ECLI:NL:GHAMS:2018:4767

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 december 2018
Publicatiedatum
31 december 2018
Zaaknummer
200.231.032/01 OK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wanbeleid binnen een familiebedrijf en de verantwoordelijkheden van bestuurders

In deze beschikking van het Gerechtshof Amsterdam, gedateerd 20 december 2018, wordt vastgesteld dat er wanbeleid heeft plaatsgevonden binnen de besloten vennootschap DPB. De verzoeker, [A], heeft een enquêteverzoek ingediend, waarin hij stelt dat [E] en [C] verantwoordelijk zijn voor het wanbeleid. De Ondernemingskamer heeft vastgesteld dat [C] als bestuurder van DPB en PPB, de houder van de prioriteitsaandelen, haar verantwoordelijkheden niet heeft genomen. De Ondernemingskamer concludeert dat de governance-structuur van DPB in strijd is met de wet en de statuten, waarbij de prioriteit van de aandeelhouders onterecht is gebruikt om de bevoegdheden van de bestuurder te beperken. Dit heeft geleid tot een aantal nietige en vernietigbare besluiten, waaronder de besluiten van 24 mei 2015, 5 en 25 december 2016, en 19 januari, 3 maart en 1 mei 2017. De Ondernemingskamer heeft de besluiten vernietigd en de bijzondere rechten van de prioriteitsaandelen voor een jaar buiten werking gesteld, zodat [A] de statuten kan wijzigen. Tevens zijn [C] en [E] hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de onderzoekskosten van € 35.000 aan [A]. De Ondernemingskamer heeft de onmiddellijke voorzieningen beëindigd, nu de situatie is hersteld.

Uitspraak

beschikking
___________________________________________________________________
GERECHTSHOF AMSTERDAM
ONDERNEMINGSKAMER
zaaknummer: 200.231.032/01 OK
beschikking van de Ondernemingskamer van 20 december 2018
inzake
[A],
wonende te [....] ,
VERZOEKER,
advocaat:
mr. M.C. Schepel, kantoorhoudende te Den Haag,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[B],
gevestigd te [....] ,
VERWEERSTER,
advocaat:
mr. J.M. Blanco Fernández, kantoorhoudende te Amsterdam,
e n t e g e n

1.[C] ,

wonende te [....] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[D],
gevestigd te [....] ,
BELANGHEBBENDEN,
advocaat:
mr. M.N. Stoop, kantoorhoudende te Amsterdam,
e n t e g e n

3.[E] ,

wonende te [....] ,
BELANGHEBBENDE,
advocaat:
mr. W.J. Tielemans, kantoorhoudende te Amsterdam.

1.Het verloop van het geding

1.1
In het vervolg zullen partijen, belanghebbenden en andere (rechts)personen (ook) als volgt worden aangeduid:
  • verzoeker met [A] ,
  • verweerster met DPB,
  • [F] met [F] ,
  • [D] met PPB,
  • [G] met [G] ,
  • [H] met [H] ,
  • [C] met [C] ,
  • PPB en [C] gezamenlijk met PPB c.s.,
  • [E] met [E] .
1.2
Voor het verloop van het geding verwijst de Ondernemingskamer naar haar beschikkingen van 16 en 18 mei 2017, 27 november 2017 en 22 december 2017 in de zaak met zaaknummer 200.200.490/01 OK en de beschikking van de raadsheer-commissaris van 25 oktober 2017 in de zaak met zaaknummer 200.200.490/02 OK.
1.3
Bij de beschikking van 16 mei 2017 heeft de Ondernemingskamer – voor zover thans van belang – een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van DPB over de periode vanaf 1 januari 2014, een nader aan te wijzen en aan partijen bekend te maken persoon benoemd teneinde het onderzoek te verrichten, alsmede, bij wijze van onmiddellijke voorziening en vooralsnog voor de duur van het geding, [C] geschorst als bestuurder van DPB (voor zover zij niet reeds rechtsgeldig was ontslagen), een nader aan te wijzen en aan partijen bekend te maken persoon benoemd tot bestuurder van DPB – met beslissende stem voor zover [F] rechtsgeldig als bestuurder was benoemd –, bepaald dat deze bestuurder zelfstandig bevoegd is DPB te vertegenwoordigen en dat DPB zonder deze bestuurder niet vertegenwoordigd kan worden, en bepaald dat de bijzondere rechten verbonden aan de prioriteitsaandelen in DPB zijn opgeschort. Bij de beschikking van 18 mei 2017 zijn mr. F.D. Stibbe te Amsterdam (hierna: Stibbe) en mr. J.G. Molenaar te Amsterdam (hierna: Molenaar) aangewezen als onderzoeker respectievelijk bestuurder zoals bedoeld in de beschikking van 16 mei 2017.
1.4
Op 22 november 2017 heeft de onderzoeker het verslag van het onderzoek met bijlagen aan de Ondernemingskamer doen toekomen. Bij de beschikking van 27 november 2017 heeft de Ondernemingskamer bepaald dat het verslag met bijlagen ter griffie van de Ondernemingskamer ter inzage ligt voor belanghebbenden. Bij de beschikking van 22 december 2017 heeft de Ondernemingskamer de vergoeding van de onderzoeker bepaald op € 35.000, de daarover verschuldigde omzetbelasting daarin niet begrepen.
1.5
[A] heeft bij op 9 januari 2018 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verzoekschrift met producties de Ondernemingskamer verzocht, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad,
1. vast te stellen dat zich bij DPB gedurende de onderzoeksperiode wanbeleid heeft voorgedaan;
2. te bepalen dat (i) [E] als bestuurder en/of feitelijke beleidsbepaler van DPB en PPB verantwoordelijk is voor het wanbeleid en (ii) naast [E] ook [C] als bestuurder van DPB en PPB verantwoordelijk is voor het wanbeleid;
en bij wijze van voorziening als bedoeld in artikel 2:356 BW:
3. [C] als bestuurder van DPB te ontslaan voor zover zij niet al rechtsgeldig is ontslagen, met de bepaling dat zij met ingang van 21 mei 2015 geen aanspraak heeft op enige vergoeding;
4. de besluiten van de vergadering van de houders van prioriteitsaandelen van 24 mei 2015, 5 december 2016, 25 december 2016, 19 januari 2017, 3 maart 2017 en 1 mei 2017 te vernietigen (voor zover die besluiten niet al nietig zouden zijn);
5. de tijdelijke afwijking van de statutaire bepalingen van DPB te gelasten en wel in die zin dat al die bepalingen in de statuten waarbij aan de (houders van) prioriteitsaandelen meer rechten zijn toegekend dan aan (houders van) gewone aandelen buiten werking worden gesteld voor de duur van drie jaar, dan wel een zodanige andere termijn als de Ondernemingskamer zal bepalen;
6. die (nadere en andere) voorzieningen te treffen die de Ondernemingskamer geraden acht;
7. [E] en/of [C] en/of PPB (hoofdelijk) te veroordelen in de kosten van deze procedure;
8. [E] en/of [C] en/of PPB (hoofdelijk) te veroordelen de kosten van het onderzoek (€ 35.000 plus de btw daarover) aan [A] te vergoeden;
9. [I] te veroordelen tot betaling aan [A] van een bedrag van € 6.905,47 ter zake van door [A] voorgeschoten kosten van de informateur.
1.6
PPB c.s. hebben bij op 22 maart 2018 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verweerschrift met producties de Ondernemingskamer verzocht het verzoek af te wijzen en [A] te veroordelen in de kosten van het geding.
1.7
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van 12 april 2018. Bij die gelegenheid hebben de advocaten, met uitzondering van mr. Blanco Fernández, de standpunten van de onderscheiden partijen toegelicht, onder overlegging van op voorhand aan de Ondernemingskamer en de wederpartijen gezonden nadere producties, en wat betreft mr. Schepel en mr. Stoop aan de hand van – aan de Ondernemingskamer en de wederpartijen overgelegde – aantekeningen. Partijen en hun advocaten hebben vragen van de Ondernemingskamer beantwoord en inlichtingen verstrekt. Daarnaast is een aantal verklaringen overgelegd en deels voorgelezen. De zaak is, nadat is afgezien van re- en dupliek, aangehouden om partijen de gelegenheid een regeling nader uit te werken, waarvan de hoofdlijnen ter zitting zijn besproken en zijn vastgelegd in het proces-verbaal van die zitting.
1.8
Bij brief van 17 april 2018 heeft mr. Schepel zich – conform daartoe strekkende afspraak ter zitting – uitgelaten over de inhoud van de overgelegde verklaringen voor zover die niet ter zitting zijn voorgelezen.
1.9
Een regeling is niet tot stand gekomen en mr. Schepel heeft de Ondernemingskamer namens [A] verzocht een beschikking te geven.
1.1
PPB heeft bij op 3 juli 2018 ter griffie van de Ondernemingskamer ingekomen verzoekschrift met producties in deze zaak een ‘zelfstandig verzoek tevens inhoudende voorlopige voorzieningen’ gedaan. Hiertegen heeft [A] op 26 september 2018 een verweerschrift met producties ingediend. Op dit verzoek, dat is behandeld ter openbare terechtzitting van de Ondernemingskamer van 18 oktober 2018, wordt vandaag eveneens uitspraak gedaan.

2.De feiten

De Ondernemingskamer blijft bij hetgeen zij in haar beschikking van 12 april 2017 onder 2.1 tot en met 2.18 ten aanzien van de feiten heeft overwogen. Dit betreft de volgende feiten, aangevuld met enkele feiten uit het onderzoeksverslag dan wel anderszins gebleken feiten.
2.1
DPB is een houdstermaatschappij die op 31 maart 1998 is opgericht. [A] houdt alle gewone aandelen in het geplaatste kapitaal van DPB; [C] was in elk geval van 21 mei 2015 tot 23 november 2016 enig bestuurder van DPB (zie 2.19). DPB houdt op haar beurt 25% van de gewone aandelen in het geplaatste kapitaal van [I] (hierna: MPB). De andere gewone aandelen in MPB worden gehouden door [C] , PPB en [J] ; ook zij houden elk 25% van de gewone aandelen. Bestuurder van MPB is [E] . Naast gewone aandelen heeft zowel DPB als MPB ook prioriteitsaandelen uitgegeven. De prioriteitsaandelen in DPB worden gehouden door PPB; die in MPB door [C] . [C] is – sinds 21 mei 2015 – enig bestuurder van PPB.
2.2
[A] , [G] , [H] en [C] zijn broers en zussen van elkaar, [E] is hun vader.
2.3
[E] was lange tijd bestuurder en (indirect) aandeelhouder van de [K] . Thans is [A] als enige van de staak- [E] werkzaam in de [K] , en wel als vorkheftruckchauffeur.
2.4
De [K] is een familiebedrijf, dat wereldwijd actief is in de visserij en visverwerking. De groep heeft verschillende werkmaatschappijen. De aandelen in deze werkmaatschappijen worden (indirect) gehouden door houdstermaatschappij PP Groep Katwijk B.V. (hierna: PP Groep). Alle aandelen in PP Groep worden gehouden door de Stichting administratiekantoor van aandelen in PP Groep Katwijk (hierna: Stak). De door Stak uitgegeven certificaten zijn verdeeld over vier staken, waarbij iedere staak in het bezit is van 25% van het totale aantal certificaten. Twee staken bestaan uit (beheersmaatschappijen van) de familie [L] . Zij houden de certificaten J en A. Twee staken bestaan uit (beheersmaatschappijen van) de [familie M] . Zij houden de certificaten N en D. De twee staken van de [familie M] zijn gerelateerd aan de broers [E] en [N] . In de staak die is gerelateerd aan [E] hield MPB tot 13 maart 2017 (zie hierna 2.26) alle certificaten die zijn aangeduid met de letter N (hierna: de N-certificaten).
2.5
De statuten van DPB schrijven onder meer voor dat bestuurders worden benoemd door de algemene vergadering van aandeelhouders, op bindende voordracht van de vergadering van houders van prioriteitsaandelen (waaraan de algemene vergadering van aandeelhouders bij een besluit waarvoor een quorum- en een versterkte meerderheidseis geldt het bindend karakter kan ontnemen); bestuurders kunnen worden geschorst en ontslagen door de algemene vergadering (artikel 12 leden 4, 5 en 7). De vergadering van houders van prioriteitsaandelen stelt de beloning en de verdere arbeidsvoorwaarden van de bestuurders vast (artikel 12 lid 3). Artikel 13 lid 5 bevat een opsomming van bestuursbesluiten waarvoor het bestuur goedkeuring van de vergadering van prioriteitsaandeelhouders behoeft, waaronder (sub a) het verrichten van rechtshandelingen waarvan de waarde of het bedrag een door de vergadering van houders van prioriteitsaandelen te bepalen bedrag te boven gaat. Het bestuur is volgens artikel 14 van de statuten verplicht een algemene vergadering van aandeelhouders bijeen te roepen indien de aandeelhouder dit schriftelijk verzoekt onder opgave van de te behandelen onderwerpen; indien het bestuur daaraan niet voldoet, is de verzoekende aandeelhouder zelf gerechtigd tot het bijeenroepen van een algemene vergadering van aandeelhouders, waarbij een oproepingstermijn van veertien dagen in acht moet worden genomen. Besluiten tot wijziging van de statuten kunnen worden genomen door de algemene vergadering van aandeelhouders, op voorstel van de vergadering van houders van prioriteitsaandelen (artikel 22 lid 1).
2.6
De statuten van zowel DPB (artikel 21) als MPB houden (voorts) onder meer de bepaling in dat de vergadering van prioriteitsaandeelhouders bevoegd is een bedrag van de winst die uit de jaarrekening blijkt te reserveren; het winstbedrag dat resteert na die eventuele reservering staat ter beschikking van de algemene vergadering van aandeelhouders. In de periode vanaf 1998 tot en met 2005 zijn dividenduitkeringen aan de aandeelhouders van MPB gebruikt om de leningen af te lossen die de kinderen van [E] bij hem hadden afgesloten voor hun verwerving van zijn aandeel in het economische eigendom van het familiebedrijf.
2.7
Over de jaren 2008 tot en met 2014 heeft de PP Groep aan dividend in totaal een bedrag van € 18.375.000 uitgekeerd aan MPB. Van dat bedrag is € 2.000.000 uitgekeerd aan MPB over het boekjaar 2010, waarvan bijna € 500.000 is bijgeschreven op een door MPB ten behoeve van [A] gehouden beleggingsportefeuille die toen al een saldo van ruim € 400.000 kende. Volgens een overzicht van 29 april 2011 zou op dat moment de waarde van deze portefeuille in totaal bijna € 900.000 bedragen.
2.8
MPB heeft in 2014 onderhandeld met de staak [N] over de verkoop van de N-certificaten aan die staak tegen een koopprijs van € 122.500.000. Tussen de staak [N] en MPB bestaat een geschil over de vraag of in december 2014 tussen hen een koopovereenkomst tot stand is gekomen. Zij hebben daarover geprocedeerd bij de voorzieningenrechter van rechtbank Den Haag, hetgeen heeft geleid tot het hierna onder 2.15 te noemen vonnis van 19 oktober 2016.
2.9
Over het boekjaar 2014 heeft MPB een bedrag van € 2.000.000 aan dividend uitgekeerd.
2.1
Op 24 mei 2015 heeft [C] een volmacht verstrekt aan [E] en [G] , met de tekst:

In mijn hoedanigheid van houder van prioriteitsaandelen in [I] , bestuurder van [B] , [D] en [J] , machtig ik bij deze [G] en [E][ [E] , opmerking Ondernemingskamer]
voor de voorbereiding en uitvoering van alle bestuurlijke taken. De heer [E] verleen ik hierbij de procuratie van alle boven genoemde beheersmaatschappijen.
2.11
Notulen van een op 24 mei 2015 gehouden vergadering van de houder van prioriteitsaandelen van DPB, waarbij aanwezig waren [G] als 100% aandeelhouder van PPB en de echtgenoot van [H] , [O] (hierna: [O] ), houden onder meer het volgende in:

De voorzitter[ [G] , opmerking Ondernemingskamer]
constateert dat het gehele geplaatste prioriteitsaandelenkapitaal van de vennootschap ter vergadering aanwezig is c.q. vertegenwoordigd is (…).
De voorzitter constateert dat op de gewone aandelen van[DPB]
een garantieverklaring van € 5 miljoen rust wat voortkomt uit het belang van 25% in[MPB]
.
De voorzitter doet de volgende voorstellen.
De directie van[DPB]
mag geen handelingen doen en besluiten nemen buiten de nadrukkelijke schriftelijke toestemming van de prioriteitsaandeelhouder.
Het bovengenoemde voorstel wordt vervolgens in stemming gebracht en met algemene stemmen aangenomen.
2.12
Op 24 mei 2016 heeft een algemene vergadering van aandeelhouders van MPB plaatsgehad, waarin is besloten tot een dividenduitkering van € 1.120.000. Namens DPB heeft [A] de notulen van die vergadering ondertekend. Op 6 juni 2016 heeft [A] rechtstreeks (niet via DPB), na aftrek van dividendbelasting en aflossingen van destijds uitstaande schulden, een bedrag van ruim € 400.000 aan dividenden over 2014 en 2016 ontvangen.
2.13
Bij brieven van 16 september 2016 heeft mr. Schepel voornoemd namens [A] de bestuurder van DPB ( [C] ) en de bestuurder van MPB ( [E] ) verzocht om informatie, onder meer over het uitblijven van volledige dividenduitkeringen, het niet voldoen aan de deponeringsplicht van de jaarrekeningen en de ontwikkelingen met betrekking tot het verkoopproces van de N-certificaten.
2.14
[C] heeft mr. Schepel bij brief van 29 september 2016 onder meer het volgende geantwoord:
Voor werkzaamheden die ik doe voor [B] dien ik betaald te worden. Hierover is al geruime tijd discussie en ik word niet betaald.
Gelieve met uw client op te nemen dat de betaling voor mijn reeds gedane werkzaamheden voldaan wordt.
Voor werkzaamheden die door uw cliënt gevraagd worden, vraag ik een voorschot. Na het voldoen van mijn loon en onkosten, zal ik onderzoeken wat ik voor uw cliënt uit kan voeren.
(…)
P.s. De behandeling van uw brief heeft alreeds kosten met zich gebracht en zal bij uw client inrekening worden gebracht.”
Het bestuur van MPB heeft in het geheel niet gereageerd op de brief van mr. Schepel. Op 5 oktober 2016 heeft mr. Schepel namens [A] het enquêteverzoek ingediend (zaaknummer 200.200.490/01 OK ).
2.15
Bij vonnis van 19 oktober 2016 (in verband met een nummeringsfout aangevuld bij vonnis van 6 december 2016) heeft de voorzieningenrechter van rechtbank Den Haag MPB onder meer veroordeeld om binnen een maand na betekening van het vonnis mee te werken aan de overdracht van de N-certificaten aan de staak- [N] , zulks tegen betaling van een bedrag van € 122.500.000 door de staak- [N] en bepaald dat indien en voor zover MPB in gebreke blijft aan voormelde veroordeling te voldoen, dat vonnis in de plaats treedt van de wilsverklaring(en) van MPB die benodigd is/zijn voor vorenbedoelde eigendomsoverdracht. MPB heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis en een bodemprocedure aangekondigd.
2.16
Bij brief van 21 oktober 2016 heeft mr. Schepel namens [A] het bestuur van DPB verzocht een algemene vergadering bijeen te roepen met als agendapunten onder meer ontslag van [C] als bestuurder van DPB en benoeming van [F] in haar plaats. Daarnaast heeft hij in diezelfde brief verzocht een vergadering van houders van prioriteitsaandelen in DPB bijeen te roepen met als agendapunt onder meer het doen van een voordracht voor de vacature van bestuurder van DPB.
2.17
Op 14 november 2016 heeft mr. Schepel het bestuur van DPB schriftelijk laten weten geen reactie te hebben ontvangen en om die reden namens [A] als aandeelhouder op grond van artikel 14 van de statuten (zie 2.5) zelf een algemene vergadering bijeen te roepen, te weten op 23 november 2016.
2.18
MPB heeft met een factuur van 22 november 2016 aan DPB een bedrag van € 23.985,23 in rekening gebracht. Blijkens de specificatie heeft dit bedrag betrekking op kosten van [E] , [G] en [C] , advocaatkosten en overige kosten met betrekking tot het enquêteverzoek.
2.19
Op 23 november 2016 is een algemene vergadering van aandeelhouders in DPB gehouden, waaraan alleen mr. Schepel als voorzitter en gevolmachtigde van [A] en een kantoorgenote van mr. Schepel als notulist hebben deelgenomen. Blijkens de notulen van die vergadering is besloten tot ontslag van [C] en benoeming van [F] als bestuurder van DPB. Aangezien voor die vergadering niet PPB, maar [E] was opgeroepen als vermeend houder van de prioriteitsaandelen, is PPB bij schrijven van 21 november 2016 alsnog opgeroepen voor een algemene vergadering van aandeelhouders in DPB, te houden op 30 november 2016. Op die laatste datum is die vergadering gehouden met dezelfde aanwezigen en gelijkluidende beslissingen als op 23 november 2016.
2.2
Per 23 november 2016 stond [F] als enig bestuurder van DPB ingeschreven in het handelsregister. (Zie hierover verder onder 2.27)
2.21
Het bedrag van de onder 2.18 genoemde factuur is op 24 november 2016 afgeschreven van de bankrekening van DPB. Dit bedrag besloeg het overgrote deel van het saldo op die rekening.
2.22
Notulen van een op 5 december 2016 gehouden vergadering van de houder van prioriteitsaandelen van DPB, waarbij aanwezig waren [G] als 100% aandeelhouder van PPB en [O] , houden onder meer het volgende in:

De voorzitter[ [G] , opmerking Ondernemingskamer]
constateert dat het gehele geplaatste prioriteitsaandelenkapitaal van de vennootschap ter vergadering aanwezig is c.q. vertegenwoordigd is (…).
De voorzitter constateert dat op de gewone aandelen van[DPB]
een garantieverklaring van € 5 miljoen rust wat voorkomt uit het belang van 25% in[MNP]
De voorzitter doet de volgende voorstellen:
(…)
Stelt voor om vanaf nu als prioriteitsaandeelhouder bestuurders te kunnen ontslaan.
Mocht de heer [F] momenteel bestuurder zijn, wat wij in twijfel trekken, dan is hij bij deze per direct ontslagen
Indien blijkt dat [C] daadwerkelijk geen bestuurder meer is stelt de prioriteitsaandeelhouder de volgende kandidaten voor om gezamenlijk (…) als bestuurder te fungeren:
[ [C] ]
(…)
[ [A] ]
(…)
Zowel [C] als [A] mogen geen buitenstaanders machtigen om hen rechtsgeldig te vertegenwoordigen ter bescherming van privacy van gegevens van de familie
In verband met privacy is altijd afgesproken en bekrachtigd, dat geen mensen buiten de familie bestuurder kunnen zijn, daarom worden de KvK cijfers ook niet gepubliceerd
De prioriteitsaandeelhouder geeft de doorslaggevende stem indien bij het voorgestelde bestuur de stemmen staken.
(…)
De bovengenoemde voorstellen worden vervolgens in stemming gebracht en met algemene stemmen aangenomen. (…)”
2.23
Notulen van een op 25 december 2016 gehouden vergadering van de houder van prioriteitsaandelen van DPB, waarbij aanwezig waren [C] als bestuurder van PPB, [G] als 100% aandeelhouder van PPB en [O] , houden onder meer het volgende in:

De voorzitter[ [G] , opmerking Ondernemingskamer]
constateert dat het gehele geplaatste prioriteitsaandelenkapitaal van de vennootschap ter vergadering aanwezig is c.q. vertegenwoordigd is (…).
De voorzitter constateert dat op de gewone aandelen van[DPB]
een garantieverklaring van € 5 miljoen rust wat voorkomt uit het belang van 25% in[MPB]
.
De voorzitter doet de volgende voorstellen.
De eigenaar van [D] , de bestuurder van [D] en dus de prioriteitsaandeelhouder van [B] zijn het er over eens dat [G] rechtsgeldige besluiten kan en mag nemen als prioriteitsaandeelhouder van [B] en bekrachtigt hiermee de reeds eerder genoemde besluiten, bij deze nogmaals genoemd:
De directie van[DPB]
mag geen handelingen doen en besluiten nemen buiten de nadrukkelijke schriftelijke toestemming van de prioriteitsaandeelhouder.
Bevestiging en bekrachtiging van de besluiten van de prioriteitsaandeelhoudersvergadering gehouden op 24 mei 2015 en 5 december 2016.
De prioriteitsbestuurder wordt [G]
Het bovengenoemde voorstel wordt vervolgens in stemming gebracht en unaniem goedgekeurd. (…)
2.24
Notulen van een op 19 januari 2017 gehouden vergadering van de houder van prioriteitsaandelen van DPB, waarbij aanwezig waren [C] als bestuurder van PPB, [G] als 100% aandeelhouder van PPB en [O] , houden onder meer het volgende in:

De voorzitter[ [G] , opmerking Ondernemingskamer]
constateert dat het gehele geplaatste prioriteitsaandelenkapitaal van de vennootschap ter vergadering aanwezig is c.q. vertegenwoordigd is (…).
De voorzitter doet de volgende voorstellen.
[C] als directie van [D] bevestigt de besluiten zoals genomen in de prioriteitsaandeelhoudersvergadering van 25 december 2016 en daardoor mede alle eerder genomen besluiten in 2015 en 2016.
De voorzitter doet de volgende voorstellen.
De voorzitter heeft kennis genomen van een inschrijving in de Kamer van Koophandel van [B] , waarbij de domicilie verplaatst is. De voorzitter constateert dat dit in strijd is met de statuten (…).
De voorzitter stelt hierdoor dat de inschrijving in de Kamer van Koophandel statutair onjuist is en beveelt de bestuurder deze inschrijving te corrigeren naar het adres zoals vermeld in de statuten.
(…)
Voorts stelt de voorzitter nadrukkelijk dat alle bescheiden en dus ook eventuele jaarrekeningen op het vestigingsadres zoals vermeld in de statuten uiterlijk 24 januari 2017 ter inzage gedeponeerd dienen te worden.
De voorzitter stelt dat [C] vooralsnog bestuurder is van [B] Mocht de AVA anders beslissen dan stelt de voorzitter de volgende kandidaten voor als bestuurder:
[ [A] ] in persoon en [ [E] ] in persoon gezamenlijk beperkt bevoegd en als tweede optie [ [G] ] in persoon, ook beperkt bevoegd.
De voorzitter stelt dat alle schriftwissel van [B] via het statutair vestigingsadres dient te geschieden. E-mail verkeer dient uitsluitend te verlopen via het volgende e-mailadres: [e-mail adres van [E] ]
De voorzitter stelt dat de bestuurder of de bestuurders iedere veertien dagen verslag dient uit te brengen aan de prioriteitsaandeelhouder (…).
De voorzitter stelt nogmaals de beperkingen van de bestuurder of de bestuurders aan de orde. Alle statutair genoemde beperkingen zoals genoemd in artikel 13 van de statuten. Krachtens Artikel 13 lid 5a van de statuten stelt de voorzitter dit bedrag op € 0,00.
De bestuurder mag uitsluiten de BV vertegenwoordigen onder vermelding dat hij/zij beperkt bevoegd is.
De bestuurder dient zijn besluiten te allen tijde voor te leggen aan de prioriteitsaandeelhouder.
Voorts stelt de voorzitter voor dat de procuratiehouder te allen tijde benoemd wordt door de prioriteitsaandeelhouder. (…)
(…)
De prioriteitsaandeelhouder zal te allen tijde gevrijwaard zijn van alle claims of anderszins. Alle eventuele boetes of kosten zullen te allen tijde betaald worden door [B] Dit geldt tevens voor de bestuurder van de prioriteitsaandeelhouder en voor de procuratiehouder.
De bovengenoemde stellingen en voorstellen worden vervolgens in stemming gebracht en unaniem goedgekeurd en aangenomen.”
2.25
Notulen van een op 3 maart 2017 gehouden vergadering van de houder van prioriteitsaandelen van DPB, waarbij aanwezig waren [C] als bestuurder van PPB, [G] als 100% aandeelhouder van PPB en [O] , vermelden onder meer de bevestiging van de besluiten van 5 en 25 december 2016 en “
als stuiting en als voordracht voor een eventueel te houden AVA van[DPB]” het besluit tot aanmelding van 1. [O] , 2. [E] en 3. [A] en [E] (gezamenlijk bevoegd) als bestuurder.
2.26
Bij akte van 13 maart 2017 zijn de N-certificaten op basis van het onder 2.15 genoemde vonnis en van een nader daartoe strekkend vonnis in kort geding van 1 maart 2017 overgedragen aan de staak- [N] .
2.27
Op 4 april 2017 heeft de Kamer van Koophandel geoordeeld dat het besluit tot ontslag van [C] als bestuurder van DPB in beginsel solide is, maar besloten dat [F] ten onrechte als bestuurder van DPB was ingeschreven en hem per datum inschrijving uitgeschreven. Op 11 mei 2017 is een nieuw aandeelhoudersbesluit genomen, waarbij [F] alsnog tot bestuurder is benoemd. Met ingang van die datum is [F] wederom als bestuurder ingeschreven in het handelsregister.
2.28
Notulen van een op 1 mei 2017 gehouden vergadering van de houder van prioriteitsaandelen van DPB, waarbij aanwezig waren [C] als bestuurder van PPB, [G] als 100% aandeelhouder van PPB en [O] , vermelden onder meer nogmaals de bevestiging van de besluiten van 5 december 2016 om
A.[C] en
B.[A] voor te stellen als bestuurder.
2.29
Bij brief van 9 oktober 2017 van [C] aan Molenaar, heeft [C] voorgesteld de besluiten van de prioriteitsaandeelhouder van 24 mei 2015, 5 december 2016, 25 december 2016 en 19 januari 2017 geheel dan wel gedeeltelijk in te trekken. Zij heeft bericht ook de besluiten van 3 maart en 1 mei 2017 in te trekken, met uitzondering van het voorstel voor bestuurders.

3.De inhoud van het verslag

3.1
De onderzoeker heeft, na een inleiding in hoofdstuk 1, in hoofdstuk 2 van zijn verslag de argwaan en de terughoudendheid tot het geven van informatie beschreven die hij heeft ervaren van de kant van [E] en [C] . Over het gesprek met [C] , staat in het verslag (2.2): “
Bij het gesprek zelf lukte het mij maar moeizaam en soms ook niet om de door mij opgebrachte en vooraf aangekondigde onderwerpen ten gronde te bespreken. Ter illustratie: op mijn nog inleidende vraag over haar benoeming tot directeur van [D] , de houder van de prioriteitsaandelen in DPB, antwoordde zij dat zij moest nagaan of zij wel tot directeur was benoemd. Zij wilde geen foute antwoorden geven. Bij nalezing van “de familiebrief” aan mij van 4 juli 2017[een brief van [G] , [C] , [H] , hun moeder en [E] waarin zij de onderzoeker informeren over hun perspectief op de gang van zaken, toevoeging Ondernemingskamer]
(…) bleek haar dat zij inderdaad benoemd was tot directeur. Haar reactie hierop was:
Ik ben erg gespannen, ik weet niet alles uit mijn hoofd”.
De familiebrief werd overigens vaker en in mijn ogen krampachtig gebruikt als leidraad voor antwoorden die [C] op vragen gaf om, zo heb ik dat ervaren, maar niet af te wijken van de uitgezette verhaallijn.” Vervolgens is de onderzoeker in hoofdstuk 3 ingegaan op de (structuur van de) PP Groep en de plaats van DPB in dat verband. In hoofdstuk 4 heeft hij de conflicten tussen [A] en [E] , tussen [A] en zijn broer en zussen en tussen [E] en zijn broer [N] nader belicht. De onderzoeker merkt op dat [E] het conflict met [A] uitsluitend in verband lijkt te brengen met het conflict tussen hem en zijn broer [N] (4.2). De conclusie van de onderzoeker is dat de relatie tussen [A] en [E] en [C] in ieder geval voor nu onoverkomelijk lijkt beschadigd. “
[A] wil zich losweken van de door hem gevoelde oncontroleerbare macht van zijn vader en [C] binnen “zijn” BV en wil zakelijk gezien onafhankelijk geadviseerd worden.”(4.6). In 4.7 staat: “
[E] en [C] willen het liefst [A] weer terug in het reguliere familieverband brengen waarin alles onderling en gezamenlijk wordt besproken en besloten, zonder, even geparafraseerd, pottenkijkers van buiten. Zij begrijpen ook niet waarom het zo moet en wat [A] nu echt wil.
3.2
Hoofdstuk 5 van het verslag betreft de governance bij DPB. Met betrekking tot de vraag wie ten tijde van de beschikking van de Ondernemingskamer van 16 mei 2017 bestuurder was bij DPB heeft de onderzoeker verwezen naar de uitspraak van de Kamer van Koophandel van 4 april 2017, waarin de Kamer heeft geoordeeld dat het aan [C] gegeven ontslag voldoende solide is maar dat [F] onterecht als bestuurder is ingeschreven. De onderzoeker constateert dat [F] inmiddels alsnog als bestuurder is benoemd en ingeschreven, dat, voor zover hij heeft kunnen nagaan, de benodigde formaliteiten in acht zijn genomen en dat, voor zover er onduidelijkheid bestond over wie bestuurder is, deze er nu niet meer lijkt te zijn, wat onverlet laat dat de gang van zaken bij de eerste benoeming van [F] niet vlekkeloos is verlopen.
3.3
Hoofdstuk 5 bevat voorts onder meer de volgende passages.

5.4. Wat betreft de onduidelijkheid ten aanzien van de governance zijn meer wezenlijk de besluiten van de houder van prioriteitsaandelen in DPB (“de prioriteit”) waar ik kennis van heb kunnen nemen. Het gaat daarbij naast het door de Ondernemingskamer genoemde besluit van 5 december 2016 (...) om de besluiten van 24 mei 2015, 25 december 2016 en 19 januari 2017 (…).
Besluit 24 mei 2015[zie hierboven onder 2.11]
5.6.
De volgende zaken vallen op:
a. Het besluit is door [G] genomen die op het moment van totstandkoming van het besluit geen bestuurder meer was van [D] , de houder van de prioriteitsaandelen in DPB;
b. De motivering van het besluit is zonder nadere toelichting onbegrijpelijk. De motivering komt ook voor in de besluiten van 5 en 25 december 2016.”
De onderzoeker heeft [C] en [E] om een nadere toelichting gevraagd, maar deze niet verhelderend bevonden. In het verslag staat daarover onder meer:
“ [E] heeft (…) de (…) aangehechte ongedateerde Schuldverklaring toegezonden waaruit blijkt dat Ocean Fishery Holding geld heeft geleend van [P] en dat MNB voor een bedrag van 20 miljoen euro garant zou staan. Uit het stuk blijkt niet waarom MNB garant staat. Bovendien blijkt nergens uit dat er een relatie is tussen de door MNB verstrekte garantie en DPB c.q. dat DPB ter zake verplichtingen aangegaan zou zijn. Aldus is ook mét toelichting niet begrijpelijk waarom het besluit van de prioriteit van 24 mei 2015 genomen is. Niet valt in te zien waarom het bestuur van DPB geen besluiten mag nemen zonder goedkeuring van de prioriteit omdat MPB BV een garantie heeft verstrekt.”
en
“c. De statuten geven een dergelijke bevoegdheid niet aan de prioriteit, nog afgezien van het feit dat een dergelijke inperking van de bevoegdheid van het bestuur in strijd is met de bevoegdheidsverdeling zoals deze wettelijk is vastgelegd tussen het bestuur en andere organen van een vennootschap. Het bestuur moet autonoom kunnen besturen en niet voor ál haar besluiten goedkeuring van een ander orgaan in de vennootschap toestemming hoeven vragen.
Besluit 5 december 2016[zie hierboven onder 2.22]
5.7.
Het besluit van 5 december 2016 is genomen na het ontslag van [C] als bestuurder van DPB op 23 november 2016 en de gelijktijdige benoeming van de heer [F] als bestuurder van DPB.
5.8.
Ook bij dit besluit wordt [D] als rechthebbende op de prioriteitsaandelen in DPB vertegenwoordigd door [G] die toen geen directeur was.
5.9.
Voorts wordt in de notulen weer verwezen naar de garantieverklaring. Ook blijkens dit besluit kent de prioriteit zich bevoegdheden toe in strijd met de wet en statuten. Zo wordt het besluit van 24 mei 2015 bekrachtigd en wordt besloten dat de prioriteit bestuurders kan ontslaan, waarna ook wordt besloten de heer [F] te ontslaan
mocht de heer [F] momenteel bestuurder zijn”.
Ook is besloten: “In verband met privacy is altijd afgesproken en bekrachtigd, dat geen mensen buiten de familie bestuurder kunnen zijn, daarom worden de KvK cijfers ook niet gepubliceerd”
Besluit 25 december 2016[zie hierboven onder 2.23]
5.10.
Men is er kennelijk achter gekomen dat [G] ten tijde van de totstandkoming van de vorige besluiten geen bestuurder meer was van [D] . Bij besluit van 25 december 2016 zijn de besluiten van 24 mei 2015 en 5 december 2016 bevestigd en bekrachtigd, nu ook ondertekend door [C] als bestuurder van [D] . Daarnaast is besloten om [G] te benoemen tot “prioriteitsbestuurder”, waarbij het kennelijk de bedoeling is geweest om [G] aan te stellen als vertegenwoordiger van [D] waar het de prioriteit bij DPB betreft. Duidelijk is dat echter niet.
Besluit 19 januari 2017[zie hierboven onder 2.24]
5.11.
Blijkens de notulen van de vergadering van 19 januari 2017 zijn er wederom besluiten genomen die in strijd met de wet en de statuten zijn. Zij zijn er met name op gericht om de bevoegdheden van het bestuur te beperken en controle uit te oefenen. Bij wijze van voorbeeld:
a. het bestuur van DPB wordt bevolen een onjuiste inschrijving in de Kamer van Koophandel te corrigeren;
b. alle bescheiden en “dus” ook eventuele jaarrekeningen moeten uiterlijk 26 januari 2017 gedeponeerd worden op het gecorrigeerde adres;
c. email verkeer moet lopen via (…) (het email adres van [E] );
d. het bestuur moet elke 14 dagen verslag uitbrengen aan de prioriteitsaandeelhouder;
e. voor verplichtingen die het belang van 0 euro te boven gaan moet toestemming worden gevraagd;
f. procuratiehouders worden benoemd door de prioriteitsaandeelhouder; en
g. ook is besloten: “De prioriteitsaandeelhouder zal te allen tijde gevrijwaard zijn van alle claims of anderszins. Alle eventuele boetes of kosten zullen te allen tijde betaald worden door [B] ”.
5.12.
Over de totstandkoming van de besluiten is in het verslag van het gesprek met [C] opgenomen:
“Ik heb mevrouw [C] vervolgens de notulen van de aandeelhoudersvergaderingen voorgehouden van 11 juni 2015 van [I] , en van 5 december 2016, 25 december 2016 en 19 januari 2017 van de prioriteit aandeelhouders van DPB. Mevrouw [C] kende deze stukken, maar kon mij niet vertellen hoe deze feitelijk tot stand zijn gekomen; “Het zijn afspraken waar ik achter stond en waarvan ik dacht dat het goed was. (…). Mochten besluiten die zijn gemaakt niet goed zijn of rechtsgeldig, dan ben ik bereid om het met meneer Molenaar te bespreken en waar mogelijk aan te passen. Het is altijd mijn bedoeling geweest om het goed te doen.”
5.13.
[E] heeft mij naar aanleiding van een schriftelijke vraag over de totstandkoming van de notulen geschreven:
“Voorafgaande aan de notulen van 5/12/2016, 25/12/2016 en 19/1/2017 het volgende, de familie heeft deze zaken onderzocht in een of meerdere sessies per vergadering vooraf besproken en zaken afgestemd. (…)”
3.4
De onderzoeker heeft gegeven de discussie over de governance en hoe daarmee wordt omgegaan onderzoek gedaan naar de achtergrond van de creatie van prioriteitsaandelen bij de vennootschappen van de kinderen van [E] (hierna samen met de kinderen van [N] ook te noemen: de derde generatie). Hij constateert dat de rechten van de vergadering van houders van prioriteitsaandelen zodanig zijn dat de prioriteit de feitelijke macht heeft in DPB.
“5.14 (…). Hoewel [A] als aandeelhouder bestuurders kan benoemen en ontslaan (bindende voordrachten van door de prioriteit voorgedragen bestuurders kunnen worden doorbroken), heeft de door [A] benoemde bestuurder zonder medewerking van de prioriteit verder weinig te zeggen. Zo wordt blijkens artikel 12 van de statuten van DPB het aantal directeuren door de prioriteit vastgesteld, worden de arbeidsvoorwaarden van de directeuren door de prioriteit vastgesteld en behoeft de directie voor een lange lijst aan besluiten de toestemming van de prioriteit. Voorts is het op grond van artikel 21 lid 1 van de statuten de prioriteit die beslist over de winstreservering. “
Over de betekenis van de prioriteitsaandelen:
“5.15 Partijen verschillen van mening over de vraag of het nu wel of niet de bedoeling is geweest dat de prioriteitsaandelen van de vennootschappen van de derde generatie na volwassenwording van de betrokken kinderen gehandhaafd zouden blijven. [A] is van mening dat het altijd de bedoeling is geweest dat de derde generatie kinderen uiteindelijk de vrije beschikking zouden krijgen over “hun” BV’s, niet beperkt door rechten op prioriteitsaandelen.
(…)
5.17
[E] (…) zegt in feite dat eventuele rechten van [A] op (intrekking van) de prioriteitsaandelen zijn verwerkt omdat hij heeft meegewerkt aan de levering van de prioriteitsaandelen aan [D] .”
Na navraag bij [N] , die net als [E] betrokken is geweest bij de structuur waarbij ook de vennootschappen voor de derde generatie zijn op- en ingericht, constateert de onderzoeker:
“5.18 [A] lijkt (…) gelijk te hebben met zijn bewering dat het bij de opzet van de structuur waar DPB deel van uitmaakt niet de bedoeling is geweest dat de prioriteit bij DPB altijd gehandhaafd zou blijven. [E] heeft het tot zover niet ontkend en [N] heeft het bevestigd.
5.19
Na kennisneming van het concept rapport heeft [E] aangegeven dat het weldegelijk en altijd de bedoeling is geweest om prioriteitsaandelen te hebben. (…) Wat [E] in de kern betoogt, is dat de prioriteit voorkomt dat de kinderen vrijelijk over het in “hun” BV opgebouwde vermogen kunnen beschikken. (…) Ook zou met de prioriteit voorkomen kunnen worden dat DPB de aandelen in[MPB]
vervreemdt. Alles is gericht op instandhouding van het familiekapitaal voor opvolgende generaties.”
Aanpassing besluiten van de prioriteit
(…)
5.22
[C] heeft (…) – na kennisneming van het concept verslag – (…) op 9 oktober 2017 de (…) brief aan de heer Molenaar gestuurd met voorstellen tot intrekking en wijziging van door de prioriteit genomen besluiten. Aangenomen mag worden dat, voor zover de gewraakte besluiten in strijd zijn met de wet of statuten, deze in overleg met de heer Molenaar daadwerkelijk zullen worden ingetrokken of aangepast.”
Factuur 22 november 2016
5.23.
In het kader van het vraagstuk omtrent de governance plaats ik ook het feit dat [C] [E] als directeur van[MPB]
heeft gemachtigd om over de bankrekening van DPB te kunnen beschikken. Zo heeft [E] , daags na de benoeming van de heer [F] als bestuurder, op 24 november 2016, nog een betaling aan[MPB]
van € 23.985,23 laten uitvoeren waardoor de rekening van DPB vrijwel leeg was (…). Het bleek daarbij om de betaling van een factuur te gaan van 22 november 2016 van MNB aan DPB (…). Blijkens de specificatie bij de factuur zijn aan DPB uren in rekening gebracht van [E] , [C] en andere familieleden voor het lezen van het enquêteverzoek, voor de aanwezigheid bij besprekingen bij Köster advocaten, welk kantoor namens DPB en MNB verweer heeft gevoerd. Ook is ongespecificeerd een veelheid aan uren in rekening gebracht van [Q] . Voorts zijn door MNB facturen in rekening gebracht die blijkens het rekeningafschrift al waren betaald door DPB.”
Op vragen over de factuur is geen antwoord gekomen van [E] . Wel staat in het verslag (5.25 en 5.26) dat [E] heeft laten weten het geld van de factuur overgemaakt te hebben naar de derdengeldenrekening van het kantoor van Molenaar, de rekening met hem te willen bespreken omdat het meer iets is tussen MPB en DPB en dat hij om uitstel heeft verzocht. [E] heeft de vragen echter niet beantwoord, aldus het verslag.
3.5
Hoofdstuk 6 van het verslag betreft de weigering tot het verstrekken van informatie. De onderzoeker noemt de brief van mr. Schepel van 16 september 2016 en de reactie daarop van [C] bij brief van 29 september 2016 (6.1). Vervolgens staat in het verslag.
“6.2 [A] ontkent dat er discussie geweest is over het betalen van [C] voor haar werkzaamheden als directeur. Ook [C] lijkt daar op terug te komen.[Volgt een citaat uit het gespreksverslag met [C] , opmerking Ondernemingskamer]
6.3
Het ligt gegeven de verhoudingen ook niet voor de hand dat er, voordat er door een advocaat een verzoek om informatie werd gedaan, een discussie geweest zou zijn over het betalen van vergoedingen. Bovendien is het op grond van artikel 12 lid 3 van de statuten aan de prioriteit om de hoogte van vergoedingen vast te stellen.
6.4
[C] heeft kortom de hakken in het zand gezet en niet willen meewerken aan het verstrekken van de gevraagde informatie, ook nog op basis van onware argumenten. Dit zal ook een gevolg zijn van wat in de familiebrief van 4 juli 2017 als volgt wordt omschreven, nadat [C] de brief van mr Schepel met het verzoek om informatie heeft ontvangen: “Een brief van mr. Schepel heeft een uitwerking als een rode lap op een stier in het familieverband en zeker op de vader van [A] , [E] ”.
3.6
Het verslag sluit af met hoofdstuk 7, waarin een aantal observaties van de onderzoeker zijn opgetekend.

7.1 Uit het onderzoek is mij gebleken dat de verhoudingen tussen [A] enerzijds en zijn vader [E] en zijn zus [C] anderzijds in ieder geval voor nu volledig verstoord zijn, mede beïnvloed door de slepende ruzie die er bestaat tussen [E] en zijn broer [N] . [E] heeft formeel gezien bij DPB wel geen positie meer, maar het beeld dat opkomt is dat hij wel degelijk aan de touwtjes trekt. [A] heeft dat met zoveel woorden ook zo ervaren. Feitelijk had [E] die positie ook. Hij was gemachtigd door [C] om beslissingen te nemen namens DPB. Voorts was hij gemachtigd om betalingen namens DPB te doen.
7.2
[E] ziet het in[MPB]
vastgelegde vermogen ook als “zijn” geld, wat de verhoudingen natuurlijk kleurt. Ik heb daarover opgetekend[in het gespreksverslag met [E] , opmerking Ondernemingskamer]:
“ [E] beschouwt het geld dat in de BV’s van de kinderen terecht is gekomen als van hem. “Het zijn centjes van mij, zelf verdiend. Daar heb ik keihard voor gewerkt, van ‘s ochtends vroeg tot 's avonds laat. Het blijft lekker in de familie.” De andere kinderen vinden ook dat het geld van hem is. In dat kader geeft [E] aan dat ik door hem betaald word, “dat geld krijgt [A] zijn kindje niet”…(…) “Je zit hier van mijn centjes””
7.3
Maar ook overigens zijn de verhoudingen zo dat de stem van [E] minst genomen van grote invloed is. [E] is niet alleen vader, maar ziet zichzelf als coach, als opleider;
Je wil je kinderen wel eens wat leren
en zou [A] , als hij directeur had willen worden van DPB
al zijn kunde en inzet als ondersteuning in zijn leerproces, als onervaren bestuurder, aangeboden.” Ook [C] plaatst haar benoeming als bestuurder in die sleutel: “Het doel was om ervaring op te doen, om een leerproces te doorlopen.”
7.4
In de verklaringen van [E] en [C] en in de familiebrief wordt het beeld voorgehouden dat alles gezamenlijk wordt besproken en besloten. Of dat werkelijk zo is, waag ik gegeven het bovenstaande te betwijfelen. Het is in ieder geval zo dat [A] al twee jaar nergens meer bij betrokken is.
7.5
De verstoorde verhoudingen hebben geleid tot de wens van [A] om de controle te krijgen over DPB, zonder bemoeiingen van zijn vader of - en in het verlengde daarvan - [C] , maar hebben van de kant van [E] en [C] juist geleid tot het nemen van maatregelen om de greep op DPB te versterken. De besluiten die door de prioriteit zijn genomen op 25 december 2016 en 19 januari 2017 moeten ook in dat kader worden geplaatst. [C] heeft daarover gezegd “De afspraken zijn gemaakt naar aanleiding van het handelen van [A] . Je wilt toch wat op papier hebben staan.”
7.6
Voorts helpt het niet in de verhoudingen dat [E] er geen been in heeft gezien om, met gebruikmaking van de machtiging die hij had om over de bankrekening van DPB te kunnen beschikken, op 24 november 2016 de rekening bij DPB leeg te halen met een gelegenheidsfactuur. [E] trad daarbij bovendien op in twee hoedanigheden met een tegenstrijdig belang, enerzijds als directeur van[MPB]
en anderzijds als gemachtigde van DPB.
7.7
Door de verstoorde verhoudingen en de gehanteerde governance is er van een werkzame situatie binnen DPB, waarbij op een evenwichtige wijze met de belangen van [A] rekening wordt gehouden, geen sprake. De pijn zit duidelijk in de controlerende macht die de prioriteit heeft en de wijze waarop deze macht is uitgeoefend. De door [E] en [C] binnen een besloten familieverband gewenste besluitvorming over alle onderwerpen en op een informele wijze, botst met het feit dat [A] daar geen deel meer van wil uitmaken. Hij wil zijn eigen belangen op onafhankelijke wijze kunnen nastreven. Voor [A] speelt daarbij mee, en dat is ook wel aannemelijk, dat het in ieder geval oorspronkelijk de bedoeling is geweest dat (de) certificaten van de aandelen in PP Groep Katwijk BV bij de (vennootschappen van) de derde generatie terecht zouden komen. Hij zou gegeven de verhoudingen ook graag zien dat de structuur bij DPB met een prioriteit ontmanteld wordt, net zo als dat bij de andere staken van de PP Groep Katwijk BV is gebeurd.
7.8
Wat betreft de structuur teken ik aan dat ik geen stukken heb gekregen waaruit zou blijken dat er rechtens afdwingbare afspraken gemaakt zouden zijn ten aanzien van de overgang van certificaten in PP Groep Katwijk BV naar DPB of dat er rechtens afdwingbare toezeggingen zijn gedaan ten aanzien van het ontmantelen van de prioriteit bij DPB. Dat andere staken het anders doen, maakt naar mijn oordeel dan ook niet dat de staak van [E] de structuur (…) om die reden zou moeten aanpassen. Dit laat onverlet dat er wel moet worden gehandeld met in achtneming van de wet, statuten en de redelijkheid en billijkheid die artikel 2:8 BW voorschrijft. Daar zijn gegeven de geschetste feiten de nodige gaten gevallen.
7.9
Mocht de enquêteprocedure een tweede fase ingaan en de Ondernemingskamer van oordeel zijn dat er sprake is van wanbeleid, dan zou het in mijn ogen raadzaam zijn dat er een maatregel wordt genomen die er op ziet dat de macht van de prioriteit bij DPB gedeeltelijk wordt gebroken. [A] kan uiteindelijk wel doordrukken wie er bestuurder wordt van DPB, maar kan niet vaststellen wat zijn beloning wordt. Als een bestuurder wordt benoemd die de prioriteit onwelgevallig is en die de prioriteit daarom geen redelijke beloning zou willen toekennen, zou dat betekenen dat [A] de beloning uit eigen zak zou moeten betalen. Ook kan [A] niet zelf beslissen over eventuele winstuitkeringen. Het door [C] en [E] gebruikte argument dat de prioriteit er zou zijn om het familiekapitaal in stand te houden moet minst genomen worden gerelativeerd. Het familievermogen “zit” immers in[MPB]
en is op dat niveau beschermd door een eigen prioriteit. Bovendien houdt DPB slechts 25% van de aandelen in[MPB]
en kan daarmee geen besluiten doordrukken die de familie onwelgevallig zouden zijn. Ook het feit dat [C] zelf zonder tussenkomst van een holdingvennootschap aandeelhouder is in MPB doet afbreuk aan het argument van bescherming van het familiekapitaal door middel van prioriteitsaandelen op het niveau van de derde generatie. En los van alles, het staat [A] uiteindelijk vrij om zijn aandelen in DPB aan te bieden met inachtneming van de blokkeringsregeling.
7.1
Tenslotte: In de laatste opmerkingen die ik van [E] (mede namens [C] ) ontving, schrijft [E] onder meer:
“In uw verslag zitten feitelijk veel fouten, deze zal ik nu nog niet kenbaar maken daar u kennelijk de bedoeling heeft alles te kleuren en mij neer te zetten als de grote heerser, die echter totaal geen financieel belang heeft. Om deze reden, ‘onder het behoud van mijn rechten en weren’, zal ik niet op deze feitelijke fouten van u ingaan”
7.11
Het kan dus zijn dat, als er wordt doorgeprocedeerd, dit verslag feitelijke fouten bevat. Daar heb ik dan alleen geen rekening mee kunnen houden.”

4.De gronden van de beslissing

4.1
[A] heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat zich bij DPB in de periode van onderzoek wanbeleid heeft voorgedaan, dat [E] en [C] daarvoor verantwoordelijk zijn en dat voorzieningen dienen te worden getroffen. Ter toelichting heeft hij – kort samengevat – het volgende naar voren gebracht.
  • [E] ‘runt’ DPB alsof het zijn eigendom is, hij handelt niet in het belang van DPB en er wordt geen rekening gehouden met de belangen van [A] . Redelijk overleg met [E] is niet mogelijk. De agressiviteit en dominantie van [E] kent een hevigheid die het oordeel wanbeleid rechtvaardigt nu deze bovendien gepaard gaan met een minachting van de governancestructuur bij DPB en de gerechtvaardigde belangen van [A] als aandeelhouder van DPB.
  • [C] valt te verwijten dat zij geen invulling heeft gegeven aan haar positie als bestuurder van DPB en PPB (als houdster van de prioriteitsaandelen). Zij heeft zich laten leiden door haar vader en heeft haar benoeming als bestuurder van DPB en PPB op geen enkel moment waar gemaakt. Zij wist niet dat zij ook bestuurder was van PPB maar moest dit in het gesprek met de onderzoeker eerst opzoeken en zij wist ook niet hoe de besluiten van de houdster van de prioriteitsaandelen van DPB (PPB) tot stand zijn gekomen. Met de machtiging van 24 mei 2015 heeft zij haar bevoegdheden als bestuurder van DPB en PPB weggeschonken en daarnaast zijn alle bestuursbesluiten, in strijd met wet en statuten, afhankelijk gemaakt van voorafgaande goedkeuring van de prioriteit. Op algemene vergaderingen van DPB van 23 en 30 november 2016 en van 26 januari, 11 mei en 30 november 2017 is zij niet verschenen. Correspondentie met de tijdelijk bestuurder heeft zij niet zelf gevoerd. Ook op algemene vergaderingen van MPB verschijnt zij niet. Zij onttrekt zich aan haar verantwoordelijkheden als bestuurder van PPB. Voor wat betreft de informatieverstrekking aan [A] heeft [C] de hakken in het zand gezet.
  • De besluiten van de vergadering van de houdster van prioriteitsaandelen van 24 mei 2015, 5 en 25 december 2016, 19 januari, 3 maart en 1 mei 2017 zijn een aaneenschakeling van nietige dan wel vernietigbare besluiten, zoals volgt uit het verslag. In aanvulling daarop geldt nog dat bekrachtiging van het nietige besluit van 24 mei 2015 niet aan de orde kan zijn en voorts dat een verbod aan de bestuurder een machtiging te geven en besluiten inhoudende dat een bestuurder ‘beperkte aansprakelijkheid’ heeft, dat de prioriteit een doorslaggevende stem in het bestuur heeft, dat bij ontstentenis van het bestuur de prioriteitsaandeelhouder automatisch bestuurder is, dat het bestuur zonder schriftelijke toestemming van de prioriteitsaandeelhouder geen besluiten mag nemen, dat er een nadere beperking in de zin van artikel 15 lid 5 sub a van de statuten geldt tot € 0 en dat alle besluiten aan de prioriteitsaandeelhouder moeten worden voorgelegd, in strijd met het wettelijk systeem en/of met de statuten zijn. De rode draad in de besluiten is dat [A] als aandeelhouder en de door [A] gewenste bestuurder [F] maximaal dwars worden gezeten en de invloed en macht van [E] waar mogelijk worden vergroot. Daaraan doet niet af dat [C] in haar brief van 9 oktober 2017 aan de tijdelijk bestuurder een aantal wijzigingen heeft voorgesteld, nog daargelaten of deze op de voorgestelde wijze mogelijk zijn gelet op de getroffen onmiddellijke voorzieningen. De besluiten zoals die zijn genomen door de prioriteitsaandeelhouder duiden op misbruik van recht en leiden, zeker in combinatie met de machtiging van 24 mei 2015, tot de conclusie dat er sprake is van wanbeleid.
  • Het staat [E] niet vrij te beschikken over het vermogen van MPB. Dat [E] het vermogen van MPB en DPB als zijn eigen geld beschouwt komt mede tot uitdrukking in de factuur van 22 november 2016. De vraagtekens die [A] heeft geplaatst bij de ‘schuldverklaring door MNP Beheer’ zijn ook door de onderzoeker niet opgehelderd. Het vermogen van MPB komt voor 25% aan [A] toe. [A] heeft afdwingbare afspraken ten aanzien van de overgang van N-certificaten naar DPB. De weigering om medewerking te verlenen aan de levering van (25% van) de N-certificaten aan DPB draagt bij aan het wanbeleid door [E] . Het beschermen van het ‘familiekapitaal’ geschiedt al op het niveau van MPB; voor de bescherming daarvan is een prioriteitsconstructie bij DPB niet nodig.
4.2
PPB c.s. hebben betwist dat de bevindingen van de onderzoeker en de door [A] in het verzoekschrift aangevoerde gronden de kwalificatie wanbeleid kunnen dragen. Zij voeren, verkort weergegeven, het volgende aan. De gewraakte besluiten van de prioriteitsaandeelhouder en de daadwerkelijke gevolgen hiervan moeten worden gerelativeerd en de eventuele nadelige gevolgen hiervan zijn uit eigen beweging ongedaan gemaakt. De besluiten moeten worden beschouwd als een reactie op het ontslag van [C] en de benoeming van [F] . Vanuit de prioriteitsaandeelhouder bestaat geen enkele belemmering of onwil om te komen tot gezonde besluitvorming binnen DPB. [A] wil het binnen DPB alleen voor het zeggen krijgen zodat hij stappen kan ondernemen tegen MPB, maar ziet eraan voorbij dat de prioriteitsaandelen in het leven zijn geroepen om te voorkomen dat een enkel lid van de derde generatie vrij spel heeft voor wat betreft zijn aandeel in het familiekapitaal. Het is voor de familie [welke term de Ondernemingskamer in het onderhavige verband verstaat als: [E] en zijn echtgenote, [G] , [H] en [C] ] duidelijk dat [N] en daardoor de PP Groep een opruiende rol in deze kwestie spelen, waarbij [A] is aangezet tot het nemen van acties tegen zijn eigen familie, waarvan hij zelf de volledige impact wellicht niet goed overziet en die niet in zijn belang zijn (zo heeft hij nu een schuld van honderdduizenden euro’s aan de PP Groep). Deze partijen spinnen uiteindelijk garen bij dit volledig onnodige en “gemaakte” conflict. Het feit dat de bestuurder en de onderzoeker beiden feitelijk betaald worden door de PP Groep draagt bij aan de bij de familie gerezen twijfels over hun onafhankelijkheid. Het negatieve beeld in het verzoekschrift en (in mindere mate) in het verslag van [E] (als onder meer extreem dominant, opvliegerig, agressief en hebberig) en [C] (passief) wordt niet herkend. PPB c.s. menen dat de Ondernemingskamer bij de beoordeling van het verzoek van [A] tevens de dubieuze gang van zaken rond de (her)benoeming van [F] en een aantal nader omschreven klachten jegens de tijdelijk bestuurder en de onderzoeker dient mee te wegen. Met betrekking tot de governance binnen DPB voeren zij aan dat de aanwezigheid van [F] als bestuurder niet wenselijk is en dat [A] met diens benoeming zelf heeft bijgedragen aan (onnodige) escalatie. [A] verwijt PPB dat haar besluitvorming gebreken vertoont, maar aan de zijde van [A] zijn ook aanzienlijke fouten gemaakt. De prioriteitsaandeelhouder maakt het [F] niet onmogelijk zijn taken en bevoegdheden uit te oefenen. Onduidelijkheid over de invulling van het bestuur draagt niet bij tot het gestelde wanbeleid. De besluiten van de prioriteit moeten worden gezien als een reactie op door [A] geïnitieerde acties en de prioriteit heeft bovendien uit eigen beweging het initiatief genomen om de besluiten in te trekken dan wel te rectificeren en is, voor zover dit geen effect heeft gehad, volledig bereid dit te doen. De tijdelijk bestuurder heeft hieraan echter geen medewerking willen verlenen nu de prioriteit volgens hem, als gevolg van de door de Ondernemingskamer getroffen onmiddellijke voorzieningen, geen besluiten kan nemen.
4.3
PPB c.s. hebben vervolgens achtereenvolgens de bezwaren tegen [E] besproken (A), de bezwaren tegen [C] (B), de wijze waarop van de rechten verbonden aan de prioriteitsaandelen gebruik is gemaakt (C), de stelling van [A] dat geen overleg mogelijk is binnen DPB en dat de prioriteit de besluitvorming actief frustreert (D) en de weigering van [E] om medewerking te verlenen aan levering van 25% van de N-certificaten aan DPB (E). Ten aanzien van bezwaar A hebben zij aangevoerd dat beslissingen binnen de familie gezamenlijk door de daartoe bevoegde personen worden genomen waarvoor de familie op informele wijze op regelmatige basis bijeen komt, dat [E] niet als feitelijk beleidsbepaler alleen het beleid bepaalt, dat de machtiging van 24 mei 2015 ook aan [G] is verstrekt en dat het doel daarvan was ondersteuning als onderdeel van het opleidingsproces van [C] en dat [C] als bestuurder bij de besluitvorming betrokken is gebleven. Volgens PPB c.s. is de familie het oneens met de observatie dat [E] het vermogen in MPB als “zijn” geld ziet, maar is het logisch dat hij zich verantwoordelijk voelt voor de instandhouding van het vermogen, bij de totstandkoming waarvan hij (als enige in het gezin) een essentiële rol heeft gespeeld. Ten aanzien van bezwaar B voeren PPB c.s. aan dat voor de vraag of [C] verantwoordelijk is voor wanbeleid binnen DPB over de periode voor haar ontslag als bestuurder van DPB alleen een beroep wordt gedaan op het verstrekken van de machtiging van 24 mei 2015 (waarop in het voorgaande al is ingegaan) en haar reactie op het verzoek van [A] om informatie. PPB c.s. erkennen dat haar reactie niet op deze wijze had moeten luiden, maar volgens hen is deze reactie verklaarbaar gelet op de schok die het teweegbracht toen [A] zich volledig uit het niets via een advocaat (tevens de voormalige advocaat van de PP Groep) meldde. Om wanbeleid te baseren op deze incidentele weigering gaat te ver, aldus PPB c.s. Verder ligt derhalve alleen de rol van [C] als bestuurder van PPB (de prioriteit) voor en daarvoor geldt dat zij blijk heeft gegeven van het besef van haar verantwoordelijkheden en open te staan voor constructief overleg terwijl DPB vanaf het moment van de brief van mr. Schepel van 16 september 2016 “in een heftige storm” terecht kwam waarbij niet meer dan logisch is dat [C] zich vanaf dat moment terughoudend en voorzichtig heeft opgesteld. In het verzoekschrift is ten onrechte de suggestie gewekt dat [C] in haar bestuurstaak volledig gestuurd wordt door [E] . Ten aanzien van C herhalen PPB c.s. dat de gewraakte besluiten van de prioriteitsaandeelhouder moeten worden beschouwd als een reactie op de door [A] geïnitieerde acties binnen DPB en dat de gevolgen door intrekking van de besluiten ongedaan zijn gemaakt. De prioriteit heeft geen eigen financieel belang nagestreefd en [A] heeft 95% van het binnen MPB uitgekeerde dividend ontvangen. PPB c.s. achten de gang van zaken rond de besluiten niet zo ernstig dat op basis hiervan sprake is van wanbeleid. Daarbij moeten volgens hen ook de doeleinden en de aard van de vennootschap in aanmerking worden genomen. DPB is “slechts” een houdstermaatschappij van het aandelenbelang van een van de vier kinderen in de familievennootschap MPB. Ten aanzien van D voeren zij aan dat (ondanks verschil in perceptie tussen [A] en de familie) overleg en besluitvorming binnen DPB mogelijk is en dat er geen impasse is of gevaar voor continuïteit van DPB bestaat. Ten aanzien van bezwaar E ten slotte voeren zij aan dat [E] geen N-certificaten heeft en geen aandeelhouder is van MPB en dat hij dus geen N-certificaten kan overdragen, waarbij komt dat een dergelijke transactie volledig in tegenspraak is met de opzet en het doel van de constructie ter bescherming van het familiekapitaal. De onderzoeker heeft ook terecht geconstateerd dat er geen rechtens afdwingbare afspraken c.q. toezeggingen zijn.
4.4
De Ondernemingskamer oordeelt dat uit het verslag van het onderzoek en hetgeen partijen over en weer hebben gesteld blijkt dat zich in de onderzoeksperiode, vanaf 1 januari 2014, wanbeleid heeft voorgedaan bij DPB. Daartoe is het onderstaande redengevend.
4.5
De Ondernemingskamer stelt voorop dat waar PPB c.s. een beroep doen op feiten en omstandigheden die dateren van na de beschikking van 16 mei 2017, deze buiten de onderzoeksperiode vallen en bij de beoordeling slechts een rol kunnen spelen voor zover zij nader licht werpen op hetgeen in de onderzoeksperiode is voorgevallen. In de voorgelezen/overgelegde verklaringen wordt onder meer ingegaan op het handelen van [F] en Molenaar van na de onderzoeksperiode, maar dat handelen staat in deze procedure op zichzelf niet ter discussie. Voorts merkt de Ondernemingskamer op dat onder meer in de voorgelezen/overgelegde verklaringen wordt ingegaan op de gang van zaken rond de PP Groep en de rol van [N] in dat verband. Deze onderwerpen staan echter los van de thans te beantwoorden vraag of zich in de onderzoeksperiode wanbeleid bij DPB heeft voorgedaan en een oordeel daarover valt derhalve eveneens buiten het bestek van de onderhavige procedure. Ten slotte geldt dat de bezwaren die worden geuit tegen de onderzoeker reeds grotendeels zijn behandeld en verworpen in de beschikking van de raadsheer-commissaris van 25 oktober 2017. Zoals ook in die beschikking staat is het in beginsel aan de onderzoeker te bepalen welke informatie voor het onderzoek nodig is en welke personen daartoe in het onderzoek dienen te worden betrokken. Niet gebleken is dat de onderzoeker op dit punt keuzes heeft gemaakt die een bekwaam en redelijk handelend onderzoeker niet had kunnen maken. Dat PPB c.s. en [E] andere wensen hadden (deels buiten de onderzoeksperiode en het onderwerp van onderzoek gelegen), doet daar niet aan af. De enkele omstandigheid dat de kosten van het onderzoek voor [A] – DPB beschikte zelf niet over de benodigde middelen – zijn voorgeschoten door de PP Groep, doet geen afbreuk aan de onpartijdigheid van de onderzoeker. Concrete aanwijzingen voor partijdigheid of vooringenomenheid zijn er niet. Door PPB c.s. en [E] naar voren gebrachte inhoudelijke bezwaren tegen het verslag, zullen zo nodig hierna aan de orde komen.
4.6
De Ondernemingskamer onderkent dat DPB een vennootschap is die is ingebed in een constructie ter behoud van het familiekapitaal van de staak- [E] en dat de verhouding tussen de functioneel bij DPB betrokkenen wordt ingekleurd door hun familiebetrekking en hun visie op hetgeen in het familieverband al dan niet wenselijk is. Dat neemt niet weg dat zij, voor zover zij formele posities binnen DPB bekleden, deze zullen moeten uitoefenen in overeenstemming met de normen die gelden binnen het vennootschapsrecht.
4.7
Een grond voor wanbeleid acht de Ondernemingskamer in de eerste plaats gelegen in de governance van DPB in de onderzoeksperiode. Juist is dat de door [A] geïnitieerde benoeming van [F] als bestuurder niet vlekkeloos is verlopen, maar de Ondernemingskamer acht, evenals de onderzoeker, van groter gewicht de wijze waarop de prioriteitsaandeelhouder PPB in strijd met wet en statuten heeft beoogd de bevoegdheid van de bestuurder tot nihil te reduceren, het handelen van de bestuurder aan volledige controle te onderwerpen en bepaalde niet aan de prioriteitsaandeelhouder toekomende bevoegdheden – zoals de bevoegdheid tot ontslag van bestuurders – naar zich toe te trekken. De Ondernemingskamer verwijst naar hetgeen hiervoor is weergegeven onder 2.11, 2.22 tot en met 2.25 en 3.3. De besluiten van 24 mei 2015 en 5 december 2016 zijn bovendien genomen door [G] , die op dat moment weliswaar – zoals ook vermeld in de notulen – enig aandeelhouder was van PPB, maar geen bestuurder: dat was sinds 21 mei 2015 [C] . PPB c.s. hebben aangevoerd dat de besluiten van 24 mei 2015, 5 en 25 december 2016 en 19 januari, 3 maart en 1 mei 2017 moeten worden gezien als een reactie op de door [A] geïnitieerde acties. Dit gaat echter in ieder geval niet op voor het besluit van 24 mei 2015, aangezien de eerste brief van mr. Schepel dateert van september 2016. Reeds in dit eerste besluit worden iedere bestuurshandeling en ieder bestuursbesluit onderworpen aan toestemming van de prioriteitsaandeelhouder. Daarbij komt dat de verwijzing in dat besluit naar een garantieverklaring van € 5 miljoen onbegrijpelijk is, zoals de onderzoeker terecht constateert. Voorts geldt dat voor zover de latere besluiten wel zijn ingegeven door de acties van [A] , dit geen rechtvaardiging vormt voor handelen in strijd met de wet en statuten op de wijze waarop dat in de besluiten is gebeurd. Ook de door [C] geuite bereidheid – nadat de aan de prioriteitsaandelen verbonden bijzondere rechten al waren opgeschort door de getroffen onmiddellijke voorzieningen en partijen al kennis hadden kunnen nemen van het concept-verslag – de besluiten in te trekken of te wijzigingen, maakt de beoordeling niet anders.
4.8
Tot het oordeel wanbeleid draagt bij de gang van zaken rond de factuur van 22 november 2016 ten bedrage van € 23.985,23. Deze factuur betrof onder meer posten waarop MPB geen aanspraak kon maken (werkzaamheden van familieleden in verband met de enquêteprocedure), al rechtstreeks betaalde advocaatkosten en ongespecificeerde kosten van een derde. [E] (door [C] gemachtigd over de bankrekening van DPB te beschikken) heeft het factuurbedrag op 24 november 2016, de dag na de eerste benoeming van [F] , van de rekening van DPB laten afschrijven en daarmee de rekening vrijwel leeg gehaald. Deze handelwijze – het, in ieder geval deels, ten onrechte in rekening brengen van kosten, de afschrijving van deze post kort na het een moment waarop de door [A] gewenste bestuurder zou aantreden, en het na de afschrijving zonder saldo van betekenis achterlaten van de rekening – is strijdig met het belang van DPB en haar aandeelhouder [A] .
4.9
Ten slotte is ook de weigering van [C] [A] de verzochte informatie te verstrekken – zoals de onderzoeker heeft gesignaleerd: ook nog op basis van onware argumenten – aan te merken als wanbeleid. [A] heeft als enig houder van de gewone aandelen recht op de door hem gewenste informatie over DPB, welke vennootschap in wezen het uiteindelijk voor hem en/of zijn nakomelingen bestemde deel van het familievermogen belichaamt. Ook hier geldt dat de omstandigheid dat dit een reactie is op de onverwachte brief van mr. Schepel geen rechtvaardiging vormt, te meer niet omdat nadien niet is gebleken van enige heroverweging en/of toenadering. Integendeel, de familie heeft het [A] kwalijk genomen dat hij zijn eigen weg heeft willen kiezen en wil hem terug doen keren in het familieverband, daarmee niet accepterend en respecterend dat [A] een andere keuze heeft gemaakt.
4.1
De onderzoeker heeft geen rechtens afdwingbare aanspraken van DPB op levering door MPB van een deel van de N-certificaten in de PP Groep aan DPB of tot ontmanteling van de prioriteit bij DPB uit het hem ter beschikking staande materiaal kunnen distilleren. Of dergelijke aanspraken bestaan kan hier in het midden blijven; dit is een vermogensrechtelijke kwestie en als er al afdwingbare aanspraken zouden zijn, zijn deze in ieder geval niet zo duidelijk en ondubbelzinnig dat het niet voldoen daaraan kan bijdragen aan de vaststelling van wanbeleid.
4.11
Het wanbeleid bestaat dus uit het schenden van wettelijke en statutaire bepalingen omtrent governance (waaronder tevens de door artikel 2:8 BW vereiste redelijkheid en billijkheid) alsmede uit het ten onrechte niet verstrekken van inlichtingen, een en ander zoals is uiteengezet in het hiervoor overwogene.
4.12
Voor dit wanbeleid is in de eerste plaats [C] verantwoordelijk, die van 21 mei 2015 tot 23 november 2016 enig bestuurder van DPB was en vanaf 21 mei 2015 tevens enig bestuurder van PPB, de houder van de prioriteitsaandelen in DPB. Zij heeft haar verantwoordelijkheid als bestuurder van beide vennootschappen niet genomen en heeft onder haar bestuurderschap het wanbeleid laten plaatsvinden. Haar onervarenheid kan daarvoor niet als rechtvaardiging dienen.
4.13
Op grond van de inhoud van het verslag (de Ondernemingskamer verwijst naar punt 7.1, hiervoor weergegeven onder 3.6), de overgelegde stukken en de eigen observaties van de Ondernemingskamer ter zitting ( [C] was niet aanwezig, maar – onder anderen – [E] , [G] en [H] wel) neemt de Ondernemingskamer aan dat niet [C] maar [E] in de relevante periode de feitelijke beleidsbepaler is geweest, mede gelet op het volgende. Duidelijk is dat de eigen kennis en ervaring van [C] op het punt van het besturen van een vennootschap gering is. Dit heeft zij zelf ook onderkend; toen zij als bestuurder werd benoemd was zij 21 jaar en in het gesprek met de onderzoeker spreekt zij van een leerproces. Tekenend is ook dat [C] vrijwel direct na haar benoeming [E] (en [G] ) heeft gemachtigd om namens haar haar bestuursbevoegdheden in volle omvang uit te oefenen. In het gesprek met de onderzoeker heeft [E] in verband met de benoeming van [C] als bestuurder (als opvolgster van [E] ) verklaard: “Je wil je kinderen wel eens wat leren.” In de ’familiebrief’ van 4 juli 2017 die is aangehecht aan het verslag staat dat [C] in 2015 een onervaren bestuurder van 21 jaar was, maar zeer welwillend om bestuurlijke ervaring op te doen onder begeleiding van haar familie. Dat [E] aan de touwtjes trok en [C] aan de hand van [E] liep, wordt bevestigd in het gesprek dat de onderzoeker heeft gehad met [A] , die dit met zoveel woorden heeft verklaard. Dit beeld vindt voorts bevestiging in het gegeven dat [C] de correspondentie en contacten met Molenaar heeft overgelaten aan [E] en zijn adviseur [Q] , dat niet [C] maar [E] is verschenen bij belangrijke vergaderingen als de algemene vergadering van MPB van 19 oktober 2017 en de (tumultueus verlopen) algemene vergadering van DPB van 30 november 2017 en dat [E] op 24 november 2016, daags na de benoeming van [F] als bestuurder, nagenoeg het gehele saldo van de bankrekening van DPB heeft overgeboekt naar MPB (zie 3.4, waar 5.23 van het verslag is aangehaald). In een brief van 8 december 2017 van Molenaar aan [C] naar aanleiding van deze laatste vergadering staat dat Molenaar [E] en [Q] niet langer als gevolmachtigde van [C] zal accepteren en staat voorts onder meer: “
Tot nu heeft u zichzelf als bestuurder van de prioriteitsaandeelhouder c.q. [D] aan de gang van zaken bij[DPB]
na mijn benoeming onttrokken. Op mijn herhaaldelijke verzoeken zelf contact met mij op te nemen om over de situatie te spreken heeft u niet gereageerd. Mede gelet op de besluiten die moeten worden genomen en die zijn geagendeerd op[de]
geschorste vergadering van 30 november jl. kan dit zo niet langer.” Ter zitting heeft de Ondernemingskamer ook zelf getuige kunnen zijn van de dominante houding van [E] . De Ondernemingskamer acht derhalve ook [E] als feitelijke beleidsbepaler voor het wanbeleid binnen DPB verantwoordelijk.
4.14
Gelet op het vorenstaande zal de Ondernemingskamer vaststellen dat zowel [C] als [E] voor het wanbeleid verantwoordelijk zijn. Uit het vorenstaande volgt tevens dat hun terzake een persoonlijk verwijt kan worden gemaakt. Het verzoek van [A] hen hoofdelijk te veroordelen de onderzoekskosten te voldoen is derhalve voor toewijzing vatbaar. Niet betwist is dat [A] de onderzoekskosten heeft voorgeschoten. Daaraan doet niet af dat de [A] het bedrag zelf weer heeft geleend van de PP Groep.
4.15
[A] heeft de Ondernemingskamer verzocht op de voet van artikel 2:356 BW een aantal voorzieningen te treffen (zie hiervoor onder 1.5).
4.16
De Ondernemingskamer gaat ervan uit dat [C] al geen bestuurder meer is van DPB, maar zal haar voor zover zij niet rechtsgeldig is ontslagen, alsnog ontslaan, conform het verzoek van [A] . Het verzoek te bepalen dat [C] met ingang van 21 mei 2015 geen aanspraak heeft op enige vergoeding kan niet worden toegewezen omdat dit niet op de wet berust. Overigens is de Ondernemingskamer niet gebleken dat [C] met toepassing van artikel 12 lid 3 van de statuten een vergoeding is toegekend.
4.17
Het verzoek de besluiten van de prioriteitsaandeelhouder van 24 mei 2015, 5 december 2016, 25 december 2016, 19 januari 2017, 3 maart 2017 en 1 mei 2017 te vernietigen zal worden toegewezen, nu deze besluiten het wanbeleid belichamen.
4.18
Ten slotte zal de Ondernemingskamer een voorziening treffen die tot doel heeft DPB de gelegenheid te bieden een einde te maken aan de overwegende invloed van de houder van de prioriteitsaandelen. Zoals de onderzoeker ook heeft geconstateerd, brengt dit niet mee dat het familievermogen onbeschermd raakt (dat zit in MPB, die een eigen prioriteitsregeling kent), maar zal dit wel tot gevolg hebben dat [A] zeggenschap krijgt over fondsen waarover DPB de beschikking heeft of krijgt. De Ondernemingskamer merkt in dat verband nog op dat zij in de beschikking van 16 mei 2017 het door MPB gevoerde dividendbeleid in de toen gegeven omstandigheden in beginsel te billijken achtte, maar dat zich een situatie kan voordoen die tot herziening van dat oordeel noopt. De Ondernemingskamer zal de bijzondere rechten die in de statuten worden verbonden aan de prioriteitsaandelen in DPB gedurende een periode van een jaar buiten werking stellen. Dit geeft [A] als houder van alle gewone aandelen in DPB voldoende gelegenheid de statuten van DPB definitief te wijzigen, nu gedurende deze periode, in afwijking van het bepaalde in artikel 22 van de statuten, door de algemene vergadering van aandeelhouders een besluit tot wijziging van de statuten kan worden genomen zonder dat daartoe een voorstel van de vergadering van houders van prioriteitsaandelen is vereist.
4.19
Het verzoek van [A] MPB te veroordelen tot betaling aan [A] van een bedrag van € 6.905,47 ter zake van door [A] voorgeschoten kosten van een informateur is in deze procedure, die betrekking heeft op wanbeleid bij DPB, niet toewijsbaar.
4.2
Bij de beschikkingen van 16 en 18 mei 2017 heeft de Ondernemingskamer onder meer bij wijze van onmiddellijke voorziening Molenaar benoemd tot bestuurder van DPB. Naast [F] – over wiens benoeming als bestuurder thans geen onduidelijkheid meer bestaat – is het handhaven van een door de Ondernemingskamer benoemde bestuurder niet meer nodig. Ook de overige onmiddellijke voorzieningen – schorsing, voor zover nodig, van [C] als bestuurder en opschorting van de aan de prioriteitsaandelen verbonden bijzondere rechten – dienen geen doel meer, gelet op de thans getroffen voorzieningen op de voet van artikel 2:356 BW. De Ondernemingskamer zal de onmiddellijke voorzieningen beëindigen.
4.21
Ten slotte zal de Ondernemingskamer PPB c.s. en [E] als de overwegend in het ongelijk gestelde partijen veroordelen in de kosten van de procedure.

5.De beslissing

De Ondernemingskamer:
verstaat dat uit het verslag van het onderzoek blijkt van wanbeleid van [B] , gevestigd te [....] ;
stelt vast dat [C] en [E] hiervoor verantwoordelijk zijn;
veroordeelt [C] en [E] hoofdelijk om de onderzoekskosten ten bedrage van € 35.000 exclusief btw aan [A] te voldoen;
ontslaat [C] , voor zover zij nog bestuurder is, als bestuurder van [A] B.V.;
vernietigt de besluiten van de vergadering van de houders van prioriteitsaandelen van 24 mei 2015, 5 december 2016, 25 december 2016, 19 januari 2017, 3 maart 2017 en 1 mei 2017;
stelt de bijzondere rechten die in de statuten van [B] worden verbonden aan de prioriteitsaandelen in [B] gedurende een periode van een jaar buiten werking;
beëindigt de bij de beschikking van 16 mei 2017 getroffen onmiddellijke voorzieningen;
veroordeelt [D] , [C] en [E] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [A] begroot op € 3.540;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.C. Makkink, voorzitter, mr. M.M.M. Tillema en mr. A.J. Wolfs, raadsheren, en prof. dr. mr. F. van der Wel RA en W. Wind, raden, in tegenwoordigheid van mr. F.L.A. Straathof, griffier, en in het openbaar uitgesproken door mr. M.M.M. Tillema op 20 december 2018.