ECLI:NL:GHAMS:2018:4662

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 december 2018
Publicatiedatum
18 december 2018
Zaaknummer
23-004345-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van opzettelijk in hulpeloze toestand laten van een hulpbehoevende en dood door schuld

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, een regiomanager van een thuiszorginstelling, werd beschuldigd van het opzettelijk in hulpeloze toestand laten van een zorgbehoevende, wat leidde tot haar overlijden. Het hof heeft overwogen dat de keuze van het openbaar ministerie om de verdachte als privépersoon te vervolgen, en niet in zijn hoedanigheid als feitelijk leidinggevende van de rechtspersoon, niet juist was. De verplichting om zorg te dragen voor de hulpbehoevende lag bij de rechtspersoon en niet bij de verdachte als individu. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de tenlastelegging van zowel opzet als aanmerkelijke nalatigheid. De verdachte werd vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004345-17
datum uitspraak: 18 december 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 30 november 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-710441-13 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 december 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat hij:
primair:
op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 oktober 2012 tot en met 25 december 2012 te Haarlem, en/of (elders) in Nederland, in zijn hoedanigheid van regiomanager van [naam BV]., opzettelijk [slachtoffer], tot wiens onderhoud en/of verpleging en/of verzorging hij krachtens overeenkomst, verplicht was, in een hulpeloze toestand heeft gelaten, immers heeft hij, verdachte, niet, althans onvoldoende zorggedragen voor:
  • een goede overdracht van de bedrijfsvoering en/of een verantwoord beheer van de personenalarmeringen en/of de huissleutels van contractanten van [naam BV]., en/of
  • de aanwezigheid en/of een verantwoord beheer van de zorgdossiers, en/of
  • de aanwezigheid van gediplomeerde en/of (voldoende) deskundige en/of bekwame zorgverleners, en/of
  • (duidelijke) afspraken, althans (een) (duidelijke) werkwijze(n)/procedure(s)/ richtlijn(en) met betrekking tot personenalarmeringen en/of huissleutels van contractanten en/of de wijze van handelen bij een gesloten deur, en/of
toen hij vernam dat de zorgbehoevende [slachtoffer] een alarmmelding had gedaan (en blijkens die alarmmelding ten val was gekomen en/of op de vloer lag en/of niet in staat was om op te staan en/of overeind te komen),
  • niet (voldoende) geïnformeerd en/of onderzoek gedaan naar de oorzaak en/of toedracht van de alarmmelding van [slachtoffer] en/of naar de zorgvraag en/of de risico's bij die [slachtoffer], en/of
  • de ZZP'er(s) en/of de verpleegkundige(n) van [naam BV]. die zich (mede) op zijn verzoek naar de woning van [slachtoffer] begaf/begaven, (telkens) niet (voldoende) geïnformeerd en/of geïnstrueerd, en/of
  • terwijl deze ZZP'er(s) en/of verpleegkundige(n) [slachtoffer] aldaar niet had(den) gezien en/of gehoord en/of geen hulp aan [slachtoffer] had(den) verleend, aan haar/hen medegedeeld dat zij kon(den) vertrekken, en/of
  • nagelaten zich ervan te vergewissen of tijdig en/of adequaat op de alarmmelding en/of zorgvraag was gereageerd,
tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
subsidiair:
op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 oktober 2012 tot en met 25 december 2012 te Haarlem en/of (elders) in Nederland, in zijn hoedanigheid van regiomanager van [naam BV], grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig en/of onoordeelkundig, althans met aanmerkelijke verwaarlozing van de in deze te betrachten zorgvuldigheid heeft gehandeld en/of heeft nagelaten, immers heeft hij, verdachte, (telkens)
niet, althans onvoldoende zorggedragen voor:
  • een goede overdracht van de bedrijfsvoering en/of een verantwoord beheer van de personenalarmeringen en/of de huissleutels van contractanten van [naam BV]., en/of
  • de aanwezigheid en/of een verantwoord beheer van de zorgdossiers, en/of
  • de aanwezigheid van gediplomeerde en/of (voldoende) deskundige en/of bekwame zorgverleners, en/of
  • (duidelijke) afspraken, althans (een) (duidelijke) werkwijze(n)/procedure(s)/ richtlijn(en) met betrekking tot personenalarmeringen en/of huissleutels van contractanten en/of de wijze van handelen bij een gesloten deur, en/of
toen hij vernam dat de zorgbehoevende [slachtoffer] een alarmmelding had gedaan,
  • niet (voldoende) geïnformeerd en/of onderzoek gedaan naar de oorzaak en/of toedracht van de alarmmelding van [slachtoffer] en/of naar de zorgvraag en/of de risico's bij die [slachtoffer], en/of
  • de ZZP'er(s) en/of de verpleegkundige(n) van [naam BV]. die zich (mede) op zijn verzoek naar de woning van [slachtoffer] begaf/begaven, (telkens) niet (voldoende) geïnformeerd en/of geïnstrueerd, en/of
  • terwijl deze ZZP'er(s) en/of verpleegkundige(n) [slachtoffer] aldaar niet had(den) gezien en/of gehoord en/of geen hulp aan [slachtoffer] had(den) verleend, aan haar/hen medegedeeld dat zij kon(den) vertrekken, en/of
  • nagelaten zich ervan te vergewissen of tijdig en/of adequaat op de alarmmelding en/of zorgvraag was gereageerd,
waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer] zodanig letsel, te weten een ketoacidose en hypothermie, heeft bekomen en dat deze ten gevolge hiervan aan cardiale uitputting is overleden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere motivering komt dan de rechtbank.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep primair betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging. Daartoe heeft hij aangevoerd dat het openbaar ministerie geen redelijke en billijke belangenafweging heeft gemaakt door wel strafrechtelijke vervolging in te stellen tegen de verdachte, maar niet tegen [naam].
Bij de beoordeling van dit verweer geldt als uitgangspunt dat aan het openbaar ministerie op grond van artikel 167 van het Wetboek van Strafvordering een ruime, zelfstandige beslissingsbevoegdheid toekomt ten aanzien van de vraag of na het opsporingsonderzoek wel of niet tot vervolging wordt overgegaan. Deze ruime discretionaire bevoegdheid van het openbaar ministerie wordt (echter) begrensd door de beginselen van een goede procesorde, waaronder het gelijkheidsbeginsel, op welk beginsel, zo begrijpt het hof, het verweer van de raadsman in de kern betrekking heeft.
Het hof overweegt dat slechts van schending van het gelijkheidsbeginsel sprake kan zijn indien gelijke gevallen ongelijk zijn behandeld. Een dergelijke situatie doet zich in casu niet voor. [naam] was ten tijde van de onderhavige tragische gebeurtenis de facto op non-actief gesteld. Hij had derhalve op dat moment, anders dan de verdachte, die was aangesteld als regiomanager, geen taken en verantwoordelijkheden (meer) binnen de organisatie. Het verweer wordt dan ook verworpen en het openbaar ministerie is ontvankelijk in de strafvervolging ter zake van het ten laste gelegde.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis en een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar.

Vrijspraak

Het hof realiseert zich dat het overlijden van mevrouw [slachtoffer] en de aanleiding daarvan tragisch zijn geweest voor en grote impact hebben gehad op haar nabestaanden. Hoe invoelbaar dit verdriet en de bijbehorende emoties ook zijn, het hof heeft op grond van en gebonden aan de door het openbaar ministerie opgestelde tenlastelegging te oordelen of het feit zoals ten laste gelegd bewezen kan worden verklaard. Het hof is van oordeel dat dit niet het geval is en zal de verdachte van het hem ten laste gelegde vrijspreken.
Het hof overweegt daartoe het volgende.
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde
Voor een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde moet in de eerste plaats komen vast te staan dat op de verdachte een uit een overeenkomst voortvloeiende verplichting rustte om [slachtoffer] de nodige hulp te bieden in de zin van verpleging en/of verzorging. Uit de stukken leidt het hof af dat deze verplichting op de rechtspersoon [naam BV]. rustte, waarvan de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde regiomanager was. Het openbaar ministerie heeft ervoor gekozen vervolging in te stellen tegen de verdachte als privépersoon, en niet in zijn (eventuele) hoedanigheid als feitelijk leidinggevende van de rechtspersoon [naam BV]. in de zin van artikel 51, tweede lid, onder 2 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Nu ten aanzien van de verdachte als privépersoon niet gesproken kan worden van een uit een overeenkomst voortvloeiende verplichting om [slachtoffer] te verplegen en/of verzorgen, dient de verdachte reeds om die reden te worden vrijgesproken van hetgeen hem primair is ten laste gelegd.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde
Het hof is van oordeel dat gelet op de inhoud van het dossier en hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep door de verdachte is verklaard, in onderling verband en samenhang bezien, niet met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid is komen vast te staan dat de verdachte wetenschap had van de aard van de melding die door de zorgbehoevende [slachtoffer] was gedaan en derhalve dat hij wist dat het een
alarmmelding betrof, zodat reeds daarom de hem verweten nalatigheid ten aanzien van de tenlastegelegde alarmmelding niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Voor zover uit de stukken al zou kunnen worden afgeleid dat de verdachte niet (voldoende) heeft zorggedragen voor de aanwezigheid en/of een verantwoord beheer van de zorgdossiers en voor duidelijke afspraken over hoe te handelen bij een gesloten deur, is het hof, anders dan de advocaat-generaal, van oordeel dat deze nalatigheid niet dermate groot is dat gesproken kan worden van een aanmerkelijke nalatigheid in de zin van
culpa lata, noodzakelijk voor strafrechtelijke aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 307 Sr. Noch ieder hiervoor genoemd aspect op zichzelf bezien, noch beide aspecten in onderling verband en samenhang leveren dergelijke aanmerkelijke nalatigheid op. Voor de overige onder het eerste, derde en deels onder het vierde gedachtestreepje ten laste gelegde gedragingen ontbreekt het wettig en overtuigend bewijs.
Gelet op de hiervoor gegeven conclusie dat niet gesproken kan worden van schuld in vorenbedoelde zin, komt het hof aan de bespreking van de causaliteitsvraag niet toe, zodat dit onderdeel onbesproken kan blijven.
Naar het oordeel van het hof is om voornoemde redenen niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte subsidiair is ten laste gelegd, zodat de verdachte ook hiervan moet worden vrijgesproken.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] / [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 15.000,00 ter zake van immateriële schade en € 549,53 ter zake van materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van € 3.700,00 ter zake van materiële schade.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen zodat het verweer dat de verdediging (in navolging van de medeverdachte) met betrekking tot de wijziging van de vordering in hoger beroep heeft gevoerd, onbesproken kan blijven.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] / [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.F.E. Geerlings, mr. H.M.J. Quaedvlieg en mr. A.M. Kengen, in tegenwoordigheid van
mr. K. Sarghandoy, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 december 2018.
[…]