ECLI:NL:GHAMS:2018:461

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 januari 2018
Publicatiedatum
13 februari 2018
Zaaknummer
001346-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding rechtsbijstand op basis van billijkheid in strafzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 januari 2018 uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 24 maart 2017. Verzoekster, geboren in 1980, had een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) om een vergoeding van € 399,30 voor kosten van rechtsbijstand in verband met een strafzaak. De rechtbank had geoordeeld dat verzoekster de schade op haar (ex-)partner diende te verhalen en niet op de overheid, maar het hof oordeelde dat deze redenering geen steun in het recht vond.

Het hof heeft vastgesteld dat het hoger beroep tijdig was ingesteld en dat de strafzaak was geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. Het hof heeft de argumenten van de rechtbank verworpen en geconcludeerd dat er gronden van billijkheid aanwezig waren voor het toekennen van een vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en verzoekster een totale vergoeding van € 1.229,30 toegekend, bestaande uit de gevraagde vergoeding van € 399,30 en een forfaitaire vergoeding van € 830,00 voor de rechtsbijstand in de verzoekschriftprocedure.

De beslissing is genomen door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof, waarin de rechters M.J.A. Plaisier, A.M. Ruige en M. Senden zitting hadden. De griffier, mr. P.M. Groenenberg, heeft de beschikking ondertekend. De voorzitter heeft de tenuitvoerlegging van de beschikking bevolen, waarbij het bedrag van € 1.229,30 uit 's Rijks kas aan verzoekster moet worden betaald.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Rekestnummer: R 001346-17 (591a Sv HB)
Proces-verbaalnummer politie: 2016131030
Beschikking op het hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 24 maart 2017 op het verzoekschrift op de voet van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoekster] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
domicilie kiezende ten kantore van haar advocaat,
mr. T.W. Gijsberts, [adres] .

1.Inhoud van het verzoek

Het verzoekschrift strekt tot het verkrijgen van een vergoeding uit ’s Rijks kas
ten bedrage van € 399,30 ter zake van de kosten die verzoekster stelt te hebben gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van de strafzaak met voormeld proces-verbaalnummer.
van een forfaitaire vergoeding uit ’s Rijks kas ter zake van kosten die verzoekster stelt te hebben gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van het onderhavige verzoek.

2.Procesverloop

Het hoger beroep is op 24 maart 2017 ingesteld door verzoekster (hierna: appellante).
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld proces-verbaalnummer en heeft op 22 december 2017 de advocaat-generaal en de advocaat van appellante ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. Appellante is niet verschenen.

3.Beoordeling van het hoger beroep

Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
Het inleidende verzoek is tijdig ingediend.
De strafzaak met voormeld proces-verbaalnummer is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafvordering.
De redenering van de rechtbank, voor zover inhoudende dat verzoekster de schade, waarvoor zij thans vergoeding vraagt, dient te verhalen op haar (ex-)partner als “duidelijk aanwijsbare veroorzaker ervan” en niet op de overheid, vindt geen steun in het recht. Indien en voor zover naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn voor toekenning van een vergoeding voor de kosten van een raadsman, kan hij daartoe op de voet van art. 591a lid 2 Sv besluiten. Uit het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2013, ECLI:NL:2013:BX5566 volgt dat bij het billijkheidsoordeel van de rechter omtrent het toekennen van een dergelijke vergoeding en bij het bepalen van de hoogte daarvan – waarbij het in wezen gaat om de beantwoording van de vraag of het redelijk is dat de kosten van rechtsbijstand voor rekening van de gewezen verdachte worden gelaten of geheel of gedeeltelijk uit ’s Rijks kas dienen te worden vergoed – ook kan worden betrokken in hoeverre de gewezen verdachte de gemaakte kosten aan zich zelf te wijten heeft. Het hof is van oordeel, anders dan de rechtbank, dat het op basis van de voorhanden zijnde informatie niet redelijk is om de kosten voor rechtsbijstand voor rekening van appellante te laten (vgl. gerechtshof Amsterdam 22 juni 2016, NBSTRAF 2016/154).
Gelet op het voorgaande acht het hof het hoger beroep gegrond.
Nu het hoger beroep gegrond wordt geoordeeld zal het hof bevelen hetgeen overeenkomstig de bepalingen der wet had behoren te geschieden.
Het hof acht in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen gronden van billijkheid aanwezig voor toekenning van een vergoeding ter zake van kosten rechtsbijstand zoals verzocht, te weten ten bedrage van € 399,30.
Het hof acht voorts gronden van billijkheid aanwezig voor toekenning van de forfaitaire vergoeding voor rechtsbijstand in de onderhavige verzoekschriftprocedure ad € 830,00 (indienen en behandeling in eerste aanleg ad € 550,00 en behandeling in hoger beroep ad € 280,00).

4.Beslissing

Het hof:
Vernietigt de beschikking waarvan beroep.
Wijst het verzochte toe.
Kent ten laste van de Staat aan appellant een vergoeding toe van € 1.229,30 (duizend tweehonderdnegenentwintig euro en 30 cent).
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan appellant.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. M.J.A. Plaisier, A.M. Ruige en M. Senden, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 19 januari 2018.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking voor een bedrag van € 1.229,30 (duizend tweehonderdnegenentwintig euro en 30 cent), te betalen uit ’s Rijks kas aan appellant voornoemd door overmaking van bovenstaand bedrag op bankrekeningnummer [rekeningnummer] t.n.v. [naam].
Amsterdam, 19 januari 2018.
Mr. M.J.A. Plaisier, voorzitter.