ECLI:NL:GHAMS:2018:4775

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 december 2018
Publicatiedatum
2 januari 2019
Zaaknummer
200.149.173/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van maatschap en verdeling van maatschapsvermogen met betrekking tot exploitatierechten van een kookboek

In deze zaak, die voortvloeit uit een eerdere uitspraak van de Hoge Raad op 4 maart 2016, gaat het om de ontbinding van een maatschap tussen twee partijen, [appellante] en [geïntimeerde], die samen een kookboek hebben geschreven. De maatschap, genaamd 'Oergezond', werd ontbonden en de exploitatierechten van het boek 'Oergondisch genieten' moesten worden verdeeld. Het Gerechtshof Amsterdam heeft op 18 december 2018 geoordeeld dat de exploitatierechten aan [geïntimeerde] worden toegewezen, onder de verplichting om 10% van de bruto verkoopprijs per boek aan [appellante] af te dragen. Dit besluit is genomen na een belangenafweging, waarbij het hof rekening hield met de noodzaak voor [geïntimeerde] om het boek te kunnen exploiteren in haar diëtistenpraktijk.

De rechtbank had eerder in een tussenvonnis van 2 oktober 2013 de maatschap ontbonden en in het eindvonnis de exploitatierechten aan [geïntimeerde] toegewezen. [appellante] had in hoger beroep gegriefd tegen deze toedeling en de hoogte van de vergoeding, maar het hof oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat [geïntimeerde] een groter belang had bij de exploitatie van het boek. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.149.173/02
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : C14/143086/HA ZA 13-16
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 18 december 2018
inzake
[appellante],
wonend te [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. R.E. Jonen te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. J. van Rhijn te Alkmaar.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna wederom [appellante] en [geïntimeerde] genoemd.
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 maart 2016 een arrest gewezen (ECLI:NL:HR:2016:376). Daarbij zijn het eerder in deze zaak gewezen arrest van 26 augustus 2014, alsmede de daaraan voorafgaande rolbeslissingen van 29 juli 2014 en 1 augustus 2014 vernietigd (om redenen van processuele aard) en is de zaak teruggewezen naar dit hof ter verdere (inhoudelijke) behandeling en beslissing. Voor het verloop van het geding tot het eerder gewezen arrest van dit hof wordt verwezen naar dat arrest.
[appellante] heeft de zaak na de procedure in cassatie opnieuw aangebracht bij dit hof
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie na verwijzing tevens akte wijziging van eis;
- antwoord-memorie na verwijzing.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 14 juni 2017 doen bepleiten, [appellante] door mr. Jonen voornoemd en [geïntimeerde] door mr. Van Rhijn voornoemd, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. [appellante] en [geïntimeerde] hebben bij die gelegenheid elk een akte met producties in het geding gebracht. Partijen hebben nadien overlegd over een mogelijke minnelijke oplossing van het geschil.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog haar vordering zal toewijzen overeenkomstig het petitum van haar memorie, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de eerste aanleg en het hoger beroep, met nakosten en rente.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het in deze zaak gewezen tussenvonnis van 2 oktober 2013 onder 2.1 tot en met 2.8 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof tot uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1.
Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen die feiten neer op het volgende.
(i) [appellante] is met ingang van 1 juni 2010 met [geïntimeerde] en [persoon 1] (hierna: [persoon 1]) de maatschap “Oergezond” aangegaan. [persoon 1] is op 1 juli 2011 uit de maatschap getreden.
(ii) De maatschap heeft het door [geïntimeerde] en [appellante] geschreven kookboek “Oergondisch genieten” geëxploiteerd. De maatschap had twee websites in gebruik,
oergondischgenieten.nlen
oergezond.nu. Op laatstgenoemde website, die door [appellante] ook werd gebruikt voor haar eenmanszaak, Uitgeverij Oergezond, was het boek “Oergondisch genieten” te bestellen. Op die website kon ook het boek “Oergezond het jaar rond” van [appellante] worden besteld.
(iii) In de loop van december 2011 is wrijving ontstaan in de samenwerking tussen [appellante] en [geïntimeerde]. [geïntimeerde] heeft bij de voorzieningenrechter de veroordeling gevorderd van [appellante] om met haar samen te werken op de wijze als uit de maatschapsovereenkomst voortvloeit. Bij vonnis van 23 januari 2013 is de vordering van [geïntimeerde] (goeddeels) toegewezen.
3.2.
Partijen hebben in dit geding allebei de ontbinding gevorderd van de maatschap en verdeling van de ontbonden gemeenschap van de maatschap door toedeling aan zichzelf van de activa van de gemeenschap, waaronder de tot de gemeenschappelijke auteursrechten behorende exploitatierechten op het boek “Oergondisch genieten” en de digitale versie van de derde druk van het boek en de lijst van wederverkopers (hierna tezamen aangeduid als de exploitatierechten c.a.).
3.3.
In het tussenvonnis is de maatschap per datum tussenvonnis (2 oktober 2013) ontbonden en in het bestreden eindvonnis zijn de exploitatierechten c.a. toegedeeld aan [geïntimeerde] onder de verplichting tot afdracht aan [appellante] van 10% van de bruto verkoopprijs (excl. btw) per boek. Ter uitvoering van dat vonnis heeft [appellante] - na daartoe op vordering van [geïntimeerde] in kort geding te zijn veroordeeld - bij akte van 5 juni 2014 haar aandeel in de exploitatierechten c.a. overgedragen aan [geïntimeerde].
3.4.
Met grief 1 is [appellante] opgekomen tegen toedeling aan [geïntimeerde] van de exploitatierechten c.a. op het boek.
3.5.
Vooropgesteld wordt dat ingevolge art. 3:185 lid 1 BW vaststelling van de verdeling van een gemeenschap geschiedt door naar billijkheid rekening te houden zowel met de belangen van beide partijen als met het algemeen belang (in casu dat van een ongehinderde verspreiding van het boek).
3.6.
De rechtbank heeft de exploitatierechten c.a. toegedeeld aan [geïntimeerde] op grond van de door [appellante] grotendeels onweersproken stellingen van [geïntimeerde] dat:
- zij er vanuit haar diëtistenpraktijk groot belang bij heeft dat zij onbelemmerd van het boek gebruik kan maken;
- een blokkade voor het uitgeven van het boek ertoe leidt dat haar inzet voor het boek vernietigd wordt, terwijl [appellante] nog drie andere boeken op haar naam heeft staan die worden uitgegeven (“Oergezond het jaar rond”, “De Lunchtrommel” en “Oerslank”);
- zij met haar kennis en ervaring als diëtiste de inhoud van het boek kan toetsen en aanpassen aan de eisen/wensen van de tijd en dienaangaande vragen kan beantwoorden.
3.7.
[appellante] heeft daar in de toelichting op haar grief tegen ingebracht, samengevat, dat [geïntimeerde] ook bij toedeling aan haar ([appellante]) gebruik kan blijven maken van het boek voor haar diëtistenpraktijk en dat zij ([appellante]) over minstens zo goede papieren beschikt als [geïntimeerde] om de inhoud van het boek te kunnen toetsen en aan te passen en dienaangaande vragen te beantwoorden. Dit betoog neemt echter niet weg dat [appellante] eerder heeft laten weten dat zij wil stoppen met het boek. Kennelijk ter uitvoering van dat voornemen heeft zij aanvankelijk niet willen meewerken aan herdruk van het boek. Gedoeld wordt op de niet weersproken stellingen van [geïntimeerde] dat zij ([appellante]) de vanwege vele misdrukken van de uitgever gekregen duizend extra boeken niet beschikbaar wilde stellen voor de verkoop, ondanks een bestellijst met 700 boeken. Eerst na het bestreden eindvonnis in deze zaak heeft zij die boeken alsnog aan het Centraal Boekhuis geleverd. Vervolgens heeft [appellante] getalmd met de voor een herdruk benodigde overdracht / ter beschikkingstelling aan [geïntimeerde] van de exploitatierechten en digitale versie, waardoor het boek pas acht maanden na de uitverkoop van de derde druk en een tot ruim 750 exemplaren opgelopen bestellijst weer herdrukt en leverbaar was. Het heeft er dan ook alle schijn van dat [appellante] nog steeds wil stoppen met het boek, en wel om - zoals [geïntimeerde] stelt en [appellante] niet heeft weersproken - haar aandacht te richten op een vergelijkbaar eigen boek dat in augustus 2014 is uitgekomen. Dit is niet alleen strijdig met het door [geïntimeerde] ingeroepen belang dat haar inzet voor het boek niet verloren gaat, als ook met dat van de exploitatie van het boek zelf dat immers bij zo veel mogelijk herdrukken is gediend, hetgeen vervolgens weer in het belang van beide partijen moet worden geacht, zoals ook blijkt uit het niet weersproken bedrag van ruim € 14.500,- dat [geïntimeerde] inmiddels aan royalty’s aan [appellante] heeft afgedragen. De eerst bij pleidooi in hoger beroep betrokken stelling van [appellante] dat zij veel meer boeken dan [geïntimeerde] zou weten af te zetten met een navenant hogere opbrengst aan royalty’s is wel erg laat naar voren gebracht en overigens niet onderbouwd. Los daarvan overtuigt het niet in het licht van de zojuist besproken aanwijzingen dat [appellante] met het boek wil stoppen. Aan die stelling wordt daarom voorbij gegaan.
3.8.
Gelet op het voorgaande leidt de in art. 3:185 lid 1 BW voorgeschreven belangenafweging ook in hoger beroep tot een toedeling van de exploitatierechten c.a. aan [geïntimeerde]. Grief 1 heeft dus geen succes.
3.9.
Met grief 2 komt [appellante] op tegen de op 10% van de bruto verkoopprijs per boek gestelde vergoeding wegens overbedeling. [appellante] beredeneert in de toelichting op de grief dat die vergoeding zou betekenen dat [geïntimeerde] 3 keer zoveel (30%) overhoudt per boek. Het hof is met [geïntimeerde] van oordeel dat deze redenering niet zonder meer te volgen (begrijpelijk) is. Bovendien ontbreekt het aan een in het licht van de betwisting van [geïntimeerde] benodigde toelichting en onderbouwing van de uitgangspunten voor die redenering. Volgens de eigen stelling van [appellante] ligt het gebruikelijke percentage aan royalty’s tussen de 10 en 20%. Dit rechtvaardigt de door [geïntimeerde] getrokken conclusie dat een vergoeding van 10% voor (alleen) [appellante] de bovengrens is van wat gebruikelijk is. De door de rechtbank toegewezen vergoeding wordt daarom alleszins redelijk en passend geacht. Ook grief 2 is dus tevergeefs voorgesteld.
3.10.
De slotsom is dat beide grieven falen. Het algemeen geformuleerde bewijsaanbod van [appellante] wordt gepasseerd omdat geen stellingen zijn betrokken die - indien bewezen - van belang zijn voor de uitkomst van de zaak. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd en [appellante] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 308,- aan griffierecht en € 2.682,- voor salaris;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.W.H. Vink, E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell en A.S. Arnold en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 18 december 2018.