ECLI:NL:GHAMS:2018:4828

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 december 2018
Publicatiedatum
7 januari 2019
Zaaknummer
23-003412-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 9 september 2016 was gewezen. De verdachte, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], werd beschuldigd van mishandeling van [slachtoffer] op 3 juli 2016 te Purmerend. De tenlastelegging hield in dat de verdachte [slachtoffer] een of meerdere keren met de vuist(en) in het gezicht had geslagen. Tijdens de zitting in hoger beroep op 3 december 2018 heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat niet bewezen kon worden dat de verdachte daadwerkelijk in het gezicht had geslagen, maar het hof verwierp dit verweer. Het hof oordeelde dat de verklaringen van getuigen, waaronder brandweerlieden, voldoende bewijs boden voor de bewezenverklaring van de mishandeling. Het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte het ten laste gelegde feit had begaan en sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen konden worden.

De straf die door de politierechter was opgelegd, bestond uit een taakstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis. De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof deze straf zou bevestigen, terwijl de raadsman vroeg om een lagere straf. Het hof hield rekening met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, maar ook met de spijt die de verdachte had betuigd. Uiteindelijk legde het hof een taakstraf op van 20 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis.

Daarnaast was er een vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] voor immateriële schadevergoeding van € 450,00, waarvan het hof € 165,00 toekende, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof oordeelde dat de verdachte onrechtmatig had gehandeld jegens de benadeelde partij en dat de schadevergoeding billijk was, gezien de pijn en onrust die het slachtoffer had ervaren. Het hof legde ook een verplichting op aan de verdachte om dit bedrag te betalen, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003412-16
datum uitspraak: 17 december 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 9 september 2016 in de strafzaak onder parketnummer 15-136556-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 3 december 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 3 juli 2016 te Purmerend [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] een of meermalen (telkens) (krachtig) met de vuist(en) en/of hand(en) in/tegen het gezicht heeft gestompt en/of geslagen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring en een andere strafoplegging komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat de verdachte de aangeefster [slachtoffer] in of tegen het gezicht heeft gestompt of geslagen. De verdachte heeft immers verklaard dat zij haar enkel bij haar shirt heeft gepakt en mogelijk heeft geduwd. De brandweerlieden die getuige waren van het incident stonden op dat moment op een zodanige afstand dat zij niet goed kunnen hebben gezien wat er gebeurde. Om deze redenen dient de verdachte vrijgesproken te worden, aldus de raadsman.
Het hof verwerpt het verweer, omdat hetgeen daaraan ten grondslag is gelegd wordt weerlegd door de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, waarbij het hof aantekent dat het geen reden ziet om aan de waarnemingen en verklaringen van de brandweerlieden [naam 1] en [naam 2] te twijfelen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 3 juli 2016 te Purmerend [slachtoffer] heeft mishandeld door [slachtoffer] in het gezicht te slaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf van 30 uren subsidiair 15 dagen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof, onder aanhaling van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman heeft het hof verzocht om, in geval van een bewezenverklaring, toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, dan wel een lagere taakstraf op te leggen dan in eerste aanleg.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en mede gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling. Zij heeft - naar eigen zeggen in een moment van onbezonnenheid - op straat de confrontatie gezocht met een vrouw met wie zij een langer lopend conflict had. Daarbij heeft zij het slachtoffer in het gezicht geslagen en zodanig vastgepakt dat haar shirt is gescheurd. Aldus heeft zij de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden en haar pijn en letsel toegebracht. Het incident zal niet alleen het slachtoffer angst hebben ingeboezemd, maar ook bij omstanders gevoelens van ontzetting teweeg hebben gebracht. Tegen deze achtergrond is de straf die door de eerste rechter is opgelegd in beginsel gerechtvaardigd.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep spijt betuigd over haar optreden en er blijk van gegeven inmiddels in te zien dat zij in het vervolg dergelijke confrontaties uit de weg moet gaan. Dit weegt het hof in straf verminderende zin mee. Een toepassing van het ‘rechterlijk pardon’, zoals door de raadsman wordt voorgestaan, zou echter al te zeer voorbij zou gaan aan de ernst van het bewezenverklaarde.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een
vordering tot immateriële schadevergoeding. Deze bedraagt € 450,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 165,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Naar het oordeel van het hof staat vast dat de verdachte het bewezenverklaarde feit heeft begaan en aldus onrechtmatig jegens de benadeelde partij heeft gehandeld. Verder is vast komen te staan dat de benadeelde partij ten gevolge van hiervan immateriële schade heeft geleden. De benadeelde partij heeft aan haar vordering immers gemotiveerde stellingen ten grondslag gelegd die door de verdachte niet (gemotiveerd) zijn weersproken. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op € 165,00, waarbij in het bijzonder is gelet op de omstandigheid dat de benadeelde partij ten gevolge van het incident enige tijd pijn aan haar gelaat en gevoelens van onthutsing en onrust heeft ondervonden. Verder heeft het hof gekeken naar de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend. Het toe te wijzen bedrag zal, als gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 165,00 (honderdvijfenzestig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 165,00 (honderdvijfenzestig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 3 (drie) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 3 juli 2016.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. G. Oldekamp en mr. M. Gonggrijp-van Mourik, in tegenwoordigheid van I.J.A. Barends, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 december 2018.
Mr. M. Gonggrijp-van Mourik is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
proces-verbaal uitspraak
_______________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-003412-16
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, op 17 december 2018.
Tegenwoordig zijn:
mr. G. Oldekamp, raadsheer,
mr. M.C.W. van der Voort, griffier.
Het openbaar ministerie wordt vertegenwoordigd door mr. R.C. Tdlohreg, advocaat-generaal.
De raadsheer doet de zaak tegen de verdachte [verdachte] uitroepen.
De verdachte is
wel / nietin de zaal van de terechtzitting aanwezig.
Raadsman/raadsvrouw is
wel / nietaanwezig.
(zo ja:) naam raadsman/raadsvrouw en plaats:
Tolk is
wel / nietaanwezig. (zo ja:) naam tolk en taal:
De raadsheer spreekt het arrest uit.
De raadsheer geeft de verdachte kennis, dat daartegen binnen 14 dagen na heden beroep in cassatie kan worden ingesteld.
(indien de VTE is verschenen)
De verdachte heeft
wel / geenafstand gedaan van recht aanwezig te zijn bij de uitspraak.
(indien VTE is gedetineerd)
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de raadsheer en de griffier is vastgesteld en ondertekend.