ECLI:NL:GHAMS:2018:462
Gerechtshof Amsterdam
- Rekestprocedure
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om vergoeding rechtsbijstand in strafzaak met hennepplanten
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de afwijzing van een verzoek om vergoeding van rechtsbijstandkosten door de rechtbank Noord-Holland. Appellante, geboren in 1962, had een verzoek ingediend om een vergoeding van € 393,25 uit 's Rijks kas voor kosten die zij had gemaakt in verband met rechtsbijstand in een strafzaak. De strafzaak, waarin ongeveer 95 hennepplanten waren aangetroffen in de woning van haar zoon, was geseponeerd. De rechtbank had het verzoek afgewezen, omdat er volgens haar geen sprake was van een zaak die onmiskenbaar zou hebben geleid tot het niet opleggen van een straf of maatregel indien tot vervolging was overgegaan. Het hof oordeelt dat deze motivering niet in lijn is met de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) met betrekking tot de onschuldpresumptie. Het hof vernietigt de beschikking van de rechtbank, maar wijst het verzoek om vergoeding af. Het hof oordeelt dat appellante op de hoogte was van de hennepkweek en dat de kosten van rechtsbijstand voor haar risico zijn. De beslissing van het hof is gegeven op 19 januari 2018.