In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van oplichting door zich via Instagram voor te doen als een bonafide verkoper van jassen. De tenlastelegging betrof het aannemen van een valse naam en hoedanigheid, waarbij de verdachte de aangever zou hebben bewogen tot de afgifte van €150,00 voor een jas die nooit geleverd werd. Tijdens de zitting in hoger beroep op 10 december 2018 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vrijspraak voorstelde. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor oplichting. De enkele omstandigheid dat de verdachte zich als verkoper voordeed, was niet voldoende om te concluderen dat er sprake was van oplichting in de zin van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof oordeelde dat er geen bewijs was dat de verdachte daadwerkelijk de persoon was die de jas aanbood en dat de verdachte niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de schade die de benadeelde partij had geleden. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. Tevens werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte was vrijgesproken van de feiten die de schade zouden hebben veroorzaakt.