ECLI:NL:GHAMS:2018:4691

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 december 2018
Publicatiedatum
19 december 2018
Zaaknummer
23-003959-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak met meerdere delicten

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal met geweld en oplichting. Het openbaar ministerie had in eerste aanleg gevorderd dat de veroordeelde een bedrag van € 106.062,76 aan de Staat zou betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank had deze vordering toegewezen, maar de veroordeelde ging in hoger beroep tegen zowel het vonnis van de rechtbank als de eerdere veroordelingen.

Tijdens de behandeling in hoger beroep heeft het hof de vordering van het openbaar ministerie opnieuw beoordeeld. Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel had verkregen door middel van diefstal en oplichting, en heeft de opbrengsten van deze delicten geschat. De opbrengst van de diefstal van sieraden van twee slachtoffers en de opbrengst van de oplichting zijn in de berekening meegenomen. Het hof heeft de totale opbrengst van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 82.684,31, na aftrek van kosten en in beslag genomen geld.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verplichting tot betaling aan de Staat opgelegd. De beslissing is gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel regelt. Het arrest is uitgesproken in een openbare terechtzitting en is ondertekend door de rechters en de griffier.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003959-16
datum uitspraak: 18 december 2018
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 24 oktober 2016 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 13-669083-14 tegen de veroordeelde:
[naam],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 107.312,76. Ter terechtzitting in eerste aanleg op 12 september 2016 heeft de officier van justitie gerekwireerd tot de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel tot een bedrag van € 106.062,76.
De veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 26 februari 2015 veroordeeld ter zake van - kort gezegd - i) diefstal vergezeld van geweld tegen personen, terwijl het feit werd gepleegd op de openbare weg door twee of meer verenigde personen; ii) afpersing, terwijl het feit werd gepleegd op de openbare weg door twee of meer verenigde personen; en iii) het medeplegen van oplichting.
De rechtbank Amsterdam heeft bij vonnis van 24 oktober 2016 de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 106.062,76 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De veroordeelde heeft hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.
De veroordeelde is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 22 juli 2016 veroordeeld ter zake van - kort gezegd - i) diefstal, vergezeld en gevolgd van geweld tegen personen, terwijl het feit werd gepleegd door twee of meer verenigde personen; ii) diefstal, vergezeld en gevolgd van geweld tegen personen, terwijl het feit werd gepleegd door twee of meer verenigde personen; en iii) het medeplegen van oplichting.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 november 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de staat van € 106.062,76 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft het hof zich mede gebaseerd op het ‘Proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict ex artikel 36e lid 2 Sr’ de veroordeelde betreffende van 27 januari 2016 met nummer 2014017023, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar] (hierna: het proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel), inclusief bijlagen. Voorts heeft het hof zich gebaseerd op: i) processen-verbaal uit het strafdossier die onderdeel uitmaken van het ontnemingsdossier van de veroordeelde; ii) documenten die door het openbaar ministerie en de verdediging zijn overgelegd tijdens de behandeling van de ontnemingszaak in eerste aanleg; iii) stukken uit het dossier in de (gevoegde) ontnemingszaak tegen medeveroordeelde [medeverdachte 1] met parketnummer 23-000701-17; en iv) het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep.
Het te ontnemen voordeel is verkregen door middel van of uit baten van de strafbare feiten waarvoor de veroordeelde bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 22 juli 2016 is veroordeeld.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de veroordeelde slechts enkele duizenden euro’s heeft ontvangen voor het plegen van de strafbare feiten waarvoor hij veroordeeld is. De veroordeelde en de medeveroordeelde [medeverdachte 1] hebben hier een verklaring over afgelegd tijdens hun verhoor in de strafzaak.
Het hof gaat voorbij aan dit standpunt, nu deze verklaringen van de veroordeelden niet zijn onderbouwd en, mede als gevolg hiervan, niet aannemelijk zijn.
Opbrengst feit 1: diefstal van [slachtoffer 1]
De veroordeelde is veroordeeld voor het plegen van diefstal met geweld van sieraden van [slachtoffer 1]. Op 19 september 2013 zijn bij hem sieraden weggenomen door de veroordeelde en een medeveroordeelde. [slachtoffer 1] heeft in eerste instantie verklaard dat de waarde bij verkoop aan de distributeur van deze goederen € 260.000,000 betrof en dat de uiteindelijke consumentenprijs van deze goederen € 520.000,00 betrof. Uit een overzicht van de weggenomen sieraden, verstrekt door [slachtoffer 1], volgt dat de totale waarde van de goederen € 243.350,00 betrof. Dit is de prijs die [slachtoffer 1] aan de distribiteur zou hebben gerekend. [1]
In het proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel is de opbrengst van de sieraden berekend aan de hand van een percentage van de consumentenwaarde. De consumentenwaarde betreft de totaalwaarde die de consument zou betalen voor de sieraden. De aangever heeft verklaard dat de consumentenwaarde twee keer zo hoog ligt als de distributiewaarde. De opsteller van het proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel heeft steun gevonden voor deze verklaring door middel van onderzoek naar prijzen die door een juwelier worden gehanteerd. [2] Bij gebreke van aanwijzingen in andere zin, acht het hof het eveneens aannemelijk dat de consumentenwaarde van de sieraden € 486.700,00 betrof.
Indien het, zoals in de onderhavige zaak, gaat om voorwerpen, verkregen als gevolg van diefstal met het oog op de opbrengst bij vervreemding en de veroordeelde voor de afzet is aangewezen op het illegale helingcircuit, dient de tegenwaarde van het verkregene in dat circuit en niet die in het legale verkeer in aanmerking te worden genomen bij de waardering van het daadwerkelijk verkregen voordeel. Of de verkrijger de tegenwaarde uiteindelijk realiseert, is daarbij niet van belang. De aard van de gestolen goederen, namelijk sieraden, brengt in dit geval mee dat ervan moet worden uitgegaan dat deze via een heler plegen te worden afgezet. Het hof schat deze opbrengst op 20% van de legale consumentenwaarde. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd ter terechtzitting in hoger beroep vormt geen aanleiding om deze waarde te schatten op een percentage van de productiewaarde.
20% van de consumentenwaarde van € 486.700,00 betreft een bedrag van € 97.340,00. Nu geen aanwijzingen bestaan voor het tegendeel, zal het hof ervan uitgaan dat dit bedrag in gelijke delen is verdeeld tussen de veroordeelde en de medeveroordeelde [medeverdachte 1]. De opbrengst van dit strafbare feit voor de veroordeelde komt daarmee op
€ 48.670,00.
Opbrengst feit 2: diefstal van [slachtoffer 2]
De veroordeelde is veroordeeld voor het plegen van diefstal met geweld van sieraden van [slachtoffer 2], gepleegd op 12 oktober 2013. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat de waarde van de weggenomen sieraden € 29.131,00 bedroeg. De aangever heeft niet verklaard of deze waarde gebaseerd was op de distributiewaarde of de consumentenwaarde. [3] In het voordeel van de veroordeelde zal het hof ervan uitgaan dat deze waarde de consumentenwaarde betrof.
Overeenkomstig de berekening van de opbrengst van feit 1, zal het hof ook hier de opbrengst van de sieraden bij vervreemding schatten op 20% van de consumentenwaarde. De opbrengst van feit 2 komt hiermee op
€ 5.826,20.
Opbrengst feit 3: oplichting van [slachtoffer 3]
De veroordeelde is veroordeeld voor het medeplegen van oplichting van [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3]) in de periode van 1 september 2013 tot en met 23 oktober 2013. [slachtoffer 3] werd hierdoor gedwongen tot de afgifte van een bedrag van € 60.000,00. [4] Het hof gaat er, bij gebreke van aanwijzingen in andere zin, van uit dat dit bedrag in gelijke delen is verdeeld tussen de veroordeelde en medeveroordeelde [medeverdachte 1] en dat de veroordeelde uit dit strafbare feit dus een opbrengst van
€ 30.000,00heeft ontvangen. [5]
Kosten
Uit het proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel volgt dat de veroordeelde en de medeveroordeelde voor het plegen van de strafbare feiten van Brussel naar Amsterdam reisden. De benzinekosten voor deze enkele reizen betreffen € 41,25. [6] Het hof gaat ervan uit dat deze kosten in gelijke delen gedragen werden door de veroordeelde en de medeveroordeelde. De benzinekosten voor de veroordeelde komen daarmee uit op
€ 61,89.
Het hof zal daarnaast een bedrag van
€ 1.250,00in mindering brengen op het voordeel, nu een bedrag van € 2.500,00 door de veroordeelde en de medeveroordeelde is achtergelaten en in beslag is genomen. [7]
Het hof zal tot slot een bedrag van
€ 500,00in mindering brengen op het voordeel, aangezien uit processen-verbaal van verhoor van de getuigen [getuigen] [8] volgt dat twee briefjes van € 500,00 door de veroordeelde en een onbekend gebleven mededader waren achtergelaten na het plegen van het tweede strafbare feit, de diefstal van sieraden van [slachtoffer 2]. Het hof gaat ervan uit dat ook deze kosten in gelijke delen gedragen werden door de veroordeelde en de medeverdachte.
Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel
Op grond van het voorgaande kan het wederrechtelijk verkregen voordeel door de veroordeelde als volgt worden berekend:
Opbrengst feit 1 € 48.670,00
Opbrengst feit 2 € 5.826,20
Opbrengst feit 3 €
30.000,00
Opbrengst totaal € 84.496,20
Benzine kosten - € 61,89
In beslag genomen geld - € 1.250,00
Achtergelaten geld - € 500,00
Wederrechtelijk verkregen voordeel € 82.684,31

Verplichting tot betaling aan de Staat

Aan de veroordeelde dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 82.684,31.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 82.684,31 (tweeëntachtigduizend zeshonderdvierentachtig euro en eenendertig cent).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 82.684,31 (tweeëntachtigduizend zeshonderdvierentachtig euro en eenendertig cent).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.D.R.M. Boumans, mr. P.C. Römer en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van mr. M.C.W. van der Voort, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 december 2018.

Voetnoten

1.Proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict, p. 3 – 4.
2.Proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, p. 4.
3.Proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, p. 3 en 5.
4.Proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, p. 3.
5.Proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, p. 5.
6.Proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, p. 5- 6.
7.Aanvullend proces-verbaal van relaas met nummer 2014017023 van 2 oktober 2014.
8.Processen-verbaal van verhoor getuige van de raadsheer-commissaris van 25 januari 2016 en 29 februari 2016.