ECLI:NL:GHAMS:2018:4557

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 december 2018
Publicatiedatum
12 december 2018
Zaaknummer
200.200.452/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inzage in gegevens over betalingen door luchtvaartmaatschappij aan reisbureaus in verband met annuleringen van vervoerovereenkomsten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Surinaamse Luchtvaart Maatschappij N.V. (SLM) tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam. SLM is in hoger beroep gekomen van een uitspraak waarin de kantonrechter de vordering van Re-fund.com C.V. heeft toegewezen. Re-fund, als lasthebber van drie verzekeraars, vorderde inzage in gegevens over betalingen die SLM heeft gedaan aan reisbureaus in verband met annuleringen van vervoerovereenkomsten door reizigers. De kern van de zaak is of Re-fund recht heeft op deze inzage op basis van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Het hof oordeelt dat Re-fund geen rechtmatig belang heeft bij de gevorderde inzage, omdat de gegevens ook via de reisbureaus verkregen kunnen worden. Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de vordering van Re-fund af. SLM wordt in het gelijk gesteld en Re-fund wordt veroordeeld in de kosten van het geding.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.200.452/01
zaaknummer rechtbank (Amsterdam) : 4377863 \ CV EXPL 15-21591
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 11 december 2018
inzake
SURINAAMSE LUCHTVAART MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Paramaribo, Suriname,
appellante,
advocaat: mr. A.J.F. Gonesh te ’s-Gravenhage,
tegen
RE-FUND.COM C.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. V.P. Melens te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna SLM en Re-fund genoemd.
SLM is bij dagvaarding van 16 augustus 2016 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam, hierna ‘de kantonrechter’, van 17 mei 2016, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen haar als gedaagde en Re-fund – handelend onder haar toenmalige naam Ecarus Online Marketing C.V. – als eiseres.
De appeldagvaarding bevat de grieven. Bij het aanbrengen van die dagvaarding zijn producties in het geding gebracht. Ter rolle van 31 januari 2017 heeft SLM verdere producties overgelegd.
Re-fund heeft daarna een memorie van antwoord ingediend, eveneens met producties.
SLM heeft geconcludeerd, kort gezegd, dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vordering van Re-fund zal afwijzen, met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van Re-fund tot terugbetaling van al hetgeen SLM op grond van het bestreden vonnis aan haar heeft voldaan en met veroordeling van Re-fund in de kosten van het geding in beide instanties, met inbegrip van nakosten en wettelijke rente.
Re-fund heeft geconcludeerd, kort gezegd, dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van SLM in de kosten van het geding in hoger beroep.
Partijen hebben bewijs van hun stellingen aangeboden.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

2.1.
De kantonrechter heeft op bladzijde 2 van het bestreden vonnis, onder het kopje ‘Feiten’, de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Met
grief 2komt SLM op tegen de juistheid van een aantal van de daar vermelde feiten. SLM heeft voorts enige aanvullende feiten aangevoerd waarop zij zich in hoger beroep wenst te beroepen. Het hof ziet in het voorgaande aanleiding hierna opnieuw de feiten vast te stellen die, als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of niet voldoende betwist, tussen partijen vast staan, voor zover die feiten voor de beslissing van de zaak in hoger beroep van belang zijn.
2.2.
SLM is een luchtvaartmaatschappij die op het traject Paramaribo-Amsterdam per vliegtuig reizigers vervoert. Personen die zich aldus door SLM willen laten vervoeren, gaan daartoe met haar een vervoerovereenkomst aan. Zij kunnen een dergelijke overeenkomst hetzij rechtstreeks met SLM, hetzij door tussenkomst van een reisbureau aangaan. In het tweede geval sluit het reisbureau de overeenkomst voor rekening van de reiziger, als diens lasthebber. De reiziger betaalt in dit geval het voor het vervoer verschuldigde bedrag, hierna ‘de ticketprijs’, aan het reisbureau, dat de ticketprijs namens hem voldoet aan SLM.
2.3.
De ticketprijs is opgebouwd uit verschillende bestanddelen, te weten een bepaald tarief, bijkomende toeslagen zoals een brandstoftoeslag, en luchthavenbelastingen. De luchthavenbelastingen zijn in de regel alleen verschuldigd als de reiziger zich daadwerkelijk door SLM laat vervoeren. Afhankelijk van de voorwaarden waaronder de vervoerovereenkomst is aangegaan, kunnen ook de bijkomende toeslagen alleen in het geval van daadwerkelijk genoten vervoer verschuldigd zijn. Als de overeenkomst door tussenkomst van een reisbureau is gesloten, kan de reiziger die de overeenkomst annuleert, recht hebben op terugbetaling door het reisbureau van een deel van de ticketprijs overeenkomend met de belastingen en de bijkomende toeslagen. Of de reiziger daarop tegenover het reisbureau aanspraak kan maken, hangt af van hetgeen in de rechtsverhouding tussen hem en het reisbureau geldt.
2.4.
Re-fund is lasthebber van drie verzekeraars die annuleringsverzekeringen aanbieden, te weten Europeesche Verzekering Maatschappij N.V., Delta Lloyd Schadeverzekering N.V. en UVM Verzekeringsmaatschappij N.V., hierna ‘de verzekeraars’. Personen die bij een van de verzekeraars een annuleringsverzekering hebben afgesloten, hebben onder de bij die verzekering bepaalde voorwaarden recht op vergoeding van de ticketprijs door de verzekeraar als zij een vervoerovereenkomst met SLM annuleren. De verzekeraar die op grond van een annuleringsverzekering een bedrag uitkeert, treedt – bij wijze van subrogatie – tot dat bedrag in de rechten van de verzekerde ten opzichte van derden tot vergoeding van de ticketprijs. Dit geldt ook voor de afzonderlijke bestanddelen waaruit de ticketprijs is opgebouwd.
2.5.
De verzekeraars hebben op grond van annuleringsverzekeringen afgesloten door personen die door tussenkomst van een reisbureau vervoerovereenkomsten met SLM waren aangegaan en die deze overeenkomsten later hebben geannuleerd, bedragen uitgekeerd aan negen personen van wie de namen zijn genoemd in voetnoot 2 van de inleidende dagvaarding in eerste aanleg ([A], [B], [C], [D], [E], [F], [G], [H] en [I]). Bij e-mail van 21 mei 2015 heeft Re-fund, namens de verzekeraars, SLM verzocht haar te informeren welke bedragen zij op haar beurt aan de betrokken reisbureaus heeft terugbetaald in verband met de annuleringen door de hiervoor bedoelde personen en op welke data die terugbetalingen hebben plaatsgevonden. SLM heeft niet aan dit verzoek voldaan.
2.6.
SLM houdt een administratie bij van de betalingen die zij heeft ontvangen van en de terugbetalingen die zij heeft gedaan aan reisbureaus met betrekking tot door deze tot stand gebrachte vervoerovereenkomsten. Uit die administratie zijn de door Re-fund verzochte gegevens kenbaar aan de hand van zogeheten ‘agency debit memo’s’, die zijn of kunnen worden toegesneden op de personen die een vervoerovereenkomst met SLM hebben geannuleerd. De administratie waarin de betalingen en terugbetalingen met betrekking tot vervoerovereenkomsten zoals door SLM gesloten worden bijgehouden, is bekend als het ‘billing and settlement plan’-systeem. Reisbureaus die tot dat systeem toegang hebben, kunnen daaruit ook zelf geïndividualiseerde ‘agency debit memo’s’ zoals hiervoor bedoeld verkrijgen.
2.7.
De vervoerovereenkomsten tussen SLM en de onder 2.5 bedoelde personen zijn tot stand gekomen door tussenkomst van twee reisbureaus, die elk toegang hebben tot het ‘billing and settlement plan’-systeem. Re-fund heeft één van deze reisbureaus, te weten Erco B.V., hierna ‘Erco’, zelfstandig in rechte betrokken en van haar inzage gevorderd in de betalingen, zoals blijkend uit het ‘billing and settlement plan’-systeem en uit ‘agency debit memo’s’, met betrekking tot gedeeltelijk dezelfde personen en annuleringen als waarop het verzoek van Re-fund in haar e-mail van 21 mei 2015 aan SLM ziet. De kantonrechter in de rechtbank Rotterdam heeft die vordering bij vonnis van 25 maart 2016 toegewezen en Erco ten aanzien van zeven van de bedoelde personen ([A], [B], [C], [D], [E], [F] en [H]) veroordeeld Re-fund de gevorderde inzage te verschaffen, op straffe van verbeurte van een dwangsom.
2.8.
Twee andere personen ten aanzien van wie Re-fund bij haar e-mail van 21 mei 2015 aan SLM om informatie over terugbetalingen in verband met annuleringen heeft verzocht en die ook in voetnoot 2 van de inleidende dagvaarding zijn genoemd ([G] en [I]), zijn vervoerovereenkomsten met SLM aangegaan door tussenkomst van een reisbureau genaamd Pragema Travel & Insurance B.V., hierna ‘Pragema’. Dit reisbureau was geen partij in het geding waarin het hierboven genoemde vonnis is uitgesproken en is door Re-fund evenmin anderszins in rechte betrokken.

3.Beoordeling

3.1.
Kern van de zaak is de vraag of Re-fund tegenover SLM recht heeft op inzage in de bedragen die SLM heeft terugbetaald aan de betrokken reisbureaus, nadat de in voetnoot 2 van de inleidende dagvaarding genoemde personen de door tussenkomst van die reisbureaus tot stand gekomen vervoerovereenkomsten hadden geannuleerd. Als SLM in verband met de annuleringen door die personen terugbetalingen aan de reisbureaus heeft gedaan, zouden deze moeten blijken uit de onder 2.6 bedoelde ‘agency debit memo’s’ of uit andere gegevens waaruit SLM in het kader van het ‘billing and settlement plan’-systeem beschikt. Op de grondslag van het bepaalde in artikel 843a Rv vordert Re-fund de veroordeling van SLM tot het verschaffen van inzage in de desbetreffende ‘agency debit memo’s’ of andere gegevens betreffende de hiervoor bedoelde terugbetalingen, op straffe van verbeurte van een dwangsom.
3.2.
Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de vordering toegewezen zoals in onderdeel I van het dictum van dat vonnis vermeld. Tegen deze beslissing en de overwegingen waarop zij berust, komt SLM op met tien grieven.
Grief 1betoogt dat de kantonrechter niet bevoegd was de vordering van Re-fund te behandelen en daarover te beslissen, omdat in eerste aanleg een kamer voor andere zaken dan kantonzaken bevoegd was de zaak te behandelen en te beslissen. De grief is tevergeefs voorgesteld, alleen al omdat uit het bepaalde in artikel 71, vijfde lid, Rv volgt dat tegen het achterwege laten van een verwijzing naar een kamer voor andere zaken dan kantonzaken geen hoger beroep openstaat. Hierbij komt nog dat SLM in eerste aanleg heeft nagelaten zich te beroepen op de gestelde onbevoegdheid van de kantonrechter of een incidentele vordering in te stellen tot verwijzing naar een andere kamer, zoals zij had kunnen doen. Dit verzuim kan in hoger beroep niet worden hersteld.
3.3.
Met betrekking tot de bevoegdheid van de kantonrechter en in hoger beroep het hof verdient voorts aantekening dat tussen partijen niet in geschil is dat SLM, die volgens haar statuten gevestigd is te Paramaribo, Suriname, een kantoor houdt in Amsterdam en dat de onder 3.1 weergegeven vordering van Re-fund betrekking heeft op een aangelegenheid die dat kantoor betreft. Op grond van het bepaalde in artikel 2 Rv in verbinding met artikel 1:14 BW – en mede acht geslagen op artikel 63, eerste lid, van de herschikte EEX-Verordening, zoals geldend sinds 10 januari 2015, waaruit volgt dat de bevoegdheidsregel neergelegd in artikel 4, eerste lid, van de herschikte EEX-Verordening toepassing mist – komt de Nederlandse rechter daarom rechtsmacht toe ten aanzien van de vordering van Re-fund. Die rechtsmacht is door SLM terecht ook niet bestreden. Op grond van het bepaalde in artikel 99, eerste lid, Rv was in eerste aanleg de rechtbank Amsterdam, en is in hoger beroep dit hof, bevoegd van de zaak kennis te nemen.
3.4.
Met
grief 3bestrijdt SLM dat Re-fund, als lasthebber van de verzekeraars, partij is bij de rechtsbetrekking waarop de ‘agency debit memo’s’ of de andere gegevens waarin inzage wordt gevorderd, betrekking hebben. Bij de beoordeling van de grief staat voorop dat de verzekeraars die op grond van annuleringsverzekeringen bedragen hebben uitgekeerd, in de rechten tot vergoeding van de ticketprijs en de onderscheiden bestanddelen daarvan zijn getreden die toekomen aan de personen aan wie zij die bedragen hebben uitgekeerd, zoals onder 2.4 beschreven. Het gaat daarbij zowel om de rechten van die personen ten opzichte van de reisbureaus die de geannuleerde vervoerovereenkomsten tot stand hebben gebracht, waaraan zij de ticketprijs hebben betaald, als om de rechten van de bedoelde personen ten opzichte van SLM, die hun wederpartij is bij die vervoerovereenkomsten. De terugbetalingen door SLM aan de reisbureaus volgen rechtstreeks uit de afwikkeling van de vervoerovereenkomsten, zodat voor zover de personen die deze hebben geannuleerd enig recht hebben op de terugbetaalde bedragen, de verzekeraars ook in die rechten zijn getreden. Dit brengt mee dat de ‘agency debit memo’s’ of andere gegevens betreffende de terugbetalingen waarin Re-fund inzage vordert, betrekking hebben op een rechtsbetrekking waarbij de verzekeraars partij zijn geworden. Als hun lasthebber kan Re-fund de rechten van de verzekeraars daaruit geldend maken, ook het recht op inzage in de genoemde bescheiden indien en voor zover dat recht op grond van artikel 843a Rv aan de verzekeraars toekomt. Hiertoe hoeft Re-fund niet zelf partij te zijn bij de bedoelde rechtsbetrekking. De grief faalt daarom.
3.5.
Ervan uitgaande dat de ‘agency debit memo’s’ of andere gegevens waarin door Re-fund inzage wordt gevorderd, betrekking hebben op een rechtsbetrekking waarbij de verzekeraars partij zijn, komt de verzekeraars krachtens het bepaalde in artikel 843a, eerste lid, Rv tegenover SLM uitsluitend een recht op inzage in die bescheiden toe, als zij daarbij een rechtmatig belang hebben. Re-fund, als lasthebber, kan dus niet een verderstrekkend recht geldend maken.
Grief 4betoogt dat het vereiste rechtmatig belang ontbreekt. Bij de beoordeling van de grief staat voorop dat het Re-fund erom te doen is te kunnen beschikken over gegevens die haar in staat zouden stellen een deel van de ticketprijzen die de verzekeraars op grond van een annuleringsverzekering hebben vergoed, terug te vorderen van de reisbureaus die de betrokken vervoerovereenkomsten tot stand hebben gebracht en waaraan de ticketprijzen oorspronkelijk zijn betaald, voor zover SLM die bedragen aan die reisbureaus heeft terugbetaald. Het gaat hierbij om het deel van de ticketprijzen overeenkomend met de onder 2.3 genoemde luchthavenbelastingen en toeslagen in gevallen waarin reizigers die een vervoerovereenkomst hebben geannuleerd, en dus ook de verzekeraars die in hun rechten zijn getreden, tegenover de reisbureaus op terugbetaling daarvan aanspraak kunnen maken.
3.6.
Niet in geschil is dat niet alleen SLM, maar ook de reisbureaus die toegang hebben tot het ‘billing and settlement plan’-systeem, de beschikking hebben over de gegevens waarin Re-fund inzage verlangt. Bij het onder 2.7 genoemde vonnis van 25 maart 2016 heeft de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam Erco, het in die zaak aangesproken reisbureau, veroordeeld Re-fund inzage in de desbetreffende gegevens te verschaffen met betrekking tot zeven van de negen in voetnoot 2 van de inleidende dagvaarding in deze procedure genoemde personen. Re-fund heeft weliswaar gesteld dat Erco het genoemde vonnis heeft genegeerd en de aan haar veroordeling verbonden dwangsom heeft laten ‘vollopen’, maar zij heeft niet gesteld dat zij het genoemde vonnis tegen Erco ten uitvoer heeft doen leggen of dit heeft getracht te doen, laat staan welke maatregelen zij heeft getroffen teneinde de daadwerkelijke nakoming van de bij dat vonnis uitgesproken veroordeling te bewerkstelligen en aldus inzage te verkrijgen in de betalingsgegevens met betrekking tot de zeven hiervoor bedoelde personen. Nu het ten aanzien van deze personen gaat om dezelfde gegevens als waarin Re-fund van SLM inzage vordert, valt daarom niet in te zien dat Re-fund een rechtmatig belang heeft bij de van SLM gevorderde inzage. Op grond van het onder 2.7 genoemde vonnis kon zij al via Erco inzage verkrijgen in de betalingsgegevens met betrekking tot de zeven bedoelde personen. Het belang van Re-fund bij een overeenkomstige veroordeling van SLM spreekt dan niet vanzelf. Omstandigheden waaruit dat belang nochtans volgt, zijn niet gebleken.
3.7.
De vervoerovereenkomsten tussen SLM en de andere twee in voetnoot 2 van de inleidende dagvaarding genoemde personen ten aanzien van wie Re-fund inzage in betalingsgegevens vordert, zijn tot stand gekomen door tussenkomst van een ander reisbureau dan waartegen bovengenoemd vonnis is gewezen, namelijk Pragema, zoals onder 2.8 vermeld. Niet in geschil is dat naast SLM ook Pragema beschikt over de desbetreffende gegevens en dat het Re-fund erom te doen is bedragen die SLM met betrekking tot de twee hiervoor bedoelde personen aan Pragema heeft terugbetaald, van laatstgenoemde terug te vorderen. Uit de stellingen van Re-fund in de memorie van antwoord en uit de bij die memorie overgelegde e-mail van 20 juli 2016 van Pragema aan Re-fund, blijkt dat Pragema bereid is inzage te verschaffen in de betalingsgegevens met betrekking tot de personen die via haar een overeenkomst met SLM zijn aangegaan, tegen betaling van € 75,- per dossier, waarbij Pragema aan Re-fund heeft meegedeeld dat de betrokken dossiers niet meer ‘oproepbaar’ zijn in haar systeem en dat zij deze door haar accountant kan laten uitzoeken. Artikel 843a, eerste lid, Rv bepaalt dat de kosten van het verschaffen van inzage voor rekening komen van degene die inzage vordert, zodat Pragema in beginsel recht heeft op vergoeding van haar kosten door Re-fund.
3.8.
Re-fund heeft niet toegelicht, laat staan aannemelijk gemaakt, dat de door Pragema gevraagde kostenvergoeding haar werkelijke kosten duidelijk overtreft of anderszins onredelijk is. Dat had wel op de weg van Re-fund gelegen, temeer nu blijkens de door haar overgelegde stukken de annuleringen (door [G] en [I]) ter zake waarvan zij inzage verlangt, betrekking hebben op vervoer dat zou hebben moeten plaatsvinden op data in 2014 en Re-fund Pragema pas bij e-mail van 4 juli 2016, dus geruime tijd later, heeft aangesproken, zodat voorstelbaar is dat Pragema de desbetreffende gegevens niet dadelijk paraat heeft en voor het produceren daarvan kosten zou moeten maken. Nu Pragema zich bereid heeft getoond inzage te verschaffen in dezelfde gegevens als waarin Re-fund van SLM inzage vordert, valt daarom niet in te zien dat Re-fund een rechtmatig belang heeft bij de van SLM gevorderde inzage. Zij had al via Pragema inzage kunnen verkrijgen in de betalingsgegevens met betrekking tot de twee bedoelde personen, tegen betaling van een kostenvergoeding, zoals in artikel 843a, eerste lid, Rv voorzien. Het belang van Re-fund bij een veroordeling van SLM, die evengoed recht op een dergelijke vergoeding zou hebben, tot verschaffing van inzage in die gegevens, ontbreekt dan.
3.9.
Uit het onder 3.5 tot en met 3.8 overwogene volgt dat grief 4 slaagt. Hierbij verdient nog aantekening dat het antwoord op de vraag of de verzekeraars die een uitkering op grond van een annuleringsverzekering hebben gedaan, en dus ook Re-fund als hun lasthebber, tegenover de betrokken reisbureaus aanspraak kunnen maken op terugbetaling van een deel van de ticketprijzen, voor zover SLM deze aan de reisbureaus heeft terugbetaald, afhankelijk is van de rechtsverhouding tussen de reisbureaus en de reizigers in de rechten van wie de verzekeraars zijn getreden. Dit brengt mee dat voor de aanwezigheid van een rechtmatig belang van Re-fund bij het verkrijgen van inzage van SLM in gegevens met betrekking tot door SLM aan de reisbureaus terugbetaalde bedragen in verband met annuleringen van vervoerovereenkomsten, in ieder geval vereist is dat de reiziger aan wie een uitkering is gedaan, tegenover het betrokken reisbureau recht heeft op terugbetaling van een deel van de ticketprijs. Daartoe is bepalend hetgeen in de individuele rechtsverhouding tussen deze partijen geldt – in het huidige geding: de in voetnoot 2 van de inleidende dagvaarding genoemde personen enerzijds en Erco, respectievelijk Pragema, anderzijds – en kan dus niet worden volstaan met algemene stellingen die niet zijn toegespitst op die individuele rechtsverhoudingen en waarvan niet duidelijk is dat zij steeds daarvoor gelden. Afgezien van het hierboven overwogene had, teneinde het vereiste rechtmatig belang bij de gevorderde inzage te kunnen aannemen, Re-fund haar stellingen daarom dienen te preciseren voor de rechtsverhoudingen waarbij de door haar genoemde personen partij zijn en had zij niet mogen volstaan met het vermelden van de namen van die personen in een voetnoot en het zich voor het overige verlaten op algemene proposities.
3.10.
Met
grief 6beroept SLM zich erop dat de verzekeraars hun uit de bedoelde individuele rechtsverhoudingen tussen reizigers en reisbureaus voortvloeiende rechten geldend willen maken tegenover de reisbureaus, die over dezelfde betalingsgegevens beschikken als waarin Re-fund in dit geding inzage vordert, zodat een behoorlijke rechtsbedeling als bedoeld in artikel 843a, vierde lid, Rv ook zonder de verschaffing van inzage daarin door SLM is gewaarborgd. Nu Erco in rechte tot verschaffing van inzage in die gegevens is veroordeeld en Pragema zich daartoe zonder rechterlijke uitspraak bereid heeft getoond, terwijl SLM bovendien onomwonden heeft verklaard de haar beschikbare gegevens desgewenst op eerste verzoek aan een reisbureau te zullen verstrekken, ook wanneer dit zelf toegang heeft tot het ‘billing and settlement plan’-systeem, slaagt ook deze grief.
3.11.
Re-fund heeft in eerste aanleg en in hoger beroep geen feiten gesteld en te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, kunnen leiden tot andere oordelen dan hierboven gegeven. Haar bewijsaanbod is daarom voor de beslissing van de zaak niet van belang, zodat dat aanbod, als niet ter zake dienend, wordt gepasseerd.
3.12.
De slotsom uit het bovenstaande is dat de vordering van Re-fund een toereikende grondslag ontbeert en in eerste aanleg ten onrechte is toegewezen. Het bestreden vonnis zal daarom worden vernietigd en de vordering zal alsnog worden afgewezen. Bij deze uitkomst behoeven de hierboven niet besproken grieven van SLM, bij gebrek aan voldoende belang, geen bespreking meer. Re-fund zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en,
opnieuw rechtdoende:
wijst de vordering van Re-fund af;
veroordeelt Re-fund tot terugbetaling van al hetgeen SLM op grond van het bestreden vonnis aan haar heeft voldaan;
veroordeelt Re-fund in de kosten van het geding in eerste aanleg, tot op heden aan de zijde van SLM begroot op nihil aan verschotten en € 500,- voor salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente over laatstgenoemd bedrag als betaling binnen veertien dagen uitblijft, vanaf de datum van het verstrijken van de genoemde termijn tot aan de dag van voldoening;
veroordeelt Re-fund in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van SLM begroot op € 798,40 aan verschotten en € 894,- voor salaris advocaat alsmede op € 131,- voor nasalaris van de advocaat, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de zojuist genoemde kostenveroordeling en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden alsmede, als betaling binnen veertien dagen uitblijft, te vermeerderen met de wettelijke rente over de genoemde bedragen vanaf de datum van het verstrijken van de genoemde termijn tot aan de dag van voldoening;
verklaart alle hierboven genoemde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.H.F.M. Cortenraad, D. Kingma en I.A. Haanappel-van der Burg en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 11 december 2018.