ECLI:NL:GHAMS:2018:4812

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 december 2018
Publicatiedatum
2 januari 2019
Zaaknummer
200.245.252/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vordering tot handhaving van een bestemmingsbeding in het kort geding tussen bewoners van het ADM-terrein en de gemeente Amsterdam

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat door [X] c.s. is ingesteld tegen de gemeente Amsterdam. De appellanten, bewoners van het ADM-terrein, vorderen handhaving van een bestemmingsbeding dat volgens hen van toepassing is op het terrein. De voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam had eerder hun vordering afgewezen, wat hen ertoe heeft aangezet om in hoger beroep te gaan. De zaak werd behandeld op 18 december 2018, waarbij de advocaten van beide partijen hun standpunten naar voren brachten. De appellanten stellen dat zij een rechtens relevant belang hebben bij de uitleg van het bestemmingsbeding, terwijl de gemeente betwist dat de appellanten een procesbelang hebben. Het hof oordeelt dat de appellanten geen belang hebben bij de juiste uitleg van het bestemmingsbeding, omdat hun belangen al in eerdere procedures zijn afgewogen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter en veroordeelt de appellanten in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.245.252/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam: C/13/650087 / KG ZA 18-665
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 21 december 2018
inzake

1.[X] ,

2.
[appellant sub 2],
3.
[appellante sub 3],
4.
[appellant sub 4],
5.
[appellant sub 5],
6.
[appellant sub 6],
7.
[appellant sub 7],
8.
[appellant sub 8],
9.
[appellante sub 9],
10.
[appellante sub 10],
11.
[appellante sub 11],
12.
[appellante sub 12],
13.
[appellant sub 13],
14.
[appellant sub 14],
15.
[appellant sub 15],
16.
[appellant sub 16],
17.
[appellant sub 17],
18.
[appellant sub 18],
19.
[appellant sub 19],
20.
[appellante sub 20],
21.
[appellant sub 21],
22.
[appellante sub 22],
23.
[appellant sub 23],
24.
[appellante sub 24],
25.
[appellant sub 25],
26.
[appellante sub 26],
27.
[appellante sub 27],
28.
[appellante sub 28],
29.
[appellant sub 29],
30.
[appellant sub 30],
31.
[appellante sub 31],
32.
[appellant sub 32],
33.
[appellant sub 33],
34.
[appellant sub 34],
35.
[appellant sub 35],
36.
[appellant sub 36],
37.
[appellant sub 37],
38.
[appellant sub 38],
39.
[appellant sub 39],
40.
[appellant sub 40],
41.
[appellante sub 41],
42.
[appellant sub 42],
43.
[appellante sub 43],
44.
[appellant sub 44],
45.
[appellant sub 45],
46.
[appellant sub 46],
47.
[appellante sub 47],
48.
[appellante sub 48],
49.
[appellante sub 49],
50.
[appellant sub 50],
51.
[appellante sub 51],
52.
[appellante sub 52],
53.
[appellant sub 53],
54.
[appellant sub 54],
55.
[appellante sub 55],
56.
[appellante sub 56],
57.
[appellant sub 57],
58.
[appellant sub 58],
59.
[appellant sub 59],
60.
[appellant sub 60],
61.
[appellant sub 61],
62.
[appellante sub 62],
63.
[appellant sub 63],
64.
[appellante sub 64],
65.
[appellante sub 65],
66.
[appellant sub 66],
67.
[appellant sub 67],
68.
[appellant sub 68],
69.
[appellante sub 69],
70.
[appellante sub 70],
71.
[appellante sub 71],
72.
[appellante sub 72],
73.
[appellant sub 73],
74.
[appellante sub 74],
75.
[appellant sub 75],
76.
[appellant sub 76],
77.
[appellante sub 77],
78.
[appellant sub 78],
79.
[appellante sub 79],
80.
[appellant sub 80],
81.
[appellant sub 81],
allen wonend te [woonplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. R.K. Uppal te Amsterdam,
tegen
DE GEMEENTE AMSTERDAM,
zetelend te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
Partijen worden hierna [X] c.s. en de gemeente genoemd.

1.1. Het geding in hoger beroep

[X] c.s. zijn bij dagvaarding van 3 september 2018 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 6 augustus 2018, in kort geding gewezen tussen [X] c.s. als eisers en de gemeente als gedaagde. De appeldagvaarding bevat de grieven. Op de eerst dienende dag hebben [X] c.s. op de rol geconcludeerd overeenkomstig die dagvaarding. Daarna heeft de gemeente een memorie van antwoord, met producties, ingediend.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 18 december 2018 doen bepleiten, [X] c.s. door mr. Uppal voornoemd, mr. K. Boukema, advocaat te Amsterdam, en
mr. M.A.R. Schuckink Kool, advocaat te Den Haag, en de gemeente door mr. M.H. de Vries, advocaat te Amsterdam, allen – met uitzondering van mr. Schuckink Kool – aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. [X] c.s. hebben nog producties in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[X] c.s. hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vorderingen van [X] c.s. zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten en nakosten.
De gemeente heeft geconcludeerd tot bekrachtiging, met beslissing over de proceskosten en nakosten.

2.De feiten

De voorzieningenrechter heeft in het vonnis onder 2.1 tot en met 2.7 de feiten opgesomd die zij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Waar nodig aangevuld met andere feiten die volgen uit niet (voldoende) weersproken stellingen van partijen, zijn die feiten – voor zover in hoger beroep van belang – de volgende.
a. [X] c.s. maken onderdeel uit van een woon- en werkgemeenschap die sinds 1997 op het zogenoemde ADM-terrein (hierna: het ADM-terrein) in het westelijk havengebied van Amsterdam is ontstaan en bekend is als de “Amsterdamse Doe-het-zelf Maatschappij”. Op het ADM-terrein staan een voormalig kantoorpand dat wordt bewoond, een grote loods en twee bedrijfswoningen. Ook zijn in de loop der tijd door bewoners zelfbouwhuizen en woonwagens op het terrein geplaatst en woonboten langs de kade afgemeerd. Er wonen en werken thans ongeveer honderddertig mensen, onder wie kinderen.
b. Het ADM-terrein is in 1965 aangelegd en was aanvankelijk eigendom van de gemeente. In 1970 heeft de gemeente het ADM-terrein verkocht en geleverd aan de Amsterdamse Droogdok Maatschappij N.V. (hierna: ADM). In de desbetreffende akte van levering van 26 februari 1970 is een bestemmingsbeding met een kettingbeding opgenomen.
c. Na het faillissement van ADM is het terrein in 1987 in eigendom overgegaan op Complex Westhaven B.V. In 1997 hebben de huidige eigenaren, Chidda Vastgoed B.V. (hierna: Chidda) en Amstellimmo B.V. (hierna: Amstellimmo) het terrein van Complex Westhaven B.V. gekocht.
d. In de in aansluiting op deze koop gepasseerde leveringsakte van 2 mei 1997 is opgenomen, voor zover hier van belang:
“BIJZONDERE LASTEN EN BEPERKINGEN/BIJZONDERE VERPLICHTINGEN.
(…)
ARTIKEL 2Bestemming1. Het terrein (…) is bestemd voor het daarop vestigen van een bedrijf, dat ten doel heeft het herstellen en bouwen van schepen, machines en werktuigen met alles wat daartoe behoort, het exploiteren van droogdokken, scheepswerven en de daaraan inherente fabrieken en het verrichten van alle handelingen, welke in de ruimste zin daarmee in verband staan, daaruit voortvloeien of daaraan bevorderlijk kunnen zijn.
(…)ARTIKEL 20VerkoopIndien koper tot verkoop van terrein (…) of een gedeelte daarvan mocht besluiten, is hij verplicht de Gemeente hiervan in kennis te stellen, die alsdan het recht zal hebben en daartoe door koper in de gelegenheid zal worden gesteld als eerste gegadigde het terug te kopen, tegen een prijs, welke alsdan voor vergelijkbare terreinen in de haven zal gelden.ARTIKEL 21Verplichtingen van opvolgende eigenaren1. De hiervoor op de koper gelegde verplichtingen en de hem gestelde verbodsbepalingen zullen op alle opvolgende eigenaren, erfpachters, opstalhouders of vruchtgebruikers toepasselijk zijn.(…)ARTIKEL 22Bepalingen bij verdere overdracht terreinBij elke verdere overdracht van het terrein of een gedeelte daarvan in eigendom, dan wel uitgifte daarvan in erfpacht, opstal of vruchtgebruik, zullen ten behoeve der Gemeente in elke daartoe op te maken akte (…) de bepalingen, vervat in de artikelen (…) 2, eerste (…) lid (…) 12, tweede lid, tot en met 21 en in dit artikel (22) worden opgenomen (…)
(…)”e. Chidda en Amstellimmo hebben op 22 mei 2015 huurovereenkomsten gesloten met de besloten vennootschap Koole Maritiem B.V. (hierna: Koole) voor het gebruik van een gedeelte van het ADM-terrein en het ADM-water.
f. Bij brief van 10 januari 2017 heeft het college van B&W van de gemeente naar aanleiding van een door Koole op 7 augustus 2016 ingediende aanvraag voor een omgevingsvergunning aan Chidda en Amstellimmo bericht:
“(…)De werkzaamheden van de huurder[hof: lees Koole]
(…) passen bij de bestemming die vereist is op het betreffende perceel. Om te beginnen blijkt uit de vergunningaanvraag dat het hier om de realisatie van een scheepswerf gaat en dat is wat in de bestemmingsomschrijving van het verkochte wordt geëist. De term scheepswerf wordt daarin met name genoemd.Daarnaast is er sprake van een overeenkomst tussen de feitelijke omschrijving van de werkzaamheden van uw huurder en de formele bestemmingsomschrijving zoals vastgelegd in het kettingbeding, mede gezien deze slotzin: “(…) en het verrichten van alle handelingen, welke in de ruimste zin daarmee in verband staan, daaruit voortvloeien of daaraan bevorderlijk kunnen zijn.”Ik wij u erop dat deze conclusie is gebaseerd op de omgevingsvergunningsaanvraag.Er zal een toetsing van het kettingbeding plaatsvinden nadat uw plannen zijn uitgevoerd op het terrein.(…)”g. Op 27 februari 2017 heeft Koole (opnieuw) een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend, waarbij zij haar bedrijfsactiviteiten als volgt heeft omschreven:
“het realiseren van een scheepswerf en de opslag van (maritiem) materieel”, met navolgende aard van de inrichting:
“Scheepswerf. Uitvoeren van onderhouds-, reparatie- en revisiewerkzaamheden aan schepen alsmede het slopen van schepen en het demonteren platforms. Het uitvoeren van saneringswerkzaamheden op schepen en platforms, opslaan van scheepsonderdelen en vrijkomend materiaal, stallen van materieel en onderhoud van eigen materieel en overige ondersteunende diensten/werkzaamheden.”
Deze omschrijving van de werkzaamheden is gelijkluidend aan de omschrijving die de gemeente in de brief van 10 januari 2017 als uitgangspunt heeft genomen.
h. Deze door Koole aangevraagde omgevingsvergunning is op 25 juni 2018 bij besluit van Gedeputeerde Staten aan Koole verleend.
i. In een aan deze vergunningverlening voorafgaande door Chidda en Amstellimmo aangespannen bodemprocedure tegen de gebruikers van het ADM-terrein zijn deze gebruikers bij arrest van dit hof van 25 juni 2017 veroordeeld het ADM-terrein te ontruimen binnen zes maanden na het verstrekken van de omgevingsvergunning aan Koole.
j. Bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), van 25 juli 2018 is, aansluitend op voormeld arrest, beslist dat de gebruikers van het ADM-terrein het terrein uiterlijk op 25 december 2018 moeten hebben ontruimd.

3.3. De beoordeling

3.1
[X] c.s. hebben in eerste aanleg gevorderd:
I. de gemeente te verbieden om het derdenbeding in artikel 2 van de akte van levering van 26 februari 1970 zoals opgenomen in de eigendomsakte van 2 mei 1997 te handhaven, in die zin dat ander gebruik op het terrein wordt toegestaan dan gebruik dat ten doel heeft het herstellen en de bouw van schepen, machines en werktuigen met alles wat daartoe behoort;
II. de gemeente te verbieden het onder I bedoelde derdenbeding te handhaven, in die zin dat de tweede volzin in het beding “
(…) het exploiteren van droogdokken, scheepswerven en de daaraan inherente fabrieken en het verrichten van handelingen, welke in de ruimste zin daarmee in verband staan, daaruit voortvloeien of daaraan bevorderlijk kunnen zijn.”wordt gelezen als een op zichzelf staande bestemming;
III. de gemeente te gebieden om binnen twee weken na betekening van dit vonnis vast te stellen en aan eisers gemotiveerd bekend te maken of de activiteiten die Koole op basis van de vergunningsaanvraag wenst uit te voeren afwijken van hetgeen in het kettingbeding beschreven wordt;
IV. de gemeente in de proceskosten te veroordelen.
3.2
De voorzieningenrechter heeft de gevraagde voorzieningen geweigerd en [X] c.s. in de proceskosten veroordeeld. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komen [X] c.s. met drie grieven op. Deze grieven zullen gezamenlijk worden behandeld. Het verweer van de gemeente zal daarbij, voor zover aan de orde, worden betrokken.
3.3
De vordering van [X] c.s., zo volgt uit de gedingstukken, komt hierop neer dat het in artikel 2 van voormelde leveringsakte van 2 mei 1997 opgenomen bestemmingsbeding (hierna: het bestemmingsbeding) door de gemeente dient te worden gehandhaafd overeenkomstig de volgens [X] c.s. geldende uitleg daarvan. [X] c.s. zijn voornemens bij toewijzing van hun vordering herzieningsprocedures aan te vangen van voormelde uitspraken van de Afdeling en dit hof, zo hebben zij naar voren gebracht, omdat daarmee een uitgangspunt van deze uitspraken – het aanstaande gebruik van het ADM-terrein door Koole – zou komen te wankelen. Volgens de uitleg van het bestemmingsbeding die [X] c.s. voorstaan, vallen de te ontplooien activiteiten van Koole namelijk buiten het bij dit beding bepaalde.
3.4
[X] c.s. stellen gerechtigd te zijn voormelde vordering in te dienen hoewel zij geen contractspartij bij het bestemmingsbeding zijn, omdat zij een in acht te nemen belang hebben bij een behoorlijke uitvoering van de tussen de gemeente en Chidda en Amstellimmo van kracht zijnde overeenkomst. [X] c.s. verwijzen in dit verband naar het door de Hoge Raad in zijn arrest van 24 september 2004 (ECLI:NL:HR:2004:AO9069,
Vleesmeester/Alog) overwogene.
3.5
De gemeente heeft gesteld dat [X] c.s. geen (proces)belang hebben bij hun vordering, omdat hun belangen reeds in de procedures die hebben geleid tot voormelde uitspraken van de Afdeling en dit hof – in het nadeel van [X] c.s. – zijn afgewogen. Met deze stelling wordt echter miskend dat [X] c.s. in dit kort geding nu juist beogen een uitspraak te bewerkstelligen waarmee die belangenafweging alsnog in hun voordeel kan worden beïnvloed. [X] c.s. hebben hun belang bij dit kort geding in zoverre voldoende toegelicht.
3.6
De stelling van [X] c.s. dat zij een in acht te nemen belang hebben bij een behoorlijke uitvoering van de tussen de gemeente en Chidda en Amstellimmo van kracht zijnde overeenkomst volgt het hof voorshands evenwel niet. [X] c.s. heeft in dit verband twee belangen ingeroepen. Allereerst stelt [X] c.s. een van het financiële belang van de gemeente afgeleid persoonlijke belang te hebben bij handhaving van het bestemmingsbeding overeenkomstig de uitleg van [X] c.s. Dit belang is gelegen in het de koopprijs beïnvloedende effect daarvan in voor de gemeente gunstige zin in verband met het aan de gemeente toekomende eerste recht van koop. Naar het voorlopig oordeel van het hof is dit belang te ver verwijderd van het financiële belang van de gemeente om als persoonlijk belang van [X] c.s. te kunnen worden aangemerkt en ook verder onvoldoende ten aanzien van [X] c.s. persoonlijk geconcretiseerd. Het tweede door [X] c.s. ingeroepen belang, te weten het ADM-terrein te kunnen blijven gebruiken door daar te blijven wonen dan wel werken, verhoudt zich niet met de door hen nagestreefde handhaving van het bestemmingsbeding, aangezien dit gebruik nu juist alleen kan worden voortgezet, indien het bestemmingsbeding (ten aanzien van [X] c.s. zelf) níet wordt gehandhaafd. [X] c.s. hebben derhalve naar het voorlopig oordeel van het hof in het juridische kader waarbinnen [X] c.s. hun stellingen in dit kort geding hebben geplaatst, geen belang bij een juiste uitleg van het bestemmingsbeding. Zoals ter zitting in hoger beroep benadrukt, is een toetsing van hun belang in breder perspectief in dit kort geding niet aan de orde.
3.7
Overigens lijkt leegstand van het ADM-terrein vooralsnog niet te dreigen. Noch de gemeente noch Chidda en Amstellimmo leggen het bestemmingsbeding immers zo uit dat de activiteiten die Koole blijkens haar omgevingsvergunningaanvraag op het ADM-terrein zal gaan ontplooien daarbuiten vallen. Zij zullen daarom in de toekomst in beginsel niet aansturen op het vertrek van Koole. Feiten of omstandigheden op grond waarvan gevreesd moet worden dat Koole niet genoemde, maar andere activiteiten zal ontwikkelen zijn onvoldoende naar voren gebracht. Gesteld noch gebleken is het bestaan van relevante derden die de door [X] c.s beoogde uitleg van het bestemmingsbeding zouden willen verdedigen en nastreven.
3.8
Voor zover ter zitting in hoger beroep nieuwe grieven zijn geformuleerd, wordt daarop geen acht geslagen.
3.9
Uit het voorgaande volgt dat de grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [X] c.s. zullen als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het hoger beroep.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [X] c.s. hoofdelijk, des dat de één betalende de anderen zullen zijn bevrijd, in de kosten van het hoger beroep, tot op heden aan de zijde van de gemeente begroot op € 726,- aan verschotten en € 3.222,- voor salaris en op € 157,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 82,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.K. Veldhuijzen van Zanten, J.C.W Rang en C.A.H.M. ten Dam en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 21 december 2018.