ECLI:NL:GHAMS:2018:46

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 januari 2018
Publicatiedatum
10 januari 2018
Zaaknummer
200.214.377/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing incidentele vordering inzake inzage in bescheiden en bouwtekeningen in het kader van een huurovereenkomst

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 januari 2018 uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland. De appellante, een museum gevestigd te Hoorn, heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak waarin haar vorderingen in conventie werden afgewezen en de huurovereenkomst met de geïntimeerden werd ontbonden. De appellante heeft in het incident een vordering ingesteld op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, waarin zij inzage eiste in bepaalde bescheiden die door de geïntimeerden zijn ingediend, waaronder subsidieaanvragen en bouwvergadernotulen. De geïntimeerden, die eigenaar zijn van het pand waarin de appellante huurde, hebben verweer gevoerd tegen deze vordering. Het hof heeft geoordeeld dat de appellante een rechtmatig belang heeft bij de gevraagde inzage en heeft de geïntimeerden bevolen om binnen twee weken de gevraagde bescheiden aan de appellante te verstrekken. De beslissing over de proceskosten is aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak. De hoofdzaak is verwezen naar de rol voor memorie van grieven.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.214.377/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : 5132740 \ CV EXPL 16-4612
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 9 januari 2018
inzake
[appellante],
gevestigd te Hoorn,
appellante in de hoofdzaak,
tevens eiseres in het incident,
advocaat: mr. K.A. Cerutti te Hoorn,
tegen

1.S. [geïntimeerden] ,

wonend te Hoorn
en
2.
J. [geïntimeerden],
wonend te Hoorn,
geïntimeerden in de hoofdzaak,
tevens verweerders in het incident,
advocaat: mr. R.A.M. Schram te Haarlem.
Partijen worden hierna [appellante] en [geïntimeerden] c.s. genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

[appellante] is bij dagvaarding van 10 april 2017 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar (hierna: de kantonrechter) van 11 januari 2017, onder bovenvermeld
zaak-/rolnummer gewezen tussen [appellante] als eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie en [geïntimeerden] c.s. als gedaagden in conventie tevens eisers in reconventie. [appellante] heeft bij deze dagvaarding een incidentele vordering ingesteld tot inzage in en/of afgifte van de hierna te noemen bescheiden op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
[geïntimeerden] c.s. hebben hierop een memorie van antwoord in het incident genomen.
Partijen hebben de vordering respectievelijk het verweer in het incident ter comparitie van partijen van 14 november 2017 nader toegelicht, [appellante] door mr. Cerutti voornoemd en mr. L.F. Waalkes, advocaat te Hoorn, aan de hand van aantekeningen die zijn overgelegd en [geïntimeerden] c.s. door mr. Schram voornoemd.
Ten slotte is arrest gevraagd in het incident.
[appellante] heeft in het incident geconcludeerd dat het hof, uitvoerbaar bij voorraad,
primair
[geïntimeerden] c.s. zal bevelen om binnen drie werkdagen na het uit te spreken arrest aan [appellante] inzage in en/of afgifte te verstrekken van
- de gedetailleerde bouwtekeningen van het rijksmonument [adres] die zijn gebruikt voor de verbouwing inclusief de tussentijdse aanpassingen;
- de door [geïntimeerden] c.s. met aannemer [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ) gesloten aannemingsovereenkomst inclusief het daarbij behorende bestek;
- afschriften van alle door [geïntimeerden] c.s. gedane subsidieaanvragen en beslissingen daarop en
- de notulen van alle bouwvergaderingen;
subsidiair
[geïntimeerden] c.s. zal bevelen genoemde stukken aan (het hof leest:) het hof in depot te geven, waarbij [appellante] daarna onbeperkt bevoegd is tot inzage aldaar;
primair en subsidiairop straffe van een dwangsom van € 25.000,-- voor elke dag of elk dagdeel dat [geïntimeerden] c.s. geheel of gedeeltelijk in gebreke blijven aan dit bevel te voldoen met veroordeling van [geïntimeerden] c.s. in de kosten van het incident.
[geïntimeerden] c.s. hebben in het incident geconcludeerd tot afwijzing van de vordering met, uitvoerbaar bij voorraad, beslissing over de proceskosten.

2.De beoordeling

2.1.
Samengevat en voor zover in het incident van belang, gaat het in dit geding om het volgende.
a. [geïntimeerden] c.s. zijn sinds 11 juni 2014 eigenaar van het pand aan de [adres] (hierna: het pand). [appellante] exploiteerde in het pand een [appellante] en huurde tot 11 juni 2014 een gedeelte van het pand van de gemeente Hoorn, de rechtsvoorganger van [geïntimeerden] c.s. [appellante] heeft op 8 mei 2014 met [geïntimeerden] c.s. een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot het souterrain, de begane grond, de eerste verdieping en een gedeelte van de tweede verdieping van het pand.
b. [geïntimeerden] c.s. hebben in een gedeelte van het pand woonappartementen gemaakt voor verhuur aan derden. Gelijktijdig met die verbouwingswerkzaamheden zijn ook werkzaamheden verricht ten behoeve van de ruimtes die [appellante] huurde.
c. Tussen partijen is een conflict ontstaan bij de afwikkeling van de verbouwingswerkzaamheden. [appellante] heeft in dat kader op enig moment de betaling van de huur opgeschort.
d. Bij in kort geding door de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland gewezen vonnis van 15 april 2016 is [appellante] veroordeeld tot betaling van
€ 25.181,31 aan huurachterstand. Omdat [appellante] daartoe niet is overgegaan, is het op 10 juni 2016 door de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland in kort geding veroordeeld tot ontruiming van het pand.
2.2.
[appellante] heeft in eerste aanleg in conventie gevorderd:
a. veroordeling van [geïntimeerden] c.s.:
(1) een glazen deur aan te brengen in de toegang tot de museumwinkel als omschreven in punt 6c van de brief van 22 februari 2016 dan wel:
(2) een glazen tochtdeur te plaatsen in de hal voor de deur naar de winkel;
(3) in het gehuurde vanuit de werkruimte in de kelder een doorgeefsleuf te maken waardoor in de kelder opgeslagen collectie stukken vanuit de kelder naar de expositieruimte op de begane grond kunnen worden verplaatst;
(4) een postbus en deurbel te plaatsen aan de voorzijde aan de Grote Oost ten behoeve van [appellante] , zulks in plaats van voorzieningen ten behoeve van appartement 2a;
(5) de invalidenlift bij de trap aan de entree van [appellante] aan de Grote Oost te plaatsen conform de tekening;
(6) aan [appellante] vier sets exclusieve sleutels te leveren, inclusief sleutels voor de bediening van de lift;
(7) de voorwand van [appellante] te herplaatsen conform de oorspronkelijke tekening en niet zoals gewijzigd aangegeven op productie 6 bij inleidende dagvaarding, zodat de lift op de begane grond weer binnen de tentoonstellingsruimten valt;
(8) het gebruik van de van de gemeente Hoorn gehuurde parkeerplaats af te staan aan [appellante] althans medewerking eraan te verlenen dat de door [geïntimeerden] c.s. van de gemeente Hoorn gehuurde parkeerplaats op naam zal worden gesteld van [appellante] ;
alles met oplegging van een door [geïntimeerden] c.s. aan [appellante] te betalen dwangsom van € 1.000,-- voor iedere dag dat [geïntimeerden] c.s. nadien in gebreke blijven met het verhelpen van alle hiervoor vermelde gebreken met een maximum van € 200.000,--;
b. ontzegging van de gepretendeerde vordering van [geïntimeerden] c.s. als blijkt uit hun factuur de dato 25 april 2016 dan wel veroordeling van [geïntimeerden] c.s. die kosten aan [appellante] te vergoeden, evenzo voor eventueel toekomstige dergelijke gepretendeerde vorderingen;
c. veroordeling van [geïntimeerden] c.s. een origineel exemplaar van de door beide partijen getekende huurovereenkomst met beschrijving van het gehuurde en bijlagen aan [appellante] te verstrekken;
d. veroordeling van [geïntimeerden] c.s. tot vergoeding van de in de inleidende dagvaarding gespecificeerde en door [appellante] voorgefinancierde verbouwingskosten groot
€ 124.921,03, exclusief btw;
e. vaststelling dat [appellante] geen gebruik heeft kunnen maken van het gehuurde over de periode van 1 januari 2015 tot 20 april 2016 en om die reden geen huur is verschuldigd over die periode met veroordeling van [geïntimeerden] c.s. tot restitutie van al hetgeen zij over deze periode van [appellante] hebben ontvangen aan huur;
f. bepaling dat de huurperiode van 10 jaren wordt verlengd met 15 maanden en 19 dagen (gelijk aan de periode van 1 januari 2015 tot en met 19 april 2016);
g. veroordeling van [geïntimeerden] c.s. tot betaling van:
- de nota voor advieswerkzaamheden 4e, 6e en 7e termijn van [bedrijf] Architect ten bedrage van € 5.995,--, exclusief btw;
- de nota voor advieswerkzaamheden 5e termijn van [bedrijf] Architect ten bedrage van € 2.250,--, exclusief btw;
- de nota van [bedrijf] voor kosten dekvloer, toilet betimmering et cetera ten bedrage van € 10.514,58, exclusief btw;
alles conform productie 12 van de inleidende dagvaarding;
h. verklaring voor recht dat de entree op de begane grond aan de voorzijde aan de Grote Oost en de lift behoren tot het door [appellante] gehuurde, conform de aan de huurovereenkomst gehechte tekeningen, zoals door [geïntimeerden] c.s. in het geding zijn gebracht bij kort geding van 1 april 2016;
i. veroordeling van [geïntimeerden] c.s. tot terugbetaling van de huurpenningen over de periode van 1 januari 2015 tot 20 april 2016 ten bedrage van € 35.391,--, exclusief btw;
j. veroordeling van [geïntimeerden] c.s. tot betaling van de schade voor gederfd huurgenot over de periode tot 1 december 2016 (als berekend onder A in de akte vermeerdering van eis) van in totaal € 84.638,43, en tot betaling van een aanvullende schadevergoeding van € 4.233,33 voor iedere maand dat [geïntimeerden] c.s. na 1 december 2016 in gebreke blijven om [appellante] weer in het genot stellen van het gehuurde tot uiterlijk juli 2024;
k. veroordeling van [geïntimeerden] c.s. tot betaling van de schade wegens door [appellante] gemiste onderhuurinkomsten ten bedrage van € 7.500,-- per jaar vanaf 1 juli 2016 tot juli 2024;
l. veroordeling van [geïntimeerden] c.s. tot betaling van de schade wegens de kosten van de ontruiming en de opslag van collectie en inboedel ten bedrage van € 13.915,--;
m. veroordeling van [geïntimeerden] c.s. tot betaling van de schade door het missen van de kwijtschelding van de lening van de Van Reekum van Moorselaar stichting ten bedrage van € 75.000,--;
n. veroordeling van [geïntimeerden] c.s. tot betaling van de schade voor aansluiting Nuon van € 390,-- per maand per 1 juli 2016 tot de datum dat [appellante] weer toegang krijgt tot het gehuurde;
o. veroordeling van [geïntimeerden] c.s. tot betaling van de kosten van herplaatsing van de muur, het sleutelplan en het herziene sleutelplan lift ten bedrage van € 11.995,--, exclusief 21% btw;
p. veroordeling van [geïntimeerden] c.s. tot betaling van restitutie van betaalde servicekosten ten bedrage van € 960,--, exclusief 21% btw;
q. veroordeling van [geïntimeerden] c.s. het gebruik van het gehuurde per omgaande aan [appellante] te verschaffen;
r. veroordeling van [geïntimeerden] c.s. in de proceskosten.
2.3.
[geïntimeerden] c.s. hebben in reconventie gevorderd:
a. ontbinding van de huurovereenkomst tussen partijen;
b. verklaring voor recht dat [appellante] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn
verplichtingen voortvloeiend uit de huurovereenkomst en veroordeling van [appellante] tot betaling van de schade die [geïntimeerden] c.s. als gevolg daarvan hebben geleden en nog zullen lijden;
c. veroordeling van [appellante] om binnen twee dagen na het vonnis alle subsidieaanvragen (met alle bijhorende bescheiden), tezamen met de subsidiebeschikkingen, in afschrift aan [geïntimeerden] c.s. te verstrekken, op straffe van een dwangsom van € 500,-- per dag dat [appellante] daarmee in gebreke blijft;
d. veroordeling van [appellante] in de proceskosten.
2.4.
De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellante] in conventie afgewezen, en in reconventie de huurovereenkomst tussen [appellante] en [geïntimeerden] c.s. ontbonden en voor recht verklaard dat [appellante] ernstig tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen voortvloeiend uit genoemde huurovereenkomst. [appellante] is veroordeeld in de kosten van de procedure in conventie en in de kosten van de procedure in reconventie.
2.5.
[appellante] heeft aan de vordering in het incident ten grondslag gelegd dat de opgevraagde stukken van belang zijn voor de beantwoording van de vraag op welke wijze de kosten van de verbouwing van het pand tussen [geïntimeerden] c.s. en [appellante] verdeeld zouden moeten worden. Deze vraag is volgens [appellante] relevant, omdat [appellante] de betaling van de huurpenningen had opgeschort vanwege onduidelijkheden betreffende de financiering van de verbouwing, de verdeling van de kosten en het niveau van oplevering en in eerste aanleg de huurovereenkomst is ontbonden op grond van de huurachterstand. [appellante] mist de benodigde informatie om tegen dat oordeel op te komen. [appellante] is afhankelijk van gegevens en documenten die niet in zijn bezit zijn. [geïntimeerden] c.s. waren de opdrachtgever van de verbouwing. Zij hebben de regie over de verbouwing gevoerd en [bedrijf] Architecten uit Hoorn ingeschakeld. Door dit architectenbureau is op 10 november 2014 een bestek gepresenteerd. Dit bestek ziet zowel op het gedeelte van het pand van [geïntimeerden] c.s. als op het gedeelte van het pand dat bij [appellante] in gebruik was. [appellante] zou in beginsel alleen de eigen herinrichtingskosten betalen. [geïntimeerden] c.s. hebben via een aan [appellante] gelieerde stichting een renteloze lening verstrekt ten bedrage van € 60.000,--. Voorts hebben zij aan [appellante] een bedrag van € 30.000,-- geschonken. Deze bedragen zijn in samenspraak met [geïntimeerden] c.s. aangewend om de factuur van [bedrijf] van 25 juni 2015 ten bedrage van € 89.999,80 ziende op de uitbouw van de achtergevel voor [geïntimeerden] c.s. te betalen. [bedrijf] heeft deze factuur vervolgens op naam van [appellante] gezet. Dit gebeurde, omdat [appellante] voor de verbouwing van [appellante] subsidie zou kunnen krijgen en [geïntimeerden] c.s. niet. Op de factuur is daarom als algemene omschrijving vermeld:
“betreft: Restauratie en verbouw panden [adres] . Onderdeel: [appellante] .”[appellante] heeft evenwel vervolgens geen subsidie voor de uitbouw van de achtergevel ontvangen en [geïntimeerden] c.s. wel. Uit een subsidieaanvraag is gebleken dat er door [geïntimeerden] c.s. subsidie is aangevraagd voor de afronding van de verbouwing van [appellante] . Aan [geïntimeerden] c.s. is een subsidiebedrag toegekend van € 168.000,--. Bij de afronding van de werkzaamheden kwam ook nog naar voren dat [geïntimeerden] c.s. menen dat [appellante] de kosten van de aanleg van de verwarming en het sanitair in het museumgedeelte van het pand diende te betalen, aldus [appellante] .
2.6.
[geïntimeerden] c.s. hebben verweer gevoerd. Zij hebben voorop gesteld dat [appellante] niet in de vordering in het incident kan worden ontvangen, omdat deze vordering niet in eerste aanleg is ingesteld en [geïntimeerden] c.s. ook nooit om de desbetreffende informatie is gevraagd. Voorts hebben zij aangevoerd dat er geen overeenkomst is gesloten tussen partijen met betrekking tot de financiering en verdeling van verbouwingskosten en voor zover dat wel het geval is, dat niet zal blijken uit de gevorderde informatie. [appellante] heeft daarom volgens [geïntimeerden] c.s. geen belang bij de vordering. Het ging in deze niet om een verbouwingsopdracht waarvan de kosten zouden moeten worden verdeeld, maar om afzonderlijke opdrachten. [appellante] heeft voor de gewenste werkzaamheden zelf opdracht verstrekt. De bouwtekeningen zijn openbaar en bij de gemeente op te vragen, omdat zij deel uitmaken van de destijds verstrekte omgevingsvergunning voor de bouwwerkzaamheden. De aannemingsovereenkomst is een vertrouwelijk stuk. Het bestek dat is opgesteld heeft [appellante] al in zijn bezit getuige het feit dat [appellante] dit zelf in de procedure heeft gebracht. Dit laatste geldt ook voor de gevorderde subsidieafschriften. De subsidie was niet bedoeld voor de door [appellante] te plegen werkzaamheden, maar voor de restauratie van (constructieve delen en buitenkant van) het pand, dat een rijksmonument is. [appellante] heeft geen enkel recht op of belang bij afgifte van de notulen van de bouwvergadering aangezien [appellante] daarbij geen partij was, aldus [geïntimeerden] c.s.
2.7.
Artikel 843a eerste lid Rv maakt onder bepaalde voorwaarden een uitzondering op het beginsel dat iemand onder hem berustende bescheiden niet aan een ander ter inzage hoeft af te geven. Degene die daarbij rechtmatig belang heeft, kan op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij partij is, van degene die de bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft. Op grond van het vierde lid van dit artikel is degene die de bescheiden te zijner beschikking heeft of onder zich heeft niet gehouden aan de vordering te voldoen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn of indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde bescheiden is gewaarborgd.
2.8.
Voldoende aannemelijk is geworden dat [appellante] een rechtmatig belang heeft bij afschrift van of inzage in de door hem genoemde bescheiden teneinde zijn stellingen in de hoofdzaak nader te onderbouwen. De stelling dat [appellante] te laat is met het indienen van deze vordering dan wel dat daaraan voorafgaand eerst een rechtstreeks verzoek aan [geïntimeerden] c.s. had moeten worden gedaan en [appellante] daarom niet ontvankelijk is in zijn vordering, vindt geen steun in het recht. Uit de stellingen van [geïntimeerden] c.s. leidt het hof af dat [geïntimeerden] c.s. over alle door [appellante] in het kader van de vordering in het incident gevraagde stukken beschikt, met dien verstande dat [appellante] niet heeft weersproken dat er geen bestekbescheiden bestaan die niet reeds in het bezit van [appellante] zijn. Dat stukken mogelijk ook elders beschikbaar zijn, doet aan het rechtmatige belang van [appellante] niet af. De vertrouwelijke aard van de aannemingsovereenkomst, vormt niet vanzelf een gewichtige reden die maakt dat [geïntimeerden] c.s. niet gehouden zijn daarvan afschrift te verstrekken. [geïntimeerden] c.s. hebben geen mogelijke gevolgen geconcretiseerd van het vrijgeven van deze informatie aan [appellante] . [geïntimeerden] c.s. hebben ook overigens geen gewichtige reden gesteld op grond waarvan zij niet gehouden kunnen worden tot het door [appellante] gevorderde. Gezien de aan de orde zijnde geschilpunten is voldoende aannemelijk dat de notulen van de bouwvergaderingen de in deze procedure aan de orde zijnde rechtsbetrekkingen tussen [appellante] en [geïntimeerden] c.s. aangaan. Dat dit ook geldt voor de overige bescheiden volgt reeds uit de aard daarvan en is ook onvoldoende concreet ter discussie gesteld. Feiten of omstandigheden op grond waarvan geoordeeld kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde bescheiden is gewaarborgd, zijn gesteld noch gebleken.
2.9.
Uit het voorgaande volgt dat het primair gevorderde zal worden toegewezen behalve met betrekking tot de gevorderde bestekbescheiden.
2.10.
Het hof benadrukt dat kennisname van de gevraagde bescheiden voor zover deze niet door [geïntimeerden] c.s. als openbaar zijn geduid, voor [appellante] de verplichting meebrengt behoedzaam om te gaan met de verkregen informatie. [appellante] zal die informatie slechts mogen delen en gebruiken ten behoeve van deze procedure.
2.11.
Het hof ziet in het naar voren gebrachte vooralsnog geen aanleiding tot oplegging van de gevorderde dwangsom.
2.12.
Een beslissing over de kosten van dit incident zal worden aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.
2.13.
De hoofdzaak zal naar de rol worden verwezen voor memorie van grieven.
2.14.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
beveelt [geïntimeerden] c.s. om binnen twee weken na heden aan [appellante] inzage in en/of afgifte van
- de gedetailleerde bouwtekeningen van het rijksmonument [adres] die zijn gebruikt voor de verbouwing inclusief de tussentijdse aanpassingen;
- de door [geïntimeerden] c.s. met [bedrijf] gesloten aannemingsovereenkomst;
- afschriften van alle door [geïntimeerden] c.s. gedane subsidieaanvragen en beslissingen daarop en
- de notulen van alle bouwvergaderingen
te verstrekken;
houdt de beslissing omtrent de proceskosten aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 13 maart 2018 voor memorie van grieven;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C.W. Rang, J.E. Molenaar en E.K. Veldhuijzen van Zanten en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2018.