ECLI:NL:GHAMS:2018:4656

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 december 2018
Publicatiedatum
17 december 2018
Zaaknummer
23-002316-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na drugshandel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een veroordeelde die eerder was veroordeeld voor drugshandel. Het openbaar ministerie had in eerste aanleg gevorderd dat de veroordeelde een bedrag van € 30.022,10 zou betalen aan de Staat ter ontneming van dit voordeel. De rechtbank Noord-Holland had op 17 juni 2016 de veroordeelde verplicht tot betaling van € 22.957,60. De veroordeelde ging in hoger beroep tegen dit vonnis.

Het hof heeft de zaak behandeld op zittingen op 4 april 2017, 5 januari 2018 en 3 december 2018. Tijdens deze zittingen zijn getuigen gehoord, waaronder een werkneemster van een bedrijf en de broer van de veroordeelde. De verklaringen van deze getuigen gaven geen aanleiding om anders te oordelen over de zaak. Het hof heeft ook de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde in overweging genomen, maar deze leidden niet tot een ander oordeel.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank bevestigd, met de aanvulling dat de overwegingen zijn aangevuld. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarbij de raadsheer-commissaris de zaak leidde. Het arrest is openbaar uitgesproken en de veroordeelde is geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen 14 dagen beroep in cassatie in te stellen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002316-16
datum uitspraak: 17 december 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 17 juni 2016 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 15-800200-15 tegen de veroordeelde
[naam],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 30.022,10.
De veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 16 oktober 2015 – kort gezegd –veroordeeld ter zake van het handelen in strijd met artikel 2 onder B en C van de Opiumwet.
Voorts heeft de rechtbank Noord-Holland bij vonnis van 17 juni 2016 de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 22.957,60 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De veroordeelde heeft hoger beroep ingesteld tegen laatstgenoemd vonnis.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 april 2017, 5 januari 2018 en 3 december 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de veroordeelde en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, met dien verstande dat de overwegingen met onderstaande overweging worden aangevuld.

Overwegingen

Op verzoek van de veroordeelde zijn mevrouw [getuige 1], werkneemster bij [bedrijf], en de heer [getuige 2], broer van de veroordeelde, in hoger beroep gehoord. De verklaringen die deze getuigen hebben afgelegd bij de raadsheer-commissaris, geven geen aanleiding anders te oordelen over de onderhavige zaak.
Voorts overweegt het hof dat ook hetgeen is aangevoerd ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde niet leidt tot een ander oordeel.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P. Greve, mr. A.M. van Amsterdam en mr. A.M.P. Geelhoed, in tegenwoordigheid van mr. S.W.H. Bootsma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 december 2018.
mr. A.M.P. Geelhoed is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
proces-verbaal uitspraak
_______________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-002316-16
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, op 17 december 2018.
Tegenwoordig zijn:
mr. A.M. van Amsterdam, raadsheer,
mr. M.C.W. van der Voort, griffier.
Het openbaar ministerie wordt vertegenwoordigd door mr. R.C. Tdlohreg, advocaat-generaal.
De raadsheer doet de zaak tegen de verdachte [naam] uitroepen.
De verdachte is
wel / nietin de zaal van de terechtzitting aanwezig.
Raadsman/raadsvrouw is
wel / nietaanwezig.
(zo ja:) naam raadsman/raadsvrouw en plaats:
Tolk is
wel / nietaanwezig. (zo ja:) naam tolk en taal:
De raadsheer spreekt het arrest uit.
De raadsheer geeft de verdachte kennis, dat daartegen binnen 14 dagen na heden beroep in cassatie kan worden ingesteld.
(indien de VTE is verschenen)
De verdachte heeft
wel / geenafstand gedaan van recht aanwezig te zijn bij de uitspraak.
(indien VTE is gedetineerd)
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de raadsheer en de griffier is vastgesteld en ondertekend.