4.1.De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en heeft daartoe – voor zover in hoger beroep relevant – als volgt overwogen en beslist:
“4. Eiseres bepleit een lagere waarde voor de winkel van € 1.526.000,-. Zij voert daartoe aan dat de door verweerder gehanteerde kapitalisatiefactor te hoog is, nu daarbij onvoldoende rekening is gehouden met het hogere leegstandsrisico. Eiseres acht een kapitalisatiefactor van 10,8 juist.
5. Verweerder handhaaft in beroep de door hem vastgestelde waarde van € 1.824.000,-. Verweerder heeft daarbij ter nadere onderbouwing bij het verweerschrift een nadere onderbouwing van de taxateur overgelegd. Voor de nadere onderbouwing van de kapitalisatiefactor van 12,2 heeft verweerder ook gebruik gemaakt van de Taxatiewijzer en de kapitalisatiefactor berekend aan de hand van de bottom-up methode.
6. Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer. Dat is de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald.
7. De waarde voor niet-woningen kan onder meer worden bepaald door middel van een methode van kapitalisatie van de bruto huur. Dit volgt uit [de] artikel 4, eerste lid, onder b, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling van de Wet WOZ.
8. Op verweerder rust de last aannemelijk te maken dat hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld.
9. Tussen partijen is niet in geschil, en de rechtbank gaat daar ook van uit, dat de waarde van de winkelruimte kan worden bepaald met toepassing van de huurwaardekapitalisatiemethode. Verder is de door verweerder gehanteerde huurwaarde van de winkel van € 139.107,- niet in geschil. Tussen partijen staat niet ter discussie dat de kapitalisatiefactor in dit geval aan de hand van de bottom-up methode moet worden vastgesteld, omdat onvoldoende vergelijkingsobjecten voor handen zijn. Partijen verschillen ten aanzien van de bottom-up berekening alleen van mening over het leegstandsrisico.
10. Verweerder heeft voor het leegstandsrisico een percentage van 3,1 gehanteerd.
11. Eiseres stelt dat voor het leegstandsrisico van een hoger percentage moet worden uitgegaan. Zij heeft daartoe ter zitting verwezen naar een gemeentelijke publicatie van juli 2015 waarin vermeld stond dat het leegstandsrisico voor het centrumgebied van de gemeente Amstelveen 7,42% bedroeg. Dat is meer dan een verdubbeling dan waar verweerder bij het vaststellen van de kapitalisatiefactor [van] is uitgegaan, aldus eiseres.
12. De stelling van eiseres dat het leegstandsrisico hoger is dan waar verweerder rekening mee heeft gehouden, is volgens de rechtbank niet aannemelijk geworden. Verweerder heeft gesteld dat de winkelruimte is gelegen in winkelcentrum [naam winkelcentrum], dat tot één van de beste winkelcentra van Nederland behoort. Op deze locatie zijn nagenoeg alle winkels verhuurd. In het winkelcentrum zijn volgens verweerder voornamelijk A-merk winkels gevestigd die voor meerdere jaren worden gehuurd. Verweerder heeft ter nadere onderbouwing in het verweerschrift nog gesteld dat de daadwerkelijke leegstand in het winkelcentrum, inclusief frictieleegstand, op de waardepeildatum 1 januari 2015 nog iets lager lag dan 3,1% (679 m² van de totale 26.103 m²). Dit blijkt uit de huurgegevens waarover verweerder de beschikking heeft. Eiseres heeft deze informatie van verweerder niet onderbouwd weerlegd, zodat de rechtbank geen aanleiding heeft om aan het door verweerder gehanteerde percentage leegstandsrisico van 3,1 te twijfelen. Met wat verweerder heeft aangedragen, heeft hij naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat hij niet een te laag percentage voor het leegstandrisico heeft gehanteerd. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de kapitalisatiefactor van 12,2 te hoog zou zijn.
13. De rechtbank is van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde van de winkel en de daarop gebaseerde aanslag niet te hoog zijn vastgesteld.”