ECLI:NL:GHAMS:2018:4837
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Klacht tegen gerechtsdeurwaarders over onterecht in rekening gebrachte kosten en gebrek aan informatie
In deze zaak heeft klager op 4 mei 2018 een beroepschrift ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam van 6 april 2018, waarin zijn klacht tegen de gerechtsdeurwaarders ongegrond werd verklaard. Klager verwijt de gerechtsdeurwaarders dat zij ten onrechte kosten in rekening hebben gebracht voor een mislukt derdenbeslag en voor de inzet van een slotenmaker, en dat zij geen informatie hebben verstrekt over de beslaglegging. Het hof heeft de klacht van klager beoordeeld en twee klachtonderdelen als ingetrokken verklaard. Een klachtonderdeel dat niet door de kamer was beoordeeld, werd door het hof ongegrond verklaard, terwijl de overige beslissingen van de kamer werden bevestigd.
Het hof heeft vastgesteld dat [gerechtsdeurwaarder 1] in opdracht van de schuldeiser beslag heeft gelegd onder [bank A], ondanks dat klager stelt nooit een rekening bij deze bank te hebben gehad. Het hof oordeelt dat [gerechtsdeurwaarder 1] niet tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld, omdat er een gerechtvaardigd vermoeden bestond dat klager een rekening bij [bank A] had. Klachtonderdeel b, dat betrekking heeft op kosten voor een slotenmaker, werd ongegrond verklaard omdat deze kosten niet in het proces-verbaal van beslaglegging waren opgenomen.
De klachtonderdelen gericht tegen [gerechtsdeurwaarder 2] en [gerechtsdeurwaarder 3] werden eveneens ongegrond verklaard, omdat niet is gebleken dat [gerechtsdeurwaarder 2] verantwoordelijk was voor de handelingen van [gerechtsdeurwaarder 3]. Het hof bevestigt de beslissing van de kamer en oordeelt dat de gerechtsdeurwaarders niet tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld. De beslissing van het hof werd openbaar uitgesproken op 18 december 2018.