ECLI:NL:GHAMS:2018:4635
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in het hoger beroep
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 30 mei 2017. De zaak betreft de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in het hoger beroep. De advocaat-generaal heeft tijdens de zitting aangegeven het hoger beroep niet te willen voortzetten en de bij schriftuur opgegeven grieven niet te handhaven. De raadsman van de verdachte heeft eveneens aangegeven dat zijn cliënt geen prijs stelt op een inhoudelijke behandeling van de zaak in hoger beroep.
Het hof heeft vastgesteld dat de zaak eerder zonder inhoudelijke behandeling aan de orde is geweest op verschillende zittingen in hoger beroep, met de laatste zitting op 23 oktober 2018. Aangezien het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep al was aangevangen, was intrekking van het rechtsmiddel niet meer mogelijk. Het hof heeft, na het horen van de raadsman, geconcludeerd dat er geen rechtens te beschermen belang is dat gediend is met de voortgezette behandeling van de zaak.
Op basis van deze overwegingen heeft het hof de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, conform artikel 416, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De beslissing is genomen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarbij de griffier mr. C. de Beer aanwezig was, maar niet in staat was het arrest mede te ondertekenen.