Uitspraak
mr. M. van Hooijdonk, kantoorhoudende te Amsterdam,
mr. M. Wolters, kantoorhoudende te Amsterdam,
DE GEZAMENLIJKE, NIET BIJ NAAM BEKENDE, OVERIGE HOUDERS VAN AANDELEN AAN TOONDER IN HET GEPLAATSTE KAPITAAL VAN DE NAAMLOZE VENOOTSCHAP XEIKON N.V., GEVESTIGD TE SLUIS,
1.Het verloop van het geding
2.De gronden van de beslissing
Clubdealeen door een bankenconsortium bestaande uit ABN AMRO, Dexia en BBVA bij overeenkomst van 22 juli 2008 aan Xeikon verstrekte kredietfaciliteit van € 75 miljoen.
Upstreamingde terbeschikkingstelling in 2008 door Xeikon aan haar toenmalige meerderheidsaandeelhouder Punch International van gelden door Xeikon opgenomen onder de
Clubdeal.
Upstreaming.
Upstreaming. Dit aandelenbelang is als gevolg van de deelname van Xeikon aan een emissie door Accentis op 30 november 2010 toegenomen tot 44,13% per ultimo 2010.
arve Out). De overname is gevolgd door een verplicht openbaar bod door XBC van € 5,85 per aandeel Xeikon op 6 november 2013.
Carve Outde verkoop en overdracht door Xeikon van het Accentis Belang aan Punch International in het kader van de Overname. Xeikon heeft de Accentis Vordering, toen nominaal (inclusief achterstallige rente) € 21.506.415, aan Punch International verkocht voor € 4.055.000 en de Accentis Deelneming (544.484.942 aandelen, zijnde 43,74% van het uitstaande kapitaal van Accentis) tegen een prijs van € 0,01 per aandeel. De
Carve Outomvatte voorts de overname door Xeikon van de door Punch International gehouden aandelen in Point IT.
Upstreamingen de verwerving van het Accentis Belang in 2008 en ten aanzien van de Overname (omgang met tegenstrijdig belang en
Carve Out) in 2013, een en ander zoals omschreven in r.o. 5.10 (
Upstreaming), r.o. 5.27 (verwerving van het Accentis Belang), r.o. 5.39 (tegenstrijdig belang) en r.o. 5.47 (
Carve Out) van de beschikking van 6 februari 2018;
Upstreaming;
Carve Outen de omgang met tegenstrijdig belang als elementen van de Overname.
Carve Outheeft plaatsgevonden. Uit de wanbeleidbeschikking volgt niet dat het openbaar bod van XBC niet
fairwas. Er is geen wanbeleid vastgesteld met betrekking tot het Inkoopprogramma, het dividendbeleid en de inkoop van eigen aandelen vanaf 2008. Voor zover het geconstateerde wanbeleid leidt tot civiele aansprakelijkheid van bestuurders en commissarissen van Xeikon jegens Xeikon en/of de aandeelhouders van Xeikon, dienen die vorderingen te worden afgewikkeld buiten het kader van de uitkoopprocedure. In de uitkoopprocedure gaat het om de waarde van de aandelen op de peildatum, niet relevant is wat de waarde van de aandelen zou zijn geweest indien Xeikon in het verleden een ander beleid had gevoerd. Vaststelling van wanbeleid vestigt geen civiele aansprakelijkheid; daarvoor is een afzonderlijke civiele procedure nodig. Bij de waardering van de aandelen kunnen geen vorderingen op (voormalige) bestuurders of commissarissen worden meegenomen als deze niet zijn of kunnen worden geactiveerd op de balans van de vennootschap. Voor zover dat al anders is moet rekening worden gehouden met de kans van slagen van dergelijke vorderingen en de mogelijkheden tot verhaal en voorts met het waardedrukkende effect van eventuele aansprakelijkheid van Xeikon jegens degenen die schade hebben geleden. De uitkoopprocedure leent zich niet voor de beantwoording van dergelijke vragen en waarderingsdeskundigen dienen niet met dergelijke vragen te worden belast. De uitkoopprocedure is niet bedoeld om schadevergoeding aan minderheidsaandeelhouders toe te kennen. De groep aandeelhouders tegen wie de uitkoopvordering is ingesteld valt niet noodzakelijkerwijs samen met de aandeelhouders die mogelijk als gevolg van het wanbeleid schade hebben geleden. Geen rekening moet worden gehouden met de overweging in de wanbeleidbeschikking dat Xeikon op het Accentis Belang een verlies van ruwweg € 42 miljoen heeft geleden. XBC c.s. hebben tenslotte aangedrongen op een voortvarende voortzetting van de uitkoopprocedure.
De onderzoeker[in de enquêteprocedure, toev. OK]
onderzoekt onder meer of het proces van prijsvorming van het door XBC in 2013 uitgebrachte bod op de aandelen van de minderheidsaandeelhouders in Xeikon vanuit vennootschapsrechtelijk perspectief correct verlopen is. Dat werpt mogelijk licht op de fairness van het door XBC uitgebrachte bod en op de gedragingen van - leden van organen van - Xeikon voorafgaand aan en tijdens dat openbaar bod. Niet valt uit te sluiten dat dit een en ander relevant zal zijn voor de in het kader van deze uitkoopprocedure door de Ondernemingskamer vast te stellen prijs voor de aandelen in Xeikon. Bij de waardering van de over te dragen aandelen dient immers te worden uitgegaan van alle feiten en omstandigheden die de waarde bepalen, waaronder ook (mogelijke) vorderingen van de vennootschap op bestuurders, commissarissen en/of aandeelhouders. Daarbij verdient reeds opmerking dat er situaties denkbaar zijn waarin naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht dat een vordering van een vennootschap uit hoofde van wanprestatie dan wel onrechtmatige daad op bestuurders, commissarissen en/of aandeelhouders niet bij de waardering van de aandelen wordt betrokken om de enkele reden dat de vennootschap – zonder dat daarvoor een objectieve rechtvaardiging bestaat – niet bereid zal zijn een dergelijke vordering in te stellen.”
reasonably related to its value’ moet zijn en in de woorden van artikel 2:359c BW ‘billijk’, waarmee geen andere maatstaf wordt beoogd. In deze maatstaf en de hierboven geciteerde overweging ligt besloten dat bij de vaststelling van de uitkoopprijs, in het bijzonder de redelijkheid daarvan, rekening kan worden gehouden met het door de Ondernemingskamer in de enquêteprocedure vastgestelde wanbeleid voor zover dit van belang is voor de waarde van de aandelen op de peildatum. Dat laatste is in het bijzonder het geval indien aangenomen kan worden dat Xeikon als gevolg van het wanbeleid schade heeft geleden en derden (onder wie in dit verband tevens (voormalige) bestuurders en commissarissen moeten worden begrepen) op de peildatum jegens Xeikon gehouden waren tot vergoeding van die schade.
De Ondernemingskamer oordeelt dat de Upstreaming wanbeleid is, kort gezegd omdat de Upstreaming eruit bestaat dat € 45 miljoen van de door Xeikon op 22 juli 2008 aangetrokken bancaire kredietfaciliteit van € 75 miljoen (de Clubdeal) naar haar grootaandeelhouder Punch International is gevloeid: (a) in strijd met de door Xeikon met de banken overeengekomen beperking van de Upstreaming tot € 15 miljoen, (b) zonder de vereiste goedkeuring van de raad van commissarissen, (c) zonder het bedingen van enige zekerheid voor de terugbetaling door Punch International en (d) uitgevoerd door [H] die daarbij een evident tegenstrijdig belang had omdat hij tevens bestuurder was van Punch International.” (r.o. 5.10).
In het bijzonder het feit (a) dat [H] en [I] , in weerwil van de op 25 augustus 2008 geuite opvatting van de commissarissen, de Upstreaming boven de limiet niet ongedaan hebben gemaakt en de Upstreaming nadien zelfs aanzienlijk hebben uitgebreid en het feit (b) dat [H] een tegenstrijdig belang had bij de Upstreaming leveren naar het oordeel van de Ondernemingskamer omstandigheden op die de raad van commissarissen noopten tot doortastend ingrijpen, in ieder geval aanstonds na 20 oktober 2008. De raad van commissarissen behoefde na de op 25 augustus 2008 gebleken Upstreaming zijn beleid niet aanstonds af te stemmen op de mogelijkheid dat het bestuur, in strijd met zijn instructie, de Upstreaming verder zou uitbreiden. Hoewel (achteraf) kan worden vastgesteld dat de keuze van de raad van commissarissen om de ongedaanmaking van de Upstreaming in handen te laten van [H] en [I] onjuist was, kan niet gezegd worden dat het optreden door de raad van commissarissen in reactie op de op 20 oktober 2008 gebleken verdere Upstreaming – als gezegd afgezien van de verwerving van het Accentis Belang die hierna afzonderlijk aan de orde komt – zozeer tekort schoot dat dit op zichzelf als wanbeleid moet worden aangemerkt. De onafhankelijke commissarissen hebben kort na 20 oktober 2008 hun toezicht op het bestuur versterkt en geïntensiveerd en ook in rechtstreeks contact met [J] getracht een oplossing te vinden. Bij haar oordeel dat een hardere opstelling van de raad van commissarissen weliswaar wenselijk zou zijn geweest, maar niet gezegd kan worden dat de reactie van de raad van commissarissen op de Upstreaming wanbeleid is, betrekt de Ondernemingskamer dat het niet aannemelijk is dat een andere opstelling van de raad van commissarissen na 20 oktober 2008 zou hebben geleid tot een daadwerkelijke ongedaanmaking van de Upstreaming. Zoals hierboven in 5.10 en 5.11 al is overwogen bracht de Upstreaming zelf – waarmee de raad van commissarissen tot twee keer toe achteraf werd geconfronteerd – Xeikon in een onmogelijke positie.” (r.o. 5.14)
Afzonderlijke aandacht verdient de rol van [J] bij de Upstreaming. [J] was ten tijde van de Upstreaming commissaris van Xeikon en bestuurder van Punch International. Voorts hield Creacorp N.V., een aan familieleden van [J] gelieerde vennootschap, in 2008 ruim 30% van de aandelen in Punch International (onderzoeksverslag 68). Punch International had zich jegens Dexia verplicht tot terugbetaling van twee door Dexia aan Punch International verstrekte kredieten van tezamen € 19,5 miljoen op het moment dat Xeikon de eerste opname onder de Clubdeal zou doen. De kredieten van Dexia aan Punch International waren gesecureerd met een pandrecht op de aandelen die Creacorp N.V. in Punch International hield (onderzoeksverslag 133 en 134). Uit deze feiten en omstandigheden volgt dat [J] een persoonlijk belang had bij de Upstreaming dat tegengesteld was aan dat van Xeikon. De stelling van [J] dat hij tot 25 augustus 2013 niet op de hoogte was van de contractuele beperking van de Upstreaming tot € 15 miljoen acht de Ondernemingskamer niet geloofwaardig in het licht van de constatering van de onderzoeker (onderzoeksverslag 131) dat [H] de in 3.9 genoemde e-mail van 7 juli 2008 met de concept-financieringsdocumentatie van de Clubdeal diezelfde dag aan [J] heeft doorgestuurd (onderzoeksverslag 131). Afgezien daarvan is het standpunt van [J] dat hij de financieringsdocumentatie tot 25 augustus 2013 niet kende geen afdoend excuus. De Upstreaming heeft plaatsgevonden op verzoek van [J] (onderzoeksverslag 140-143 en 167 sub a) en als commissaris van Xeikon diende hij zich daaraan voorafgaand op de hoogte te stellen van hetgeen de financieringsdocumentatie van de Clubdeal inhield over de wijze waarop Xeikon het krediet mocht aanwenden. Bovendien wist [J] op grond van het besprokene in de vergadering van de raad van commissarissen van Xeikon van 25 augustus 2008 (zie 3.11) dat toen reeds sprake was van Upstreaming in strijd met de bepalingen van de Clubdeal en is de Upstreaming nadien meer dan verdubbeld in de periode tot 20 oktober 2008 (zie 3.12). Ten slotte geldt dat [J] op de hoogte was van de overige voorwaarden die door de raad van commissarissen van Xeikon (waarvan [J] deel uitmaakte) in de vergaderingen van 21 april en 27 mei 2008 aan upstreaming waren gesteld, onder meer inhoudende onmiddellijke opeisbaarheid en toereikende zekerheidstelling door Punch International en dat [J] wist dat de Upstreaming niet aan deze voorwaarden voldeed. Onbegrijpelijk acht de Ondernemingskamer daarom het standpunt van [J] dat Punch International in 2008 niet in staat behoefde te zijn om het bedrag van de Upstreaming terug te betalen.” (r.o. 5.15)
Met de overdracht van het Accentis Belang aan Xeikon diende Punch International slechts haar eigen belang. Punch International werd aldus bevrijd van haar onmiddellijk opeisbare schuld aan Xeikon van € 50 miljoen (uit hoofde van de Upstreaming en de koop van onroerend goed) tegen overdracht van haar resterende aandelen in Accentis en haar niet liquide vordering op Accentis.” (r.o. 5.17).
Xeikon voelde zich, teneinde alsnog te voldoen aan de kredietvoorwaarden van de Clubdeal, kennelijk gedwongen het Accentis Belang als betaling te accepteren, maar had bij de verkrijging van het Accentis Belang geen enkel strategisch belang.” (r.o. 5.18).
Kort gezegd was het resultaat van de Upstreaming en de overdracht van het Accentis Belang dat Punch International een deel van haar oorspronkelijke vordering op Accentis (…) tegen vrijwel de nominale waarde had omgezet in ruim € 50 miljoen aan contanten en dat Xeikon ten laste van haar bancaire financiering (de Clubdeal) een illiquide en niet strategisch belang in Accentis had verworven, tegen, zoals hieronder zal worden besproken, een te hoge prijs.” (r.o. 5.19)
Onduidelijk is gebleven waarom Xeikon er uiteindelijk mee heeft ingestemd dat Punch International haar gehele schuld mocht aflossen door overdracht van het Accentis Belang. (…) Xeikon heeft Punch International niet gehouden aan haar toezegging tenminste een deel van de Upstreaming in contanten terug te betalen en het door Punch International toegezegde pandrecht is evenmin gevestigd. Voorts heeft de onderzoeker met betrekking tot het aanvaarden door Xeikon van de Accentis Vordering als deelbetaling door Punch International niet meer aangetroffen dan de notulen van de vergadering van 22 december 2008 (onderzoeksverslag 162). Dat alles duidt erop dat Xeikon de verkrijging van het Accentis Belang niet voldoende zorgvuldig heeft voorbereid.” (r.o. 5.22)
Dat gebrek aan zorgvuldige voorbereiding heeft ook betrekking op de waardering van het Accentis Belang. Met betrekking tot de Accentis Deelneming verwerpt de Ondernemingskamer het standpunt van Xeikon dat daarvoor aansluiting kon worden gezocht bij het openbaar bod van Punch International van 9 december 2008. Uit de (…) feiten blijkt dat Punch International ten tijde van het bod reeds meer dan 95% van de aandelen in Accentis hield en dat Punch International het bod deed nadat zij jegens Xeikon had bedongen dat zij haar schuld uit hoofde van de Upstreaming kon aflossen door overdracht van de Accentis Deelneming. Onder deze omstandigheden kan de biedprijs van € 0,18 per aandeel redelijkerwijs geen betrouwbare indicatie van de waarde van de Accentis Deelneming zijn. Dat de biedprijs geen betrouwbare indicatie van de waarde van de Accentis Deelneming was, bleek ook onmiddellijk na de verwerving van het Accentis Belang; dezelfde dag daalde de koers van Accentis naar € 0,10 per aandeel en in januari 2009 naar € 0,05. In één maand tijd was 70% van de waarde die Xeikon bij de verwerving van de Accentis Deelneming daaraan toekende verdampt.” (r.o. 5.23).
Xeikon heeft de als deelbetaling van Punch International ontvangen Accentis Vordering van nominaal € 30,4 miljoen kennelijk gewaardeerd op € 29,5 miljoen, zijnde het nominale bedrag minus de door Punch International aangeboden discount van 3%. Met betrekking tot deze waardering zijn geen stukken of andere gegevens voorhanden waaruit blijkt dat Xeikon de waarde van de Accentis Vordering heeft onderzocht. Ook de notulen van de vergadering van de raad van commissarissen van 22 december 2008 bieden daarin geen inzicht. Indien de waarde van de Accentis Vordering daadwerkelijk vrijwel gelijk was aan de nominale waarde van de vordering zou het voor de hand hebben gelegen dat Punch International de vordering aan een derde zou hebben verkocht om uit de opbrengst daarvan haar schuld uit hoofde van de Upstreaming af te lossen. Indien de tijd daarvoor ontbrak omdat Xeikon ter voldoening aan de voorwaarden van de Clubdeal de rekening-courantstand met Punch International wilde terugbrengen voor 31 december 2008, zou het voor de hand hebben gelegen dat Xeikon de Accentis Vordering begin 2009 zelf te gelde zou hebben gemaakt door verkoop aan een derde en dat Xeikon van Punch International een garantie zou hebben bedongen dat de opbrengst ten minste € 29,5 miljoen zou zijn.” (r.o. 5.24)
Carve Out
De Ondernemingskamer oordeelt in het licht van het bovenstaande dat het feit dat [N] als bestuurder en [O] als commissaris hebben deelgenomen aan de beraadslaging en besluitvorming over de Overname en in het bijzonder over de Carve Out, blijk geeft van wanbeleid van Xeikon. Net als de onderzoeker (onderzoeksverslag 348), acht de Ondernemingskamer daarbij in het bijzonder van belang dat Xeikon een beursgenoteerde vennootschap is en dat zij in het bijzonder te waken had over de belangen van haar minderheidsaandeelhouders ten aanzien van de Carve Out, zijnde immers een transactie met haar meerderheidsaandeelhouder.” (r.o. 5.39).
De Carve Out prijs van € 9,6 miljoen was feitelijk al overeengekomen tussen Punch International en Bencis op 26 januari 2013 (onderzoeksverslag 206), met dien verstande dat, zoals uit het onderzoeksverslag volgt (onderzoeksverslag 203) en Bencis heeft gesteld, daaraan geen onderhandelingen vooraf zijn gegaan en dat de Carve Out, met inbegrip van de Carve Out prijs, aan Bencis is medegedeeld als onderdeel van de beoogde overname van de door Punch International gehouden aandelen in Xeikon. Nu ook tussen Xeikon en Punch International niet is onderhandeld over de Carve Out prijs, is de hoogte daarvan dus in feite eenzijdig bepaald door Punch International, de koper van het Accentis Belang.” (r.o. 5.42)
Er hebben zich ten tijde van de Carve Out feiten en omstandigheden voorgedaan die erop duiden dat de prijs waartegen de Carve Out heeft plaatsgevonden te laag was, in het bijzonder ten aanzien van de Accentis Vordering. Die omstandigheden zijn de volgende:” [volgt opsomming a-k] (r.o. 5.43).
De hierboven genoemde omstandigheden en het feit dat de Carve Out een transactie met haar meerderheidsaandeelhouder was, noopten Xeikon tot een grote mate van zorgvuldigheid bij de voorbereiding van het besluit al dan niet in te stemmen met de prijs waartegen de Carve Out zou plaatsvinden. (…)” (r.o. 5.44)
(…) de Ondernemingskamer[oordeelt]
dat het beleid en de gang van zaken met betrekking tot de Carve Out moet worden gekwalificeerd als wanbeleid, in het bijzonder omdat Xeikon heeft nagelaten zich op voldoende zorgvuldige wijze een eigen oordeel te vormen over de waarde van het Accentis Belang in relatie tot de Carve Out prijs en in plaats daarvan haar aandeelhouders zonder voldoende deugdelijke grondslag heeft voorgespiegeld dat Xeikon gebleken was dat die prijs redelijk is.” (r.o. 5.47).
Carve Out
De verwerving door Xeikon van het Accentis Belang in 2008 en de vervreemding van het Accentis Belang in 2013 (de Carve Out) hebben per saldo een aanzienlijk verlies opgeleverd voor Xeikon. Dat verlies kan als volgt gesimplificeerd (zonder rekening te houden met rente) berekend worden: Xeikon heeft in 2008 € 20,7 miljoen betaald voor de Accentis Deelneming en € 29,5 miljoen voor de Accentis Vordering, zijnde tezamen € 50,2 miljoen. Xeikon heeft aan de emissie van Accentis in 2010 deelgenomen voor een bedrag van € 8,7 miljoen (…). Tegenover deze kosten staan als opbrengsten aflossingen op de Accentis Vordering tussen 2008 en 2013 ten bedrage van € 7,3 miljoen en het bedrag van € 9,6 miljoen dat in 2013 is betaald voor de Carve Out. Per saldo bedraagt het door Xeikon op het Accentis Belang geleden verlies derhalve ruwweg € 42 miljoen.” (r.o. 5.20)
De Ondernemingskamer acht [H] en [I] als bestuurders van Xeikon en [J] als commissaris van Xeikon verantwoordelijk voor het wanbeleid ten aanzien van de Upstreaming. Voorts acht de Ondernemingskamer [H] en [I] als bestuurders van Xeikon verantwoordelijk voor het wanbeleid ten aanzien van de verwerving van het Accentis Belang. De Ondernemingskamer verwijst naar hetgeen hierboven over deze onderwerpen en de rol van [H] , [I] en [J] is overwogen.” (r.o. 5.56, zoals verbeterd bij beschikking van 6 april 2018).
De Ondernemingskamer acht [K] verantwoordelijk voor het in 5.27, 5.39 en 5.47 genoemde wanbeleid met betrekking tot de verwerving van het Accentis Belang en de Carve Out en de omgang met tegenstrijdig belang als elementen van de Overname. Aan zijn verantwoordelijkheid doet niet af dat, zoals de onderzoeker heeft geconstateerd (zie onderzoeksverslag 347), zijn optreden geheel vrij van enig eigen belang is geweest en steeds gericht was op het belang van Xeikon.” (r.o. 5.57)
De Ondernemingskamer acht [M] en [L] , naast [K] , – de drie onafhankelijke commissarissen ten tijde van de verwerving van het Accentis Belang – verantwoordelijk voor het in 5.27 genoemde wanbeleid met betrekking tot de verwerving van het Accentis Belang.” (r.o. 5.58)
De Ondernemingskamer acht [N] en [O] verantwoordelijk voor de omstandigheid dat zij zich niet hebben onthouden van beraadslaging en besluitvorming door Xeikon over de Overname en meer in het bijzonder de Carve Out, terwijl zij geconflicteerd waren. De Ondernemingskamer verwijst naar hetgeen zij hierboven onder 5.39 heeft overwogen.” (r.o. 5.59)
Upstreaming, de verwerving van het Accentis Belang en de
Carve Outschade heeft geleden. Weliswaar staat met de vaststelling van wanbeleid en de aanwijzing van degenen die daarvoor verantwoordelijk zijn, civielrechtelijke aansprakelijkheid van betrokkenen niet vast, maar dat doet er niet aan af dat op grond van de inhoud van de wanbeleidbeschikking – in het bijzonder gelet op de in die procedure vastgestelde feiten en de aard van de bij de
Upstreaming, de verwerving van het Accentis Belang en de
Carve Outgeschonden normen – voldoende aannemelijk is dat op de in deze procedure te hanteren peildatum van 31 januari 2014 tot het vermogen van Xeikon vorderingen behoorden op derden, onder wie (voormalige) bestuurders, tot vergoeding van die schade.
Upstreaming, de verwerving van het Accentis Belang en de
Carve Out. Het zou naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn die vorderingen niet bij de waardering te betrekken om de enkele reden dat Xeikon (vooralsnog) heeft nagelaten de desbetreffende vorderingen daadwerkelijk in te stellen tegen haar (voormalige) bestuurders of anderen, omdat aangenomen moet worden dat aan dat nalaten motieven ten grondslag liggen die de belangen van de minderheidsaandeelhouders van Xeikon veronachtzamen.
Carve Outbetrokken, met dien verstande dat dit slechts een ruwe begroting op kasbasis is, zonder rekening te houden met rente of met het rendement dat Xeikon op het desbetreffende vermogen had kunnen maken indien de
Upstreaming, de verwerving van het Accentis Belang en de
Carve Outniet zouden hebben plaatsgevonden. Uit de wanbeleidbeschikking volgt dat indien de
Upstreamingniet zou hebben plaatsgevonden het Accentis Belang niet aan Xeikon zou zijn opgedrongen. Het standpunt van Xeikon dat het verwijt met betrekking tot de
Carve Outslechts het ontbreken van een onafhankelijke waardering zou zijn, is dus geen valide argument tegen de relevantie van de feitelijke vaststelling in de wanbeleidbeschikking dat Xeikon ruwweg € 42 miljoen heeft verloren op het Accentis Belang. De Ondernemingskamer houdt anderzijds rekening met de kosten die gemoeid zouden zijn met het verhaal van de schade door Xeikon, het procesrisico en onzekerheden met betrekking tot de verhaalbaarheid van schade nadat aansprakelijkheid daarvoor in rechte zou zijn vastgesteld.