatie zijn wel voldoende onderbouwd. Het hof wijst daarom het daarvoor gevorderde bedrag van € 149 toe.
Gederfde inkomsten
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 5.228,57 aan gederfde inkomsten gevorderd. Dat bedrag is door de kinderrechter toegewezen. De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat de benadeelde partij voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk wordt verklaard, omdat de onderbouwing onoverzichtelijk is.
Het hof overweegt als volgt. Ter onderbouwing is slechts een verklaring overgelegd van de vader van de benadeelde partij, tevens zijn werkgever, waarin staat dat de benadeelde partij tegen een weekloon van € 300 werkte, en sinds het ongeval niet meer heeft gewerkt. De benadeelde partij heeft geen arbeidsovereenkomst, noch betalingsbewijzen of salarisstroken overgelegd. Dit deel van de vordering is daarom niet eenvoudig vast te stellen en vormt daarom een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partij kan wat betreft dit onderdeel daarom niet in de vordering worden ontvangen en hij kan dat deel van zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Kosten sportschool
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 39 gevorderd voor sportschoolcontributie. Dat bedrag is door de kinderrechter toegewezen. De raadsman van de verdachte heeft de vordering op dit punt niet betwist. Het hof wijst het gevorderde bedrag van € 39 toe.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft € 6.000 gevorderd aan immateriële schade. De kinderrechter heeft van dat bedrag € 2.000 toegewezen. De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat, gelet op andere strafzaken, toewijzing van een bedrag van € 2.000 aan de hoge kant is. Het hof wijst, gelet op soortgelijke zaken, een bedrag van € 1.000 toe. Voor het overige deel vormt immateriële schade een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partij kan wat betreft dit onderdeel daarom niet in de vordering worden ontvangen en hij kan dat deel van zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
Het volledige toe te wijzen bedrag van € 1.719,86 zal, zoals verzocht, vermeerderd worden met de wettelijke rente. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 55, 62, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 302 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 107 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 primair en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 primair en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen jeugddetentie.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde onderwijs zal volgen volgens zijn rooster.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich onder behandeling zal stellen van de Bascule op de tijden en plaatsen als door de Bascule vast te stellen.
Geeft opdracht aan Jeugdbescherming Regio Amsterdam, gevestigd te Amsterdam, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1, 2 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.719,86 (duizend zevenhonderdnegentien euro en zesentachtig cent) bestaande uit € 719,86 (zevenhonderdnegentien euro en zesentachtig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 381,69 (driehonderdeenentachtig euro en negenenzestig cent) aan materiële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het onder 1, 2 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.719,86 (duizend zevenhonderdnegentien euro en zesentachtig cent) bestaande uit € 719,86 (zevenhonderdnegentien euro en zesentachtig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen jeugddetentie, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 1 oktober 2017.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Kengen, mr. M.J.A. Plaisier en mr. M.R. Cox, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 november 2018.
Mr. M.R. Cox is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
=========================================================================
proces-verbaal uitspraak
_______________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-002477-18
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, op 15 november 2018.
Tegenwoordig zijn:
mr. A.M. Kengen, raadsheer,
mr. O. Boekraad, griffier.
Het openbaar ministerie wordt vertegenwoordigd door mr. M.C.A. Bakker, advocaat-generaal.
De raadsheer doet de zaak tegen de verdachte [verdachte] uitroepen.
De verdachte is
wel / nietin de zaal van de terechtzitting aanwezig.
Raadsman/raadsvrouw is
wel / nietaanwezig.
(zo ja:) naam raadsman/raadsvrouw en plaats:
Tolk is
wel / nietaanwezig. (zo ja:) naam tolk en taal:
De raadsheer spreekt het arrest uit.
De raadsheer geeft de verdachte kennis, dat daartegen binnen 14 dagen na heden beroep in cassatie kan worden ingesteld.
(indien de VTE is verschenen)
De verdachte heeft
wel / geenafstand gedaan van recht aanwezig te zijn bij de uitspraak.
(indien VTE is gedetineerd)
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de raadsheer en de griffier is vastgesteld en ondertekend.