ECLI:NL:GHAMS:2018:461
Gerechtshof Amsterdam
- Rekestprocedure
- Rechtspraak.nl
Vergoeding rechtsbijstand op basis van billijkheid in strafzaak
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 januari 2018 uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 24 maart 2017. Verzoekster, geboren in 1980, had een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) om een vergoeding van € 399,30 voor kosten van rechtsbijstand in verband met een strafzaak. De rechtbank had geoordeeld dat verzoekster de schade op haar (ex-)partner diende te verhalen en niet op de overheid, maar het hof oordeelde dat deze redenering geen steun in het recht vond.
Het hof heeft vastgesteld dat het hoger beroep tijdig was ingesteld en dat de strafzaak was geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. Het hof heeft de argumenten van de rechtbank verworpen en geconcludeerd dat er gronden van billijkheid aanwezig waren voor het toekennen van een vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en verzoekster een totale vergoeding van € 1.229,30 toegekend, bestaande uit de gevraagde vergoeding van € 399,30 en een forfaitaire vergoeding van € 830,00 voor de rechtsbijstand in de verzoekschriftprocedure.
De beslissing is genomen door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof, waarin de rechters M.J.A. Plaisier, A.M. Ruige en M. Senden zitting hadden. De griffier, mr. P.M. Groenenberg, heeft de beschikking ondertekend. De voorzitter heeft de tenuitvoerlegging van de beschikking bevolen, waarbij het bedrag van € 1.229,30 uit 's Rijks kas aan verzoekster moet worden betaald.