ECLI:NL:GHAMS:2018:4805
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen vonnis kantonrechter inzake kredietovereenkomst en erkenning van schuld
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, waarin ABN AMRO BANK N.V. als eiseres optrad. [appellante] is op 19 oktober 2017 in hoger beroep gekomen van het vonnis van 19 juli 2017, waarin de kantonrechter de vordering van ABN AMRO toewijsde. De vordering betreft een bedrag van € 28.554,94, voortvloeiend uit een kredietovereenkomst die op of omstreeks 26 oktober 2005 is aangegaan. [appellante] heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij de vordering niet heeft erkend en dat er sprake is van een misverstand, waardoor zij tot een erkenning is gekomen die zij anders niet zou hebben gedaan. Het hof heeft echter geoordeeld dat [appellante] de vordering uitdrukkelijk heeft erkend tijdens de rolzitting van de kantonrechter. Het hof heeft vastgesteld dat er geen voldoende onderbouwing is voor het beroep op herroeping en dat de kantonrechter terecht heeft geoordeeld dat de vordering toewijsbaar is. Het hof bekrachtigt daarom het vonnis van de kantonrechter en wijst [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep.