ECLI:NL:GHAMS:2018:4614

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 november 2018
Publicatiedatum
14 december 2018
Zaaknummer
200.238.862/01 NOT en 200.238.928/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen een notaris met betrekking tot de inschrijving van een registerverklaring en de zorgvuldigheid van de notaris

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een klacht tegen een notaris. De klacht was ingediend door een BV, vertegenwoordigd door haar bestuurder, tegen de notaris die betrokken was bij de inschrijving van een registerverklaring. De BV had eerder een klacht ingediend bij de kamer voor het notariaat, die deels gegrond was verklaard. Het hof oordeelde dat de notaris niet de vereiste zorgvuldigheid had betracht en dat hij klaagster niet had geïnformeerd over de inschrijving van de registerverklaring. De notaris had opzettelijk onwaarheden in omloop gebracht en klaagster moedwillig schade toegebracht door haar te verleiden tot het starten van een kortgedingprocedure. Het hof legde de notaris een schorsing van twee weken op en veroordeelde hem tot betaling van de proceskosten aan klaagster. De beslissing van de kamer werd vernietigd en de klachtonderdelen iii. en iv. werden gegrond verklaard, terwijl de overige klachtonderdelen ongegrond werden verklaard. Het hof benadrukte het belang van zorgvuldigheid en transparantie in het notariaat.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummers : 200.238.862/01 NOT en 200.238.928/01 NOT
nummer eerste aanleg : SHE/2017/84
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 27 november 2018
inzake (200.238.862/01 NOT)
[de BV] ,
gevestigd te [plaats] ,
appellante,
vertegenwoordigd door haar bestuurder [de heer X] ,
tegen
mr. [naam] ,
notaris te [plaats] ,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. A.F.Th.M. Heutink, advocaat te Gennep,
en inzake (200.238.928/01 NOT)
mr. [naam] ,
notaris te [plaats] ,
appellant,
gemachtigde: mr. A.F.Th.M. Heutink, advocaat te Gennep,
tegen
[de BV] ,
gevestigd te [plaats] ,
geïntimeerde,
vertegenwoordigd door haar bestuurder [de heer X] .

1.De gedingen in hoger beroep

In de zaak met zaaknummer 200.238.862/01 NOT
1.1.
Appellante (hierna: klaagster) heeft op 9 mei 2018 een beroepschrift – met bijlagen –
bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort
's-Hertogenbosch (hierna: de kamer) van 16 april 2018 (ECLI:NL:TNORSHE:2018:6). De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klaagster tegen geïntimeerde (hierna: de notaris) in de onderdelen 1, 5 en 6 gegrond verklaard, aan de notaris de maatregel van berisping opgelegd en de klacht in de onderdelen 2, 3 en 4 ongegrond verklaard.
1.2.
De notaris heeft op 26 juli 2018 een verweerschrift bij het hof ingediend.
In de zaak met zaaknummer 200.238.928/01 NOT
1.3.
De notaris heeft op 14 mei 2018 een beroepschrift – met bijlage – bij het hof ingediend tegen de hiervoor genoemde beslissing van de kamer.
1.4.
De notaris heeft op 29 mei 2018 een aanvullend beroepschrift bij het hof ingediend.
1.5.
Van klaagster is op 28 juni 2018 een verweerschrift – met bijlagen – ontvangen.
In beide zaken
1.6.
De zaken zijn behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 13 september 2018. Klaagster, vertegenwoordigd door haar bestuurder [de heer X] , en de notaris, vergezeld van zijn gemachtigde, zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; klaagster aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
3.2.1.
Op 6 april 2011 heeft klaagster (destijds genaamd: [naam] ) aan de naamloze vennootschap naar Belgisch recht [naam] (hierna: de NV) een aantal percelen te [plaats] verkocht en geleverd.
3.2.2.
Op verzoek van klaagster heeft notaris mr. [notaris 1] te [plaats] op 8 maart 2012 een registerverklaring opgemaakt en ingeschreven in de openbare registers. In die registerverklaring heeft de betreffende notaris verklaard dat er een rechtshandeling naar burgerlijk recht is verricht, te weten een buitengerechtelijke vernietiging van de koopovereenkomst (de titel) voor de levering van bovengemelde percelen. Volgens deze registerverklaring hebben alle betrokken partijen in de vernietiging berust. Als vertegenwoordiger van de NV trad op dat moment op [naam] (hierna: [bestuurder 1] ). Notaris [notaris 1] concludeert in deze verklaring dat door de vernietiging van de titel voor de levering de eigendom van de percelen is teruggekeerd bij klaagster.
3.2.3.
Bij vonnis van 8 december 2016 van de rechtbank te [plaats buitenland] , [buitenland] , is, voor zover hier van belang en kort samengevat, [bestuurder 2] , de bestuurder van de NV, vrijgesproken van het hem ten laste gelegde waaronder opmaken en ondertekenen van valse stukken, [de heer X] strafrechtelijk veroordeeld wegens gebruik van valse stukken en [bestuurder 1] strafrechtelijk veroordeeld wegens het in 2012 opstellen en gebruiken van valse stukken, te weten de publicatie van ontslag-benoeming van bestuurders op 17 februari 2012, de notulen van de algemene vergaderingen van 27 januari en 10 maart 2012 en het aandelenregister van de NV.
3.2.4.
Naar aanleiding van bovenvermeld vonnis hebben twee bestuurders van de NV, onder wie [bestuurder 2] voornoemd, medio mei 2017 de notaris verzocht om een verklaring op te maken en voormeld vonnis te doen inschrijven in de openbare registers.
3.2.5.
Op 3 juli 2017 heeft de notaris een registerverklaring opgemaakt en aan de Dienst voor het kadaster en de openbare registers (hierna: het Kadaster) aangeboden. In die registerverklaring staat onder meer vermeld:
“(..)
dat door de Rechtbank (..) [plaats buitenland] (..) vonnis (..) is gewezen betreffende de geldigheid van buitengerechtelijke verklaring;
dat volgens verklaring van de volmachtgever[hof: de NV]
de rechtbank ten aanzien van de buitengerechtelijke verklaring - kort samengevat - heeft geoordeeld dat deze valselijk is opgemaakt;
dat volgens mededeling van de volmachtgever (..) tegen dit onderdeel van het vonnis geen hoger beroep is ingesteld en dit vonnis thans kracht van gewijsde heeft;
dat naar het oordeel van volmachtgever (..) de inschrijving van de buitengerechtelijke vernietiging geen effect heeft, weshalve de bewaarder wordt verzocht de registergoederen (weer) ten name van deze vennootschap te stellen
- dat een afschrift van bedoeld vonnis aan deze akte zal worden gehecht.
Verzoek tot inschrijving
Ondergetekende notaris verzoekt op basis van het voorgaande een afschrift van deze verklaring tezamen met een afschrift van voormeld vonnis in te schrijven in de daartoe bestemde openbare registers. (..)”
3.2.6.
Nadat de notaris op 4 juli 2017 van het Kadaster een Attendering op niet-inschrijving had ontvangen, heeft de notaris zijn verzoek tot inschrijving op 6 juli 2017 ingetrokken. De registerverklaring is derhalve niet opgenomen in de openbare registers.
3.2.7.
In een onteigeningsprocedure tussen de gemeente [plaats] en klaagster heeft de advocaat van de NV in die procedure, mr. [naam] (hierna: [mr. Z] ), op 5 juli 2017 een ‘conclusie van dupliek in hoofdzaak en tussenkomst’ ingebracht met als bijlage bovengemelde registerverklaring.
3.2.8.
Tussen 10 juli 2017 en 28 juli 2017 zijn er verscheidene e-mailberichten tussen (de advocaat van) klaagster en de notaris gewisseld. Hierin staat, voor zover hier van belang, het volgende:
E-mailbericht van 10 juli 2017 te 18:03 uur van klaagster aan de notaris:
“Ik heb kennis genomen van de registerverklaring (inschrijving vonnis) (..). Partijen verder genoegzaam bekend. Ik ben met stomheid geslagen. U hebt noch mij noch notaris [notaris 1] hierin erkend. Dit neem ik u ten zeerste kwalijk. Al u mij of notaris [notaris 1] hierover had benaderd had u ongetwijfeld deze registerverklaring niet opgesteld.
Van wie hebt u deze opdracht gekregen? Was dat [mr. Z] of [bestuurder 2] ? Deze vraag wil ik per direct beantwoord zien.
Weet u ook dat ik Hoger beroep heb ingesteld op 2 januari 2017 tegen het vonnis van 8 december 2016 van de (..) rechtbank [plaats buitenland] ? Het vonnis is niet in gezag van gewijsde.”
E-mailberichten van 10 juli 2017 van respectievelijk 19:16 uur, 19:24 uur en 19:29 uur van klaagster aan de notaris:
“Hierbij de dagvaarding in Hoger Beroep inzake [bestuurder 2] / [de NV] .”
“Hierbij de beroepsbesluiten van 28 april 2017. Ik vraag u beleefd deze grondig te lezen.”
“Hierbij de beroepsbesluiten van 30 juni 2017. Ook bij deze vraag ik aan u om deze grondig door te lezen.”
E-mailbericht van 11 juli 2017 te 10:07 van klaagster aan de notaris:
“Spoed –Spoed- Spoed.
WAAR BLIJFT UW ANTWOORD OP MIJN ONDERSTAANDE VRAAG.”
E-mailbericht van 11 juli 2017 te 10:33 uur van de notaris aan de advocaat van klaagster (met klaagster in de cc):
“Kunt u mij bevestigen dat er inderdaad een hoger beroep is ingesteld tegen het vonnis van de Rechtbank (..) op acht december tweeduizend zestien?”
E-mailbericht van 11 juli 2017 te 10:34 uur van de notaris aan klaagster:
“Dank voor uw bericht. Zodra ik een reactie van uw advocaat heb ontvangen, zal ik naar u reageren.”
E-mailbericht van 11 juli 2017 te 11:03 uur van klaagster aan de notaris:
“Ik vraag mij in Godsnaam af waar u mee bezig bent. Trekt u mijn geloofwaardigheid in twijfel?”
E-mailbericht van 11 juli 2017 te 12:37 uur van de advocaat van klaagster aan de notaris (met klaagster in de cc):
“Namens de heer [de heer X] , zijn echtgenote en zijn vennootschap werd inderdaad hoger beroep ingesteld (..).”
E-mailbericht van 11 juli 2017 te 13:00 uur van klaagster aan de notaris:
“Mijn advocaat heeft naar u toe geantwoord. Nu bent u aan de beurt conform afspraak. Wie heeft u opdracht gegeven? Was dat [mr. Z] of [bestuurder 2] .”
E-mailbericht van 11 juli 2017 te 13:12 uur van de notaris aan de advocaat van klaagster (met klaagster in de cc):
“Kunt u aangeven om welke vennootschap het hier gaat?”
E-mailbericht van 11 juli 2017 te 13:41 uur van klaagster aan de notaris:
“Dit moge toch wel duidelijk zijn uit de beroepsbesluiten die ik u heb doorgezet. Ik zal het nog een keer voor u herhalen. Het gaat om [de BV]
E-mailbericht van 11 juli 2017 te 15:16 uur van klaagster aan de notaris:
“Hoe lang moet ik nog op uw antwoord wachten? U weet om welke BV het handelt en mijn advocaat heeft naar u toe gereageerd. U laat mij weer onnodig wachten. Dit is niet volgens afspraak. Laatste keer dat ik het vraag. Wie heeft u opdracht gegeven. Was dat [mr. Z] of [bestuurder 2] ? Het is toch niet zo lastig om deze vraag te beantwoorden.”
E-mailbericht van 12 juli 2017 te 8:49 uur van klaagster aan de notaris:
“Hoe lang moet ik nog op uw antwoord wachten? (..) Hebt u een reden waarom u niet reageert? U weet toch dat ik direct belanghebbende ben. Ik verwacht deze ochtend nog een reactie van u.”
E-mailbericht van 12 juli 2017 te 11:12 uur van de notaris aan klaagster:
“Dank voor uw bericht. Ik ben in afwachting van uw advocaat die mij nog zou aangeven namens welke vennootschap er beroep wordt aangetekend; (..)”
E-mailbericht van 12 juli 2017 te 11:41 uur van klaagster aan de notaris:
“Dit heb ik u gisteren reeds gemeld. (..) Waarom dan nog een bevestiging van mijn advocaat? (..) Het is allemaal moeilijk te volgen, los van de vraag van wie u nu opdracht heeft gekregen.”
E-mailbericht van 12 juli 2017 te 12:16 uur van klaagster aan de notaris:
“Als laatste wil ik u melden dat u op 3 juli 2017 (..) de akte heeft gepasseerd. Mijn vraag aan u is: waarom is deze akte tot op de dag van vandaag (12 juli 2017) nog niet ingeschreven en waarom wordt deze akte dan door [mr. Z] in procedure gebracht bij de rechtbank [plaats] inzake de onteigeningsprocedure die op dit moment loopt inzake de (..) te [plaats] . Hier had ik graag uw antwoord op.”
E-mailbericht van 12 juli 2017 te 17:01 uur van de advocaat van klaagster aan de notaris en aan klaagster:
“het betreft de vennootschap [de BV] .”
E-mailbericht van 12 juli 2017 te 17:25 uur van klaagster aan de notaris:
“Hierbij hebt de bevestiging van mijn advocaat (..) dat het om [de BV] gaat.
U dient mij nu per omgaande aan te geven wie u opdracht heeft gegeven. Is dat [mr. Z] of [bestuurder 2] . Hier heb ik recht op als belanghebbende.”
E-mailbericht van 13 juli 2017 te 10:32 uur van klaagster aan de notaris:
Waar blijft uw antwoord????
(..)
U houd zich niet aan de gemaakte afspraken. Dit is een notaris onwaardig. Bij deze doe ik nogmaals een dringend op u om mij per direct van antwoord te voorzien.”
E-mailbericht van 13 juli 2017 te 11:49 uur van de notaris aan klaagster:
“Uw advocaat heeft inmiddels een bericht gestuurd. Ik ga in overleg met mijn opdrachtgever en ik meld mij nog bij u.”
E-mailbericht van 13 juli 2017 te 12:35 uur van de notaris aan (de advocaat van) klaagster:
“Feitelijk is in het vonnis het volgende bepaald: de heer [bestuurder 1] heeft (..) door het plegen van valsheid in geschrifte (..) en dus op basis van een vals stuk, [de NV] onbevoegd vertegenwoordigd bij de verkoop en levering van de in het stuk genoemde registergoederen aan [de BV] . Tegen dit oordeel over de valsheid van het stuk is – blijkens de aantekening op het vonnis – geen hoger beroep ingesteld door de heer [bestuurder 1] noch is dit mogelijk. Uit het voorgaande leidt opdrachtgever af dat daarmee de rechtshandelingen (die uitvloeisel is van valsheid in geschrifte) nietig is en derhalve is om inschrijving van het vonnis verzocht. (..)
Uw standpunt komt er - kort gezegd - op neer dat [de NV] onrechtmatig handelt door inschrijving van het vonnis. Uit recente rechtspraak blijkt dat – ook al mocht dit het geval zijn – ik desalniettemin zal kunnen en (en ingevolge mijn ministerieplicht) moeten meewerken aan de opdracht van [de NV] Het neemt niet weg dat u mij via de voorzieningenrechter kunt dagvaarden om inschrijving van het vonnis te beletten. Graag verneem ik of u van deze mogelijkheid gebruik wenst te maken. Het stuk is – zoals de heer [de heer X] terecht opmerkt - immers nog niet ingeschreven.”
E-mailbericht van 13 juli 2017 te 15:12 uur van klaagster aan de notaris:
“Ik kan uw handelwijze niet meer volgen.
(..)
Uw handelwijze is klachtwaardig. Ik zal dan ook meteen overgaan om tegen u een klacht in te dienen bij de Kamer van Toezicht voor notarissen en kandidaat-notarissen.”
E-mailbericht van 14 juli 2017 te 11:23 uur van de notaris aan klaagster:
“(..) verwijs ik u naar mijn emailbericht van gisteren aan uw advocaat. Ik wacht zijn reactie af.
Ik mag u vanwege mijn geheimhoudingsverplichting geen mededelingen doen over de instructies die ik van mijn opdrachtgever ontvang.
Indien u een vraag heeft over het functioneren van de heer [mr. Z] adviseer ik u contact op te nemen met uw advocaat. Hij kan vervolgens deze vraag aan de heer [mr. Z] voorleggen.”
E-mailbericht van 15 juli 2017 te 22:05 uur van de notaris aan klaagster:
“Graag verneem ik nog van u dan wel uw advocaat of u mij via de voorzieningenrechter zal dagvaarden om de inschrijving niet te laten plaatsvinden.”
E-mailbericht van 17 juli 2017 te 13:46 uur van klaagster aan de notaris:
“Ik kan u echt niet meer volgen en vraag mij in gemoede af waar u mee bezig bent, laat staan wat u eigenlijk bezielt om voor een notoire oplichter dit allemaal op u te nemen.
(..)
Bij deze doe ik nogmaals een dringend beroep op u om deze registerverklaring (inschrijving vonnis) niet in te schrijven. Mocht u desondanks hiertoe toch overgaan zijn alle consequenties die hieruit voorkomen voor uw eigen rekening en risico.”
E-mailbericht van 18 juli 2017 te 17:24 uur van klaagster aan de notaris:
“Hierbij treft u mijn reactie (…).
(..)
Van:[de notaris] (..)
Verzonden:zaterdag 15 juli 2017 22:05
(..) Om u te dagvaarden heeft geen enkele zin. U moet het voor uzelf maar uitmaken wat u goed dunkt. Mocht u toch overgaan om de registerverklaring in te schrijven, maakt u het voor uzelf alleen nog maar moeilijker. U hebt deze tenslotte opgemaakt en gepasseerd, zonder mij als belanghebbende hierover te benaderen. Het leed is reeds geschied. Dit kan niet worden beloond. Vandaar dat ik reeds bezig ben om tegen u een klacht in te dienen bij de kamer.”
E-mailbericht van 19 juli 2017 te 11:19 uur van de notaris aan klaagster:
“Ik ben nu helaas niet in de gelegenheid om inhoudelijk op het onderstaande in te gaan omdat ik onderweg ben. Wel kan ik u meedelen dat ik de voorliggende verklaring waartegen u ageert NIET ter inschrijving zal aanbieden.”
3.2.9.
Op de vragen van klaagster waarom de notaris heeft besloten om de registerverklaring toch niet in te schrijven en wie zijn opdrachtgever is geweest, heeft de notaris bij e-mailbericht van 20 juli 2017 het volgende geantwoord:
“Het Kadaster heeft het stuk niet ingeschreven. Dit om formele redenen. Het kadaster is lijdelijk hetgeen betekent dat deze organisatie geen inhoudelijk oordeel geeft over de (on)juistheid van het standpunt van de opdrachtgever.
(..)
Opdrachtgever was [de NV] ”
3.2.10.
Na herhaaldelijke verzoeken van klaagster aan de notaris, inhoudende haar te berichten waarom het Kadaster de registerverklaring niet heeft ingeschreven, heeft de notaris bij
e-mailbericht van 26 juli 2017 aan klaagster medegedeeld:
“Naar aanleiding van overleg met het kadaster is duidelijk geworden dat dit stuk niet kan worden ingeschreven. Dit heeft een formele oorzaak. Dit overleg heeft overigens telefonisch plaatsgehad.”
3.2.11.
Klaagster heeft de notaris nog (herhaaldelijk) gevraagd met wie hij van het Kadaster telefonisch contact heeft gehad. Hierop is geen reactie gekomen. Het Kadaster heeft in reactie op de vragen van klaagster bij e-mailbericht van 27 juli 2017 onder meer het volgende bericht:
“Bij onderzoek (..) heb ik geconstateerd dat de registerverklaring op 3 juli 2017 om 13.51 uur bij het Kadaster is aangeboden. Na toetsing op de inschrijvingsvereisten is door ons geconstateerd dat het stuk hieraan NIET voldeed en heeft de notaris van het Kadaster een Attendering op Niet Inschrijving ontvangen (..). Deze ANI ging vergezeld met het verzoek het stuk in te trekken, hetgeen door de notaris is gedaan op 6 juli 2017 om 11.41 uur.
De redenen van het weigeren van de inschrijving zijn als volgt omschreven: “Het vonnis moet worden ingeschreven. En ook dat er geen hoger beroep mogelijk is door de griffier. Ook een andere verklaring achter het stuk met vermelding van deel en nummer.” Verder moet het vonnis de kadastrale perceelnummers vermelden en mag de notaris niet zelf verklaren dat tegen het vonnis geen hoger beroep is ingesteld. In de bijlagen treft u de berichten aan die het Kadaster aan de notaris heeft gezonden.”

4.Standpunt van klaagster

De klacht van klaagster bestaat – kort samengevat – uit de volgende onderdelen.
i. De notaris heeft klaagster ernstig benadeeld door een stuk (de registerverklaring) in omloop te brengen dat de schijn met zich draagt dat klaagster geen eigenaar van het pand is en klaagster mogelijk tot grote problemen had kunnen brengen in de onteigeningsprocedure.
ii. De notaris heeft niet de vereiste zorgvuldigheid betracht waarbij hem in ieder geval kan worden verweten dat hij klaagster niet heeft geïnformeerd (het hof begrijpt: over de inschrijving in de openbare registers) en geen hoor- en wederhoor heeft toegepast om de waarheid, althans ‘de situatie in de gerechtelijke procedure in [buitenland] ’, boven water te krijgen.
iii. De notaris heeft opzettelijk onwaarheden in omloop gebracht teneinde zijn handelen te maskeren, welke onwaarheden nadien keihard zijn gebleken.
iv. De notaris heeft klaagster – in zijn hele spel om zijn handelen te maskeren – moedwillig schade toegebracht door (onder andere) klaagster te verleiden om een kortgedingprocedure op te starten om inschrijving van een akte – waarvan de notaris al wist dat die niet ingeschreven kon worden – te voorkomen.
v. De notaris heeft door meerdere malen opzettelijk onjuistheden te verklaren het vertrouwen in hemzelf en daardoor in het gehele notariaat geschaad.
vi. De notaris is niet onpartijdig geweest. Hij heeft klaagster willens en wetens buiten de deur gehouden. Op het moment dat klaagster op de hoogte was geraakt van de gang van zaken rondom de registerverklaring, heeft de notaris getracht klaagster ‘met een kluitje in het riet te sturen’.

5.Standpunt van de notaris

De notaris heeft verweer gevoerd. Het standpunt van de notaris wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.

6.Beoordeling

Klachtonderdeel i.
6.1.
Ten aanzien van dit klachtonderdeel heeft de notaris het volgende aangevoerd. De notaris heeft in opdracht van de NV en op basis van de aan hem overhandigde stukken de registerverklaring opgesteld en deze (zoals te doen gebruikelijk en op verzoek van zijn opdrachtgeefster) aan haar verstrekt, in de vorm waarin deze verklaring aan het Kadaster ter inschrijving wordt aangeboden, met de uitdrukkelijke mededeling dat het de conceptverklaring betreft en dat deze aldus ter inschrijving aan het Kadaster zou worden aangeboden. De notaris voldeed hiermee aan zijn wettelijke verplichting zijn opdrachtgeefster van een concept van de akte te voorzien. De notaris was niet betrokken bij verstrekking van de registerverklaring aan derden, zijnde anderen dan zijn opdrachtgeefster, zoals klaagster meent. Indien en voor zover zijn opdrachtgeefster de van hem ontvangen conceptverklaring heeft gemeend te moeten over te leggen in een procedure, is dat een aangelegenheid die hem niet regardeert en waarop hij geen invloed heeft. Hij was van te voren ook niet op de hoogte gebracht door de NV dat zulks zou geschieden, aldus de notaris.
6.2.
Het hof overweegt als volgt. Uit de overgelegde stukken van klaagster maakt het hof op dat zij met de term ‘derden’ heeft bedoeld de NV en [mr. Z] . Gelet op artikel 43 van de Wet op het notarisambt was de notaris wettelijk verplicht om een concept van de (door hem opgestelde en nog aan het Kadaster aan te bieden) registerverklaring aan zijn opdrachtgever te verstrekken, in dit geval de NV. Het klachtonderdeel faalt derhalve in zoverre. De stelling dat de notaris de registerverklaring heeft verstrekt aan [mr. Z] , de advocaat van de NV in de onteigeningsprocedure, is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk gemaakt.
6.3.
Het voorgaande brengt met zich dat dit klachtonderdeel, anders dan de kamer heeft geoordeeld, ongegrond is.
Klachtonderdeel ii.
6.4.
De notaris heeft met betrekking tot dit klachtonderdeel verklaard dat hij een ministerieplicht heeft en dat het aanbieden ter inschrijving een eenzijdige rechtshandeling betreft, zodat hij klaagster niet behoefde te informeren dan wel te horen.
6.5.
Vast staat dat de NV de notaris opdracht heeft gegeven om een verklaring op te maken en het vonnis van 8 december 2016 te doen inschrijven in de openbare registers.
De inschrijving is een eenzijdige rechtshandeling, ook al verwoordt de notaris in de registerverklaring een conclusie van de NV die ook van belang is voor de rechtspositie van klaagster en verzoekt hij om de percelen in [plaats] op naam te stellen van de NV. Voor de notaris bestond in beginsel geen plicht om klaagster te informeren over inschrijving van de registerverklaring. Feiten of omstandigheden die dat in dit geval anders zouden maken, zijn niet gebleken.
6.6.
Met betrekking tot het verwijt dat de notaris klaagster niet heeft gehoord over ‘de situatie in de gerechtelijke procedure in [buitenland] ’, overweegt het hof het volgende.
6.7.
Rechterlijke uitspraken die de rechtstoestand van registergoederen of de bevoegdheid daarover te beschikken betreffen, kunnen worden ingeschreven in de openbare registers, mits zij uitvoerbaar bij voorraad zijn of een verklaring van de griffier wordt overgelegd, inhoudende dat daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat of dat hem drie maanden na de uitspraak niet van het instellen van een gewoon rechtsmiddel is gebleken (artikel 3:17 lid 1 onder e van het Burgerlijke Wetboek). Artikel 25 Kadasterwet stelt nadere eisen aan de inschrijving van een rechterlijke uitspraak. De notaris heeft in dit geval niet volstaan met (een authentiek afschrift van) het strafvonnis te doen inschrijven in de openbare registers. Hij heeft ook geen verklaring van de griffier van het gerecht in [plaats buitenland] aangeboden ten aanzien van het openstaan van rechtsmiddelen. De notaris heeft aan de opdracht van de NV uitvoering gegeven door een registerverklaring op te maken waarin een verklaring is opgenomen van de NV die uitmondt in de conclusie dat uit het strafvonnis volgt dat de inschrijving van de buitengerechtelijke vernietiging geen effect heeft “weshalve de bewaarder wordt verzocht de registergoederen (weer) ten name van deze vennootschap (hof: de NV) te stellen”. De notaris heeft aan deze verklaring een afschrift van het strafvonnis gehecht en verzocht de registerverklaring en het afschrift van het strafvonnis in te schrijven in de openbare registers. Wat er verder zij van deze handelwijze (zie ook de ANI en de reden voor de weigering over te gaan tot inschrijving – rechtsoverweging 3.2.11.), de registerverklaring bevat zoals hiervoor al is overwogen de verklaring van één partij en geen verklaringen van klaagster of anderen en de inschrijving is een eenzijdige rechtshandeling.
6.8.
Daaruit volgt dat de notaris niet gehouden was om klaagster, die weliswaar bij de rechterlijke uitspraak van 8 december 2016 betrokken was, te horen over de gerechtelijke procedure in [buitenland] , meer in het bijzonder te horen over de vraag of er een rechtsmiddel was ingesteld tegen het vonnis van 8 december 2016.
6.9.
Uit het vorenstaande volgt dat ook dit klachtonderdeel ongegrond is.
Klachtonderdelen iii. en iv.
6.10.
De klachtonderdelen iii. en iv. zal het hof gezamenlijk behandelen, aangezien deze klachtonderdelen in onderlinge samenhang beschouwd zo nauw met elkaar zijn verweven dat zulks een gezamenlijke bespreking rechtvaardigt.
6.11.
Deze klachtonderdelen zien op de hierboven onder 3.2.8. vermelde e-mailberichten van de notaris aan (de advocaat van) klaagster. Volgens klaagster heeft de notaris vanaf het moment dat zij hem benaderde, te weten op 10 juli 2017, tot en met het e-mailbericht van het Kadaster van 27 juli 2017 aan klaagster om ‘de hete brij heen gedraaid’ en leugenachtige verhalen verspreid. Hij heeft opzettelijk onwaarheden in omloop gebracht teneinde zijn handelen te maskeren, aldus klaagster. De notaris is niet eerlijk geweest over het feit dat hij de registerverklaring al op 3 juli 2017 aan het Kadaster had aangeboden en op 6 juli 2017 weer had ingetrokken en daarnaast heeft hij – na herhaaldelijke verzoeken van klaagster – geen duidelijkheid gegeven wat precies de reden was dat het Kadaster de door hem aangeboden stukken niet wilde inschrijven. Voorts heeft de notaris klaagster op kosten willen jagen door haar in zijn e-mailberichten te verleiden een kortgedingprocedure te starten om inschrijving van de registerverklaring/het vonnis te voorkomen, terwijl hij al wist dat die stukken niet ingeschreven konden worden.
6.12.
De notaris heeft ten aanzien van klachtonderdeel iii. aangevoerd dat hij naar eer en geweten op neutrale en correcte wijze heeft gecommuniceerd met klaagster. De reden dat hij (pas) op 19 juli 2017 aan klaagster heeft medegedeeld de betreffende registerverklaring niet ter inschrijving te zullen aanbieden, had volgens de notaris te maken met het feit dat (een hernieuwde) inschrijving nog steeds mogelijk was en hij voor zijn opdrachtgever nog aan het onderzoeken was op welke wijze dat het beste kon worden gedaan. Ter zitting in hoger beroep heeft de notaris desgevraagd verklaard dat hij na de datum van intrekking van zijn verzoek tot inschrijving, te weten 6 juli 2017, nog geprobeerd heeft (telefonisch) informatie in te winnen bij het Kadaster over de betreffende inschrijving. Wat betreft het verwijt dat de notaris klaagster heeft verleid tot het starten van een kortgedingprocedure (en haar daarmee moedwillig schade heeft toegebracht), heeft de notaris aangevoerd dat indien iemand zich tussentijds meldt met bezwaren, men niets anders kan doen dan diegene wijzen op zijn wettelijke mogelijkheden en mogelijke rechtsmiddelen. Dat heeft de notaris gedaan en daarmee heeft hij de zorgvuldigheid betracht die van hem mag worden verwacht, aldus de notaris.
6.13.
Uit de e-mailcorrespondentie tussen de notaris en (de advocaat van) klaagster (zie 3.2.8.) blijkt dat de notaris – toen klaagster op 10 juli 2017 om opheldering vroeg over de (inschrijving van de) registerverklaring – telkens geen reactie gaf en tijd rekte door eerst nog een aantal vragen te stellen aan de advocaat van klaagster. Verder blijkt uit deze correspondentie dat de notaris op 13 juli 2017 aan klaagster de indruk gaf tot inschrijving van de registerverklaring te zullen overgaan, terwijl hij op 19 juli 2017 aan klaagster liet weten de registerverklaring niet ter inschrijving te zullen aanbieden. Naar het oordeel van het hof is deze handelwijze opmerkelijk, aangezien de notaris zijn verzoek tot inschrijving van de registerverklaring op 6 juli 2017 reeds had ingetrokken. Het had op het moment dat klaagster vroeg naar de (inschrijving van de) registerverklaring op de weg van de notaris gelegen daarover duidelijkheid te verschaffen dan wel zich te beroepen op zijn geheimhoudingsplicht. Door te handelen zoals de notaris heeft gedaan (tijd rekken en klaagster kennelijk moedwillig op het verkeerde been zetten), heeft de notaris naar het oordeel van het hof tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. De stelling van de notaris, voor zover overigens al aannemelijk gemaakt, dat de inschrijving nog steeds mogelijk was na de intrekking en dat hij nog informatie aan het inwinnen was voor een hernieuwde inschrijving en hij om die reden ‘vaag’ bleef jegens klaagster, maakt dit oordeel niet anders.
6.14.
Wat betreft het verwijt dat de notaris klaagster heeft verleid om een kortgedingprocedure op te starten, overweegt het hof het volgende. Hoewel het zorgvuldig is om iemand te wijzen op zijn/haar juridische mogelijkheden, in dit geval het voeren van een kort geding, acht het hof de handelwijze van de notaris in het licht van het vorenstaande tuchtrechtelijk verwijtbaar. Hij wist immers dat de inschrijving reeds was ingetrokken en toch ‘verleidt’ hij klaagster een kort geding te starten teneinde de inschrijving te voorkomen. Dat is onbegrijpelijk. Dat klaagster geen kortgedingprocedure is begonnen en er derhalve ook geen schade is ontstaan, zoals de kamer heeft geoordeeld, maakt nog niet dat de notaris hiervan geen tuchtrechtelijk verwijt valt te maken.
6.15.
Geconcludeerd kan worden, gelet op het bovenstaande, dat de klachtonderdelen iii. en iv. gegrond zijn.
Klachtonderdelen v. en vi.
6.16.
Het hof is van oordeel dat deze klachtonderdelen naast de andere door klaagster aangevoerde klachtonderdelen geen zelfstandige betekenis hebben. Het hof zal op deze klachtonderdelen niet nader ingaan.
Maatregel
6.17.
Het hof is van oordeel dat de notaris door zijn hiervoor onder klachtonderdelen iii. en iv. geschetste handelwijze niet heeft gehandeld zoals een zorgvuldig notaris betaamt en de belangen van klaagster ernstig heeft veronachtzaamd. Daarmee heeft de notaris het vertrouwen in het notariaat schade toegebracht. Het hof acht de maatregel van schorsing in de uitoefening van het ambt voor de duur van twee weken passend en geboden.
6.18.
Ingevolge artikel 105 Wna is het aan de kamer om te bepalen op welke datum de aan de notaris opgelegde maatregel van schorsing in de uitoefening van het ambt van kracht wordt en dit bij aangetekende brief aan de notaris mee te delen.
6.19.
Nu het hof anders oordeelt dan de kamer heeft gedaan en aan het tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van de notaris een andere maatregel verbindt, zal het hof de beslissing van de kamer omwille van de duidelijkheid geheel vernietigen en opnieuw beslissen.
6.20.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
Griffierecht en kostenveroordeling in beide zaken
6.21.
Per 1 januari 2018 is de Wet op het notarisambt gewijzigd (Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht juridische beroepen). In verband met deze wijziging van de Wna heeft dit hof per 1 januari 2018 de Tijdelijke richtlijn kostenveroordeling notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer Gerechtshof Amsterdam (Staatscourant 2017, nr. 75085; hierna: de richtlijn) vastgesteld, die geldt voor beroepschriften die vanaf die datum bij het hof worden ingediend.
De beroepschriften in beide zaaknummers zijn ingediend na 1 januari 2018, derhalve na de wijziging van de Wna.
6.22.
Nu het hof klachtonderdelen iii. en iv. gegrond verklaart, stelt het hof vast dat de notaris op grond van de artikelen 99 lid 5 jo. 107 lid 3 Wna het door klaagster betaalde griffierecht in hoger beroep aan klaagster dient te vergoeden.
6.23.
Nu het hof de notaris tevens een maatregel oplegt, zal het hof de notaris op grond van de artikelen 103b lid 1 jo. 107 lid 3 Wna jo. de richtlijn veroordelen in de volgende kosten in hoger beroep:
- € 50,- kosten van klaagster;
- € 3.000,- kosten van behandeling van de klacht door het hof.
Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding geven tot een andere beslissing.
6.24.
De notaris dient de kosten van klaagster in hoger beroep binnen vier weken na deze uitspraak aan klaagster te voldoen, hetgeen kan geschieden door betaling op een daartoe door klaagster aan de notaris opgegeven rekeningnummer.
6.25.
De notaris dient de kosten van behandeling van de klacht in hoger beroep door het hof te voldoen aan het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR), waarbij de in de artikelen 103b lid 3 jo. 107 lid 3 Wna bepaalde termijn en de wijze waarop de kosten moeten worden voldaan door het LDCR per brief aan de notaris zullen worden meegedeeld.
6.26.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing;
en, opnieuw beslissende:
- verklaart de klachtonderdelen iii. en iv. gegrond;
- legt de notaris de maatregel van schorsing voor de duur van twee weken op;
- verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond;
- veroordeelt de notaris tot betaling aan klaagster van haar kosten in hoger beroep, bestaande uit
€ 50,- aan griffierecht en € 50,- aan kosten klaagster, derhalve in totaal € 100,-, binnen vier weken na heden;
- veroordeelt de notaris tot betaling van de kosten van behandeling van de klacht in hoger beroep door het hof (€ 3.000,-) aan het LDCR op de wijze en binnen de termijn als door het LDCR aan de notaris meegedeeld.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.W.M. Tromp, J.H. Lieber en B.J.M. Gehlen en in het openbaar uitgesproken op 27 november 2018 door de rolraadsheer.