ECLI:NL:GHAMS:2018:4553

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 december 2018
Publicatiedatum
11 december 2018
Zaaknummer
K18/230479
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing beklag ex artikel 12 Sv inzake politiegeweld tijdens aanhouding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 december 2018 uitspraak gedaan in een beklagprocedure naar aanleiding van een klacht over politiegeweld. Klager, bijgestaan door zijn advocaat mr. F. Pool, had een beklag ingediend tegen de beslissing van de officier van justitie om geen strafvervolging in te stellen tegen de betrokken politieagenten, die hem tijdens zijn aanhouding op 7 april 2016 zouden hebben mishandeld. Klager had aangifte gedaan van mishandeling, waarbij hij stelde dat hij door de politieagenten was vastgepakt en dat hij pepperspray had gekregen, wat leidde tot een gebroken arm.

Het hof heeft de zaak behandeld in raadkamer, waar klager zijn beklag heeft toegelicht. De advocaat-generaal heeft in haar verslagen geadviseerd om het beklag af te wijzen. Het hof heeft de camerabeelden bekeken en vastgesteld dat klager zich krachtig verzette tegen zijn aanhouding, wat leidde tot de verwondingen die hij had opgelopen. Het hof concludeerde dat de aanhouding rechtmatig was en dat het gebruik van geweld door de politie, inclusief het gebruik van pepperspray, gerechtvaardigd was gezien het verzet van klager.

Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat er geen gronden waren voor strafrechtelijke vervolging van de betrokken politieagenten. Het beklag van klager werd ongegrond verklaard, en het hof heeft de beslissing genomen om het beklag af te wijzen. Deze beschikking is definitief en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

BEKLAGKAMER
Beschikking op het beklag met het rekestnummer K17/230479 van
[klager],
klager,
woonplaats kiezende ten kantore van mr. F. Pool, advocaat te Amsterdam.

1.Het beklag

Het klaagschrift is op 7 december 2017 door het hof ontvangen. Het beklag richt zich tegen de beslissing van de officier van justitie bij het arrondissementsparket Amsterdam om geen strafvervolging in te stellen tegen
[beklaagde 1], [beklaagde 2] en [beklaagde 3](hierna: beklaagden, ook wel verbalisanten) ter zake van mishandeling.

2.Het verslag van de advocaat-generaal

Bij verslag van 31 mei 2018 heeft de advocaat-generaal het hof in overweging gegeven klager niet-ontvankelijk te verklaren in het beklag.
Bij nader verslag van 8 november 2018 heeft de advocaat-generaal het hof in overweging gegeven het beklag af te wijzen.

3.De voorhanden stukken

Het hof heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift en de aanvulling daarop van 19 juni 2018;
- de verslagen van de advocaat-generaal;
- de in deze zaak door de politie opgemaakte processen-verbaal en
- het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie bij het arrondissementsparket Amsterdam van 14 september 2018.

4.De behandeling in raadkamer

Het hof heeft klager in de gelegenheid gesteld op 21 november 2018 het beklag toe te lichten. Klager is, bijgestaan door zijn advocaat, in raadkamer verschenen en heeft het beklag toegelicht en gehandhaafd.
De advocaat-generaal is bij de behandeling in raadkamer aanwezig geweest. In hetgeen in raadkamer naar voren is gekomen heeft zij geen aanleiding gevonden de conclusie in het verslag te herzien.

5.De beoordeling van het beklag

De inhoud van het dossier
Klager werd op 7 april 2016 door beklaagden, allen brigadier van politie en in burgerkleding gekleed, aangehouden op verdenking van het verkopen van cocaïne.
Klager heeft op 20 april 2016 aangifte gedaan van mishandeling, gepleegd door beklaagden tijdens deze aanhouding.
Hij heeft verklaard dat beklaagden hem aanspraken uit het niets en hem vast pakten bij de armen. Zijn armen werden naar zijn rug gebracht. Hij dacht met criminelen te maken te hebben en begon met zijn polsen te bewegen. Hij voelde dat hij naar achteren werd getrokken. Hij hoorde om pepperspray roepen. Daarna voelde hij dat zijn ogen begonnen te branden. Hij voelde dat er nog meer kracht werd uitgeoefend op zijn armen. Het ging beheerst. Het was alsof zijn rechterarm in tweeën brak. Hij viel flauw van de pijn. Daarna werd hij met een ambulance overgebracht naar het ziekenhuis.
Klager heeft (in de formulering van de advocaat) slechts beperkt weerstand geboden bij de aanhouding. Tijdens de behandeling in raadkamer heeft klager – desgevraagd - verklaard dat hij zich niet of nauwelijks heeft verzet. Hij is wel vaker aangehouden door de politie en heeft toen altijd zonder verzet meegewerkt.
In het ziekenhuis is vastgesteld dat (hof: als direct gevolg van de aanhouding) de rechter bovenarm van klager was gebroken.
Beklaagden hebben een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt. Zij brengen naar voren dat zij over gingen tot aanhouding nadat zij hadden waargenomen dat klager twee personen op straat aansprak, een zakje met wikkels in zijn hand had en een wikkel met daarin een op cocaïne gelijkend poeder open vouwde en aan de twee personen toonde. Tijdens de aanhouding pakten de beklaagden [beklaagde 3] en [beklaagde 2] klager ieder aan een van zijn armen vast en riepen duidelijk dat zij van de politie waren en dat klager was aangehouden. Zij voelden dat klager zich meteen begon te verzetten. Hierop zeiden beklaagden dat klager zich niet moest verzetten en dat anders geweld en pepperspray zou worden gebruikt. Klager gaf hier geen gevolg aan, bewoog zijn armen met kracht heen en weer en probeerde zich los te rukken. Beklaagde [beklaagde 1] nam van [beklaagde 3] de linker arm van klager over. Klager maakte trappende bewegingen naar [beklaagde 3]. Beklaagden kregen klager uiteindelijk onder controle, mede door het ingrijpen van een onbekend gebleven persoon die probeerde klagers benen onder zijn lichaam weg te trekken.
In raadkamer zijn camerabeelden bekeken, waarop is te zien dat klager op straat staan terwijl verscheidene personen langs hem lopen. Twee personen komen op hem af, gaan een gesprek aan, en klager laat hen daarop een wikkel zien en vouwt deze open. Drie personen, kennelijk beklaagden, gaan vervolgens over tot aanhouding; er ontstaat onmiddellijk een worsteling tussen klager en beklaagden. Klager wordt met zijn borst tegen de muur geduwd en de verbalisanten proberen hem (met z’n armen op de rug) te boeien.
Op de beelden is te zien dat klager zich onmiddellijk en met kracht verzet, gedurende langere tijd. Het lijkt namelijk of klager zijn armen uit elkaar probeert te houden waardoor het voor de beklaagden onmogelijk is hem te boeien. Een van de beklaagden ([beklaagde 3]) gebruikt dan pepperspray tegen klager, maar dit heeft geen zichtbaar resultaat, het verzet door klager houdt aan. Tevens is te zien dat klager een trappende beweging naar achteren maakt met zijn rechterbeen. Daarop komt een onbekende de beklaagden te hulp, waarna klager geheel of gedeeltelijk naar de grond wordt gebracht.
Uiteindelijk slagen de beklaagden erin om klager te boeien, waarna hij stil blijft liggen. Dat is ongeveer 1 minuut en 45 seconden nadat beklaagden waren overgegaan tot zijn aanhouding.
Het beoordelingskader
Het hof heeft te beoordelen of de strafrechter die over deze zaak zou moeten oordelen – al dan niet na nader onderzoek – zou kunnen komen tot een veroordeling voor enig strafbaar feit. Daarnaast moet het hof beoordelen of er, gelet op alle omstandigheden, voldoende belang is bij het alsnog instellen van strafrechtelijke vervolging. Indien het antwoord op beide vragen bevestigend luidt, zal een bevel tot vervolging worden gegeven.
Het staat vast dat de rechter bovenarm van klager is gebroken tijdens de aanhouding door beklaagden en dat beklaagde [beklaagde 3] bij de aanhouding gebruik heeft gemaakt van pepperspray. Nu het om door de politie toegepast geweld gaat en door klager aangifte is gedaan van mishandeling, moet bij het op deze feiten betrekking hebbende toetsingskader de vraag naar de rechtmatigheid van het politieoptreden betrokken worden.
Politieambtenaren zijn in de rechtmatige uitoefening van hun bediening – indien noodzakelijk – bevoegd tot toepassing van – gepast – geweld. Buiten deze grenzen van subsidiariteit en proportionaliteit zou – afhankelijk van de omstandigheden van het geval – geweldstoepassing door overheidsdienaren als misdrijf gekwalificeerd kunnen worden en als zodanig strafbaarheid van de betrokken ambtenaar tot gevolg kunnen hebben.
Het (strafrechtelijk) onderzoek naar overheidsoptreden zal zich in die gevallen met name hebben te richten op de vraag of geweldstoepassing noodzakelijk, adequaat en proportioneel is geweest.
Het met betrekking tot de rechtmatigheid van belang zijnde toetsingskader wordt (buiten de verdere strafrechtelijke en mensenrechtelijke regels) gevonden in de Politiewet 2012 en de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren (in het bijzonder: artikel 1). Het rapport “Verantwoord politiegeweld” van de Nationale ombudsman geeft een aanzet ten behoeve van een nadere invulling voor de beoordeling.
Het gebruik van pepperspray is op grond van artikel 12a van de Ambtsinstructie voor de politie geoorloofd om een persoon aan te houden die zich aan aanhouding tracht te onttrekken. Onmiddellijk voordat pepperspray wordt gebruikt, waarschuwt de politiebeambte daarvoor met luide stem of op andere niet mis te verstane wijze.
Het rapport “Verantwoord politiegeweld” stelt dat overeenkomstig de Politiewet 2012 en de Ambtsinstructie dat gebruik van pepperspray alleen geoorloofd is bij (onder meer) onttrekking aan aanhouding waarbij tevens sprake is van vrees voor escalatie en er geen minder ingrijpend middel voorhanden is.
De overwegingen van het hof
De
aanhoudingvan klager was rechtmatig, vanwege de gerede verdenking (op basis van het wikkel dat klager aan twee personen toonde, hetgeen ook te zien is op de camerabeelden) van overtreding van de Opiumwet.
Het hof heeft geen redenen om te twijfelen dat beklaagden duidelijk kenbaar hebben gemaakt dat zij van de politie waren. Desondanks heeft klager zich (zoals het hof heeft waargenomen op de camerabeelden) met kracht en gedurende langere tijd verzet tegen zijn aanhouding. Zijn verklaring dat hij zich niet of nauwelijks heeft verzet, is dan ook niet geloofwaardig. Zijn opmerking dat hij dacht dat hij werd belaagd door ‘criminelen’ (en waartegen hij zich dan blijkbaar wilde verzetten, zo begrijpt het hof) is niet alleen in strijd met zijn verklaring dat hij geen verzet bood, maar ook niet nader onderbouwd. Het hof vindt deze verklaring onaannemelijk.
Het gebruik van
pepperspraywas gerechtvaardigd, gelet op klagers voortdurende en krachtige verzet tegen zijn aanhouding. Er zijn geen aanwijzingen dat is gehandeld in strijd met de hiervoor genoemde kaders of de door de Ombudsman beschreven voorwaarden voor het gebruik.
Met betrekking tot de
gebroken armziet het hof geen aanwijzingen dat beklaagden (voorwaardelijk) opzet hadden op het toebrengen van pijn of letsel. Op grond van de beelden is aannemelijk dat de gebroken arm het directe gevolg is geweest van het verzet van klager tegen zijn aanhouding, meer in het bijzonder, dat de fractuur is opgetreden toen de verbalisanten trachtten klager te boeien terwijl klager daarbij naar de grond bewoog. De stelling van de advocaat dat de arm (pas) is gebroken toen klager op de grond lag en niet meer kon bewegen waarna een van de beklaagden (blijkbaar met opzet en in alle rust) de arm brak, is niet alleen moeilijk voorstelbaar maar vindt ook geen enkele steun in (de waarneming van) de beelden.
Een en ander laat onverlet dat bij de aanhouding de bovenarm van klager is gebroken (hetgeen zeer pijnlijk was en hem nog altijd last bezorgt). Dat is te betreuren, maar het hof ziet geen gronden om dit letsel in strafrechtelijke zin aan beklaagden toe te kunnen rekenen.
Bij deze stand van zaken komt het hof tot de conclusie dat de strafrechter die over deze zaak zou moeten oordelen niet tot een veroordeling van beklaagden of een of meer van hen zou kunnen komen. Er zijn geen aanknopingspunten voor verder onderzoek. Het hof is daarom van oordeel dat er goede redenen zijn om in deze zaak geen vervolging te gelasten. Het beklag is ongegrond.
Het hof zal daarom als volgt beslissen.

6.De beslissing

Het hof wijst het beklag af.
Deze beschikking, waartegen voor betrokkenen geen rechtsmiddel openstaat, is gegeven op
11 december 2018 door mrs. P.C. Kortenhorst, voorzitter, A.M.J.G van Amsterdam en M.J.A. Duker, raadsheren, in tegenwoordigheid van A.M.M. van Gorp, griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier.