In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren op 29 september 2001, was eerder veroordeeld voor vermogensdelicten en stond terecht voor tasjesdiefstal en heling van een bromfiets. Het hof bevestigde het vonnis van de kinderrechter, met uitzondering van de strafoplegging. De kinderrechter had de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 40 uur en een voorwaardelijke jeugddetentie van 30 dagen, met bijzondere voorwaarden. Het hof oordeelde dat de opgelegde straffen passend waren, maar besloot de bijzondere voorwaarden te schrappen, gezien de positieve ontwikkeling van de verdachte op school en zijn bijbaan. Het hof weegt de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan mee in zijn beslissing. De verdachte had geen respect voor het eigendom van anderen, wat leidde tot schade en hinder voor het slachtoffer. De advocaat-generaal had een werkstraf en voorwaardelijke jeugddetentie zonder bijzondere voorwaarden gevorderd, wat het hof overnam. De benadeelde partij had een vordering tot schadevergoeding ingediend, maar deze werd niet-ontvankelijk verklaard omdat onvoldoende bewijs was geleverd dat de schade door de verdachte was veroorzaakt. Het hof bevestigde ook dit onderdeel van het vonnis. De op te leggen straffen zijn gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde. Het hof heeft de beslissing genomen om de verdachte te veroordelen tot een werkstraf van 40 uur en een voorwaardelijke jeugddetentie van 30 dagen, met de bepaling dat de tijd in voorarrest in mindering wordt gebracht op de taakstraf.