ECLI:NL:GHAMS:2018:4782

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 december 2018
Publicatiedatum
2 januari 2019
Zaaknummer
200.201.938/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid tot het sluiten van een bemiddelingsovereenkomst en ongerechtvaardigde verrijking

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen Teeling Petfood Opmeer B.V. (TPO) en VanDoen Werving & Selectie B.V. (VanDoen) betreffende de vraag of een bemiddelingsovereenkomst tot stand is gekomen en of TPO gehouden is tot betaling van een wervingsfee. VanDoen had TPO benaderd naar aanleiding van een vacatureadvertentie en een samenwerkingsovereenkomst voorgesteld. TPO betwistte de bevoegdheid van de plantmanager [B] om de overeenkomst te ondertekenen, omdat hij niet geregistreerd stond als gevolmachtigde. Het hof oordeelde dat VanDoen niet gerechtvaardigd had vertrouwd op de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [B]. De rechtbank had eerder de vordering van VanDoen toegewezen, maar het hof vernietigde dit vonnis en wees de vorderingen van VanDoen af. Het hof concludeerde dat er geen sprake was van ongerechtvaardigde verrijking, omdat VanDoen niet had aangetoond dat zij was verarmd door de handelingen van TPO. De kosten van het geding werden toegewezen aan TPO.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.201.938/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : C/15/234395/HA ZA 15-731
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 18 december 2018
inzake
TEELING PETFOOD OPMEER B.V.,
gevestigd te Opmeer,
appellante,
advocaat: mr. F.W. Aartsen te Harderwijk,
tegen:
VANDOEN WERVING & SELECTIE B.V.,
gevestigd te Zwijndrecht,
geïntimeerde,
advocaat: mr. T. van Liempd te Utrecht.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna TPO en VanDoen genoemd.
TPO is bij dagvaarding van 12 oktober 2016 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, sector civiel, locatie Alkmaar, van 7 september 2016, onder bovengenoemd zaaknummer gewezen tussen VanDoen als eiseres en TPO als gedaagde.
Bij tussenarrest van 1 november 2016 heeft het hof een comparitie gelast. Van de comparitie is een proces-verbaal opgemaakt dat zich bij de stukken bevindt. Bij gelegenheid van de comparitie heeft TPO een op voorhand toegestuurde productie in het geding gebracht.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties;
- akte uitlating producties zijdens TPO.
Ten slotte is arrest gevraagd.
TPO heeft geconcludeerd dat het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis zal vernietigen en VanDoen alsnog in haar vorderingen niet ontvankelijk zal verklaren althans deze zal afwijzen, onder veroordeling van VanDoen om al datgene wat TPO haar ingevolge het bestreden vonnis heeft voldaan terug te betalen, met beslissing over de proceskosten.
VanDoen heeft geconcludeerd, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met beslissing over de proceskosten inclusief de nakosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.19 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Voor zover deze feiten in hoger beroep niet in geschil zijn, zal ook het hof deze als vaststaand aannemen. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1.
VanDoen is een bedrijf dat zich voornamelijk bezighoudt met detachering en werving en selectie.
2.2.
TPO is een bedrijf dat zich bezighoudt met de productie van huisdierensnacks en maakt onderdeel uit van de Teeling Groep. [X] Beheer B.V. is enig aandeelhouder en enig bestuurder van TPO en wordt bestuurd door [X] (hierna: [X] ). TPO heeft enkele zustervennootschappen, waaronder Teeling Petfood B.V. (hierna: Teeling), gevestigd te Harderwijk.
2.3.
[A] (hierna: [A] ) is werkzaam bij TPO in de functie van
plant manager.
2.4.
In oktober 2014 is online een advertentie geplaatst voor een vacature binnen de Teeling Groep, met de volgende tekst:
“Teeling Petfood is een internationaal opererende organisatie die zich richt op het winstgevend ontwikkelen, produceren en verkopen van een breed assortiment kwaliteitsvoeding voor honden en katten. Teeling Petfood, met circa 200 medewerkers en hoofdkantoor in Harderwijk, is bekend door haar ruime aanbod diervoeding.
Ter ondersteuning voor onze afdeling Technische Dienst zijn wij op zoek naar eenAllround medewerker Technische Dienstvoor een fulltime functie Plant Opmeer
Als allround Monteur Technische Dienst W/E op onze locatie in Opmeer verzorg je het onderhoud en de reparatie van de productie-installaties, de gebouwen en de technische voorzieningen.
(..)
Voor inhoudelijke vragen over de functie kunt u contact opnemen met [B] op telefoonnummer; [nummer] . Je sollicitatie kun je sturen naar [C ] , afdeling HRM, emailadres: [emailadres] Voor meer informatie verwijzen we je naar onze website. [website]
Acquisitie naar aanleiding van deze advertentie wordt niet op prijs gesteld.”.
In de advertentie is een logo verwerkt waarop staat “Teeling PETFOOD”.
2.5.
VanDoen heeft naar aanleiding van deze advertentie medio november 2014 contact met [B] gezocht om haar diensten aan te bieden. Zij hebben gesproken over het inschakelen van VanDoen als bemiddelaar voor het vinden van een geschikte kandidaat.
2.6.
Bij e-mail van 24 november 2014 heeft VanDoen in de persoon van [D] (hierna: [D] ) een e-mail aan [B] gestuurd met als bijlage een door [B] te ondertekenen samenwerkingsovereenkomst, die als contractspartij van VanDoen “Teeling Petfood B.V.” vermeldde. Daarop heeft [B] als volgt teruggemaild:
“Beste [D] ,
Ik hoor wel van je of je geschikte kandidaten hebt, indien ja dan graag profielschets doorsturen zodat we evt over kunnen gaan tot een oriënterend gesprek.
No cure no pay basis toch?
Met vriendelijke groeten / With kind regards / Mit freundlichen Grüssen,
[B]
Plantmanager Teeling petfood Opmeer b.v.”
2.7.
In een e-mail van 11 december 2014 heeft [D] aan [B] gevraagd om de samenwerkingsovereenkomst ondertekend te retourneren.
2.8.
Diezelfde dag heeft [B] de eerder door hem ontvangen samenwerkingsovereenkomst ongewijzigd en voorzien van zijn handtekening aan [D] geretourneerd. In de begeleidende e-mail stond onder zijn naam opnieuw “Plantmanager Teeling petfood Opmeer b.v.”
.[B] stond in het handelsregister niet geregistreerd als gevolmachtigde van TPO.
2.9.
Bij e-mailbericht van 12 december 2014 heeft [D] aan [B] laten weten dat hij met zijn collega [E] (hierna: [E] ) op 18 december 2014 langs zal komen voor een persoonlijke kennismaking en heeft [D] de afspraak bevestigd voor een kennismakingsgesprek met [F] (hierna: [F] ) voor de functie van monteur technische dienst.
Voorts staat in genoemd e-mailbericht het volgende:
“Graag maken wij u attent op het volgende:
Door het aangaan van een kennismakingsgesprek, bevestigt Teeling Petfood BV bekend- en akkoord te zijn met de door [VanDoen] gehanteerde Voorwaarden inzake het direct of indirect in dienst nemen van [F] , alsmede de rol van [VanDoen] als Werving en Selectie bureau in dit traject.”.
Het kennismakingsgesprek tussen [B] en [F] heeft op 19 december 2014 bij TPO plaatsgevonden.
2.10.
Op 16 januari 2015 heeft [B] aan [E] geschreven:
“Ik heb de heren van Teeling nog even voorgerekend (..)
Ik wacht nog even op reactie terug maar Teeling kennende gaan ze beide opties veel te duur vinden, stel voor dat jij kijkt wat jullie mogelijke beste voorstel kan zijn, ik begin hem een beetje te knijpen en de indruk te krijgen dat ze inderdaad liever het risico gaan nemen om opnieuw een advertentie te gaan plaatsen of zoiets.
Voor [F] zou dat niet zoveel uitmaken want dan zou hij gewoon kunnen solliciteren maar voor jullie maakt dat wel wat uit uiteraard.”.
2.11.
In reactie daarop heeft [E] bij e-mail van 16 januari 2015 aan [B] een aangepast voorstel gedaan waarbij VanDoen een lager tarief voor haar bemiddeling hanteert.
2.12.
In aansluiting daarop heeft [B] op 19 januari 2015 het volgende aan [E] gemaild:
“Het spijt mij jou en [F] te moeten mededelen dat het MT van Teeling heeft besloten toch niet met een werving en selectie fee in welke vorm dan ook in zee te gaan puur vanwege het feit dat we simpelweg het geld (niet meer) hebben. Dit is zeer spijtig daar ik nog altijd erg op zoek ben naar iemand en [F] goed in ons plaatje past (nog steeds).
Ik krijg de opdracht om opnieuw zelf te gaan adverteren en via die weg op zoek te gaan naar de juiste kandidaat.
Uiteraard is [F] wat mij betreft vrij om op deze advertentie te reageren maar ik kan me ook voorstellen dat jullie daar niet op staan te wachten.
Mijn dank gaat uit naar alle moeite die jullie hebben gedaan in de afgelopen tijd en helaas kan ik het ook niet mooier maken dan het is.”.
2.13.
[F] is op 1 maart 2015 bij TPO in dienst getreden.
2.14.
Op 23 maart 2015 heeft [E] aan [B] gemaild dat hem ter ore gekomen is dat [F] werkzaam is bij TPO. Hij heeft aanspraak gemaakt op € 7.983,36 aan overeengekomen werving- en selectiefee.
2.15.
Nadat [E] [X] per e-mail van 1 mei 2015 had benaderd, heeft deze zich bij e-mail van 3 juni 2015 aan [E] op het standpunt gesteld dat [B] niet bevoegd was de overeenkomst met VanDoen te tekenen.
2.16.
Bij brief van 25 juni 2015 aan TPO heeft VanDoen aanspraak gemaakt op een fee ten bedrage van € 7.983,36. Bij brief van 10 september 2015 heeft TPO aanspraak gemaakt op betaling van € 25.000,- exclusief btw, onder verwijzing naar een boetebeding in haar algemene voorwaarden.

3.Beoordeling

3.1.
Samengevat vordert VanDoen in deze procedure, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om TPO te veroordelen tot betaling van (primair) € 25.000,-, althans (subsidiair) € 7.983,36; beide bedragen te vermeerderen met 21% btw, buitengerechtelijke incassokosten, vertragingsrente alsmede proceskosten. Aan deze vorderingen legt VanDoen ten grondslag dat TPO is gehouden tot nakoming van de tussen hen gesloten overeenkomst. Meer subsidiair vordert VanDoen laatstgenoemd bedrag, te vermeerderen met wettelijke rente en proceskosten, uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking.
3.2.
De rechtbank heeft de primaire vordering van VanDoen toegewezen onder matiging van de gevorderde overeengekomen buitengerechtelijke incassokosten. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt TPO met 7 grieven op.
3.3.
Grief 1 richt zich tegen de feitenvaststelling door de rechtbank met de klacht dat die onjuist en/of onvolledig zou zijn. De klacht faalt omdat de gestelde onjuistheid van de door de rechtbank vastgestelde feiten niet is gepreciseerd en voorts de rechter slechts de feiten behoeft vast te stellen die hij voor de beoordeling van belang acht.
3.4.
Grief 2 is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de vermelding “Teeling Petfood B.V” in de overeenkomst berust op een vergissing en dat daarvoor “Teeling Petfood Opmeer B.V.”, moet worden gelezen, zodat TPO contractspartij is. TPO betoogt dat niet zij, maar Teeling partij is bij de overeenkomst en dat VanDoen in de vordering tegen haar derhalve niet ontvankelijk is. Gelet op hetgeen hierna, naar aanleiding van grief 3 wordt overwogen, kan grief 2 bij gebrek aan belang onbesproken blijven. In het navolgende zal veronderstellenderwijs worden aangenomen dat met “Teeling Petfood B.V.” in de overeenkomst TPO is bedoeld.
3.5.
Grief 3 betreft de vraag of [B] bij het aangaan van de overeenkomst met VanDoen bevoegd was om TPO te dier zake te vertegenwoordigen althans of VanDoen daarop redelijkerwijs mocht vertrouwen.
3.5.1.
Ter onderbouwing van de stelling dat [B] krachtens volmacht bevoegd was om TPO bij het sluiten van de overeenkomst te vertegenwoordigen, wijst VanDoen erop dat [B] in het verleden steeds met medeweten van de bevoegde vertegenwoordiger van TPO contracten als de onderhavige voor TPO heeft ondertekend zonder dat TPO zich op onbevoegdheid van [B] heeft beroepen.
Dat [B] ten tijde van het aangaan van de overeenkomst over een toereikende volmacht beschikte, wordt door TPO gemotiveerd betwist. Ook [B] verklaart in zijn als productie 8 bij memorie van grieven overgelegde verklaring sub 6 dat ( [X] hem gezegd heeft dat) hij niet tekenbevoegd is en dat hij dat ook (weliswaar na de indiensttreding van [F] – toevoeging hof) aan [E] verteld heeft. Verder betwist TPO eveneens dat [B] in het verleden soortgelijke overeenkomsten als de onderhavige heeft gesloten; voor zover [B] voor haar overeenkomsten heeft gesloten zou dit, aldus TPO, steeds zijn gegaan om overeenkomsten waarvoor hij tevoren van het managementteam bij Teeling en de directie bij TPO specifiek volmacht had verkregen.
In het licht van deze gemotiveerde betwisting en bij gebreke van een gespecificeerd bewijsaanbod op dit punt van de zijde van VanDoen verwerpt het hof de stelling dat [B] over een volmacht beschikte om overeenkomsten als de onderhavige te sluiten.
3.5.2.
Bij de beantwoording van de vraag of VanDoen op een toereikende vertegenwoordigingsbevoegdheid van [B] mocht vertrouwen, wordt het volgende vooropgesteld. Voor toerekening van schijn van volmachtverlening aan een onbevoegd vertegenwoordigde op de voet van art. 3:61 lid 2 BW is plaats indien de wederpartij gerechtvaardigd heeft vertrouwd op de volmachtverlening aan de beweerdelijk onbevoegde tussenpersoon op grond van (a) hetzij een verklaring of gedraging van de onbevoegd vertegenwoordigde (TPO) (toedoen), (b) hetzij op grond van feiten en omstandigheden die voor risico van de onbevoegd vertegenwoordigde komen en waaruit naar verkeersopvattingen zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid (risicobeginsel). Het risicobeginsel gaat niet zover dat voor toepassing daarvan ook ruimte is ingeval het tegenover de wederpartij gewekte vertrouwen uitsluitend is gebaseerd op verklaringen of gedragingen van de onbevoegd handelende persoon. De rechter dient in zijn uitspraak derhalve mede feiten en omstandigheden vast te stellen die de onbevoegd vertegenwoordigde betreffen en die rechtvaardigen dat deze in zijn verhouding tot de wederpartij het risico van onbevoegde vertegenwoordiging draagt.
3.5.3.
VanDoen baseert het bij haar opgewekte vertrouwen op het volgende:
( i) In de advertentie wordt [B] genoemd als persoon die over de vacature inlichtingen kan verstrekken.
(ii) [B] is
plant managerbij TPO en mag uit dien hoofde geacht worden de hoogste persoon binnen TPO te zijn.
(iii) [B] heeft het kennismakingsgesprek met [F] gevoerd en dat kennismakingsgesprek heeft bij TPO plaatsgevonden.
(iv) [B] heeft bij TPO voor VanDoen een rondleiding verzorgd die voor elke medewerker binnen TPO zichtbaar was en heeft tijdens die rondleiding VanDoen aan enkele medewerkers voorgesteld als het bemiddelingsbureau dat de vacature voor monteur technische dienst zou gaan invullen.
( v) De contacten tussen VanDoen en [B] hebben steeds tijdens kantooruren van TPO onder gebruikmaking van zakelijke telefoonnummers en zakelijke e-mailadressen van TPO plaatsgevonden.
(vi) [B] heeft de overeenkomst ondertekend waarin hij verklaart tot vertegenwoordiging bevoegd te zijn.
(vii) [B] heeft in het verleden en zelfs nog kort voor de ondertekening van de overeenkomst aan VanDoen kenbaar gemaakt rechtsgeldig een of meerdere andere contracten met een of meer andere uitzendbureaus afgesloten te hebben.
(viii) [B] heeft te kennen gegeven dat hij met het managementteam van Teeling de invulling van de vacature heeft besproken.
(ix) [B] heeft na teruggefloten te zijn door het managementteam niet meteen aan VanDoen te kennen gegeven niet vertegenwoordigingsbevoegd te zijn.
3.5.4.
Deze feiten en omstandigheden zijn naar het oordeel van het hof afzonderlijk noch tezamen afdoende voor toerekening aan TPO van de schijn van volmachtverlening aan [B] . Het hof licht dit als volgt toe.
Ad (i) Dat in de advertentie naar [B] wordt verwezen voor inhoudelijke vragen over de functie kan weliswaar (mede) als een verklaring van TPO worden aangemerkt, maar daaraan mocht VanDoen nog niet het vertrouwen ontlenen dat [B] bevoegd was om namens TPO met een acquisitiebureau te contracteren, te minder waar de advertentie vermeldt dat acquisitie niet op prijs wordt gesteld. Hier komt bij dat blijkens de advertentie de vacature niet is opengesteld door TPO (noch door Teeling) maar door de Teeling Groep, hetgeen juist een contra-indicatie is voor de aanname dat [B] als
plant managerter zake personeelsaangelegenheden die kennelijk de groep betreffen, vertegenwoordigingsbevoegd is.
Ad (ii) Dat [B]
plant manageris bij TPO, betekent evenmin dat mag worden aangenomen dat [B] bevoegd is om TPO te vertegenwoordigen bij het aangaan van een overeenkomst als de onderhavige. Uit de titulatuur van
plant managerkan naar algemeen spraakgebruik niets anders worden afgeleid dan dat [B] met de productieprocessen binnen de fabriek belast is. Dat hij de hoogste persoon binnen TPO is, kan daaruit niet worden afgeleid.
Ad (iii t/m v) De onder iii, iv en v genoemde feiten en omstandigheden rechtvaardigen evenmin een aan TPO toerekenbare schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid van [B] . Het voeren van een kennismakingsgesprek met een kandidaat voor de vacature en het verzorgen van een rondleiding als beschreven vormen naar verkeersopvattingen in de gegeven omstandigheden onvoldoende aanwijzing voor een bevoegdheid tot het aangaan van een bemiddelingsovereenkomst met een acquisitiebureau. Niet gesteld of gebleken is dat de rondleiding of de contacten tussen [B] en VanDoen plaatsvonden in het zicht van de wel bevoegde vertegenwoordiger van TPO, [X] , of dat van diens zijde een doen of nalaten heeft plaatsgevonden waaruit VanDoen naar verkeersopvatting mocht afleiden dat deze [B] gevolmachtigd had.
Ad (vi t/m ix) De onder vi t/m ix genoemde verklaringen en gedragingen zijn alle afkomstig van alleen [B] . Bij de ondertekening van de overeenkomst door [B] op 11 december 2014 was de bevoegde vertegenwoordiger van TPO niet betrokken noch bij de gesprekken en e-mailwisselingen die daarvoor en daarna tussen [B] en VanDoen hebben plaatsgevonden. Volgens de eigen stelling van VanDoen (in haar pleitaantekeningen in eerste aanleg onder 3), was haar niet bekend of het managementteam van de Teeling Groep met de inhoud van de samenwerkingsovereenkomst bekend was toen [B] dat team op de hoogte bracht van zijn gesprek met [F] . Met TPO aangenomen dat dit niet het geval was, kan niet kan worden gezegd dat TPO door vervolgens stil te zitten de door [B] onbevoegd getekende samenwerkingsovereenkomst heeft bekrachtigd, althans de aan haar toerekenbare schijn heeft gewekt dat [B] tot het aangaan van die overeenkomst namens haar bevoegd was.
Al met al staat hetgeen hiervoor ad (i) t/m ad (ix) is overwogen eraan in de weg dat VanDoen gerechtvaardigd heeft vertrouwd op een toereikende volmacht van [B] .
3.5.5.
Grief 3 slaagt derhalve. Bij die uitkomst kunnen bij gebrek aan belang verder onbesproken blijven: grief 4 (betreffende het in de door VanDoen ingeroepen algemene voorwaarden vervatte boetebeding), grief 5 (die betrekking heeft op de in die algemene voorwaarden vervatte vergoeding voor buitengerechtelijke kosten), alsmede grief 6 (die ziet op de in die algemene voorwaarden vervatte vertragingsrente).
3.6.
Door VanDoen is meer subsidiair betaling van € 7.983,36 op grond van ongerechtvaardigde verrijking gevorderd. Ter onderbouwing van die vordering heeft VanDoen aangevoerd dat zij zich moeite, inspanningen en kosten heeft getroost om een geschikte kandidaat voor TPO te vinden en TPO vervolgens van het resultaat van die moeite, inspanningen en kosten gebruik heeft gemaakt zonder enige betaling aan VanDoen en zonder verder kosten te hebben hoeven maken of moeite te hebben moeten doen om een geschikte kandidaat aan te trekken daar deze al op een presenteerblaadje was aangereikt door VanDoen. TPO werd verrijkt doordat haar [F] in de schoot werd geworpen en VanDoen werd verarmd doordat zij voor haar moeite, kosten en inspanningen onbetaald is gebleven. Tussen de verrijking van TPO en de verarming van VanDoen is een direct causaal verband terwijl voorts voor de vermogensverschuiving geen rechtvaardigingsgrond is en de vordering uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking ook redelijk is, aldus (nog steeds) VanDoen.
3.7.
TPO betwist dat zij ten koste van VanDoen ongerechtvaardigd is verrijkt. Zij voert onder meer aan dat VanDoen niet is verarmd. VanDoen stelt (paragraaf 13 van haar pleitaantekeningen in eerste aanleg) dat zij is verarmd omdat zij advertentiekosten heeft gemaakt en personeel heeft ingezet. Een specificatie terzake die advertentiekosten ontbreekt echter, terwijl personeelsinzet op zichzelf onvoldoende grond is voor het aannemen van de vereiste verarming. Nu de gestelde verarming verder niet is toegelicht, moet de conclusie zijn dat VanDoen onvoldoende heeft gesteld voor haar vordering uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking. Die vordering is dus evenmin toewijsbaar.
3.8.
De slotsom is dat de vordering van VanDoen alsnog moet worden afgewezen. Dat betekent dat naast grief 3 ook grief 7 (die handelt over de proceskostenveroordeling van TPO in eerste aanleg) slaagt. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd. Het bewijsaanbod van VanDoen wordt als onvoldoende gespecificeerd gepasseerd. Zij zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in beide instanties.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen van VanDoen af;
veroordeelt VanDoen om al hetgeen TPO ter voldoening aan het bestreden vonnis aan haar heeft betaald, binnen veertien dagen na het wijzen van onderhavig arrest terug te betalen;
veroordeelt VanDoen in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van TPO begroot op € 1.909,- aan verschotten en € 1.158,- voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 2.044,33 aan verschotten en € 2.782,- voor salaris;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Schoonbrood-Wessels, A.S. Arnold en M.J.J. de Bontridder en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 18 december 2018.