ECLI:NL:GHAMS:2018:4549

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 december 2018
Publicatiedatum
11 december 2018
Zaaknummer
200.239.208/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen een kandidaat-notaris met betrekking tot onjuist advies en bejegening

In deze zaak gaat het om een klacht van twee klagers tegen een kandidaat-notaris. De klagers verwijten de kandidaat-notaris dat zij hen meermalen onjuist heeft geadviseerd, hen onjuist en kwalijk heeft bejegend, en niet de gevolgen van haar fouten ongedaan heeft gemaakt of de door hen geleden schade heeft vergoed. De klacht betreft met name de advisering rondom een erfdienstbaarheid die door verjaring zou zijn ontstaan. De kandidaat-notaris heeft op basis van informatie van de buren geconcludeerd dat er een erfdienstbaarheid was ontstaan, wat de klagers ertoe heeft gebracht om in te stemmen met een minder vergaand persoonlijk recht van weg. Het hof heeft de klacht van de klagers in hoger beroep beoordeeld en de gegrondheid van klachtonderdelen 1 en 2 bevestigd. Het hof heeft de beslissing van de kamer vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de kandidaat-notaris en heeft de maatregel van waarschuwing opgelegd. Daarnaast is de kandidaat-notaris veroordeeld tot betaling van kosten aan de klagers en voor de behandeling van de klacht in hoger beroep. De zaak illustreert de verantwoordelijkheden van een kandidaat-notaris in het geven van juridisch advies en de gevolgen van onzorgvuldig handelen.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.239.208/01 NOT
nummers eerste aanleg : C/05/324194/KL RK 17-104 en C/05/324196/KL RK 17-105
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 11 december 2018
inzake
mr. [kandidaat-notaris] ,
kandidaat-notaris te [plaats] ,
appellante,
tegen
1. [klager sub 1] ,
2. [klager sub 2] ,
beiden wonend te [plaats] ,
geïntimeerden,
gemachtigde: mr. S.A. Roodhof, advocaat te Grou.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellante (hierna: de kandidaat-notaris) heeft op 16 mei 2018 een beroepschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de kamer) van 17 april 2018 (ECLI:NL:TNORARL:2018:12) voor zover betrekking hebbende op de kandidaat-notaris. De kamer heeft in de bestreden beslissing, voor zover hier relevant, de klacht van geïntimeerden (hierna: klagers) tegen de kandidaat-notaris wat betreft klachtonderdeel 1 gegrond verklaard en de kandidaat-notaris de maatregel van waarschuwing opgelegd. De kamer heeft de klacht van geïntimeerden tegen de kandidaat-notaris voor het overige ongegrond verklaard.
1.2.
Het hof heeft op 12 juni 2018 van de kandidaat-notaris een aanvullend beroepschrift - met bijlagen - ontvangen.
1.3.
Klagers hebben op 17 juli 2018 een verweerschrift bij het hof ingediend.
1.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 27 september 2018. De kandidaat-notaris, vergezeld van haar kantoorgenoot notaris mr. [notaris] (hierna: de notaris), en klagers, vergezeld van hun gemachtigde, zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; de kandidaat-notaris aan de hand van aan het hof overgelegde pleitaantekeningen.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
3.2.
Kort weergegeven gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
Klagers wonen aan de [straatnaam] te [plaats] en hebben van hun buren, de heer en mevrouw [naam] , een perceel grasland gekocht. Tussen verschillende buren waren koopovereenkomsten gesloten met betrekking tot een aantal percelen grasland.
3.2.2.
De kandidaat-notaris heeft op 8 juni 2017 de bij de koopovereenkomsten betrokken partijen een concept van de akte van levering toegezonden. Naar aanleiding hiervan heeft op 13 juni 2017 een bespreking bij de kandidaat-notaris plaatsgevonden tussen klager sub 1 en de heer [naam] en mevrouw [naam] , eveneens buren van klagers (hierna: de buren). De buren hebben in het gesprek aangegeven dat zij vanaf het moment van de aankoop van hun woning over het aan klagers te leveren perceel mogen lopen om het achterliggende bos te bereiken en dat hun rechtsvoorgangers dit ook al deden, waardoor de huidige situatie inmiddels meer dan 20 jaar bestond.
3.2.3.
Naar aanleiding van de bespreking heeft de kandidaat-notaris de conceptakte op 14 juni 2017 aangepast. De conceptakte houdt in, voor zover van belang:
RECHT VAN WEG
Partij 2(het hof begrijpt hier en verder: klagers)
en partij 5(het hof begrijpt hier en verder: de buren)
verklaarden dat er door verjaring een erfdienstbaarheid, inhoudende een recht van weg, is ontstaan (…).
Partij 5 verklaart bij deze afstand te doen van voormelde erfdienstbaarheid, welke afstand partij 2 verklaart aan te nemen, onder de voorwaarde dat een persoonlijk recht van weg wordt gevestigd.
Ter voldoening aan deze voorwaarde wordt hierbij gevestigd ten behoeve van partij 5 (…) eenpersoonlijk recht van overweg, (…)”
3.2.4.
De notaris heeft de akte van levering op 14 juni 2017 gepasseerd.
3.2.5.
Klager sub 1 heeft de kandidaat-notaris op 18 juni 2017 een e-mailbericht gezonden. Dit e-mailbericht houdt in, voor zover van belang:
“Ik wou nog even terugkomen op de verkoop en aankoop van de percelen aan de [straatnaam] . (…) Wil je voor mij de gronden waarop onze afspraak betreffende het recht van overpad is ontstaan nog even uiteenzetten op een e-mail?”
3.2.6.
De kandidaat-notaris heeft deze vraag in een e-mailbericht van 23 juni 2017 beantwoord. Dit e-mailbericht houdt in, voor zover van belang:
“Ik ga er van uit dat ik u hiermee voldoende heb uitgelegd op grond waarvan ik van mening ben dat er een erfdienstbaarheid door verjaring is ontstaan.”
3.2.7.
Klager sub 1 heeft in een e-mailbericht van 27 juni 2017 de kandidaat-notaris bericht dat klagers zich door een deskundige hebben laten informeren en dat hieruit is gebleken dat de kandidaat-notaris klagers onjuist heeft voorgelicht over de gestelde erfdienstbaarheid. Deze e-mail houdt verder in, voor zover van belang:
“De conclusie is, dat jij onsonjuisthebt voorgelicht over de gestelde erfdienstbaarheid. Als wij dat hadden geweten hadden wij zeer waarschijnlijk niet de afspraak gemaakt die er nu is. Ik licht dat toe. (…) Vanwege het voorgaande heb jij ons naar een afspraak geadviseerd, die wij anders niet zouden zijn aangegaan. Uiteraard mochten wij er op vertrouwen dat jij ons de (juridische) waarheid zou vertellen, althans ons juist zou adviseren. (…) Graag willen wij, dat jij de gevolgen daarvan (zo veel mogelijk) ongedaan maakt. In elk geval willen we dat jij je fout erkent aan ons en de buren en dat ook aan de buren schriftelijk uitlegt. (…) Daarnaast verneem ik graag van jou wat jij in de richting van ons voorstelt, om onze schade te vergoeden.”
3.2.8.
In reactie op het e-mailbericht van 27 juni 2017 van klager sub 1 hebben de kandidaat-notaris en de notaris op 5 juli 2017 de kwestie op het notariskantoor met klagers besproken.
3.2.9.
De kandidaat-notaris heeft klagers vervolgens op 11 juli 2017 een e-mailbericht gezonden. Dit e-mailbericht houdt in, voor zover van belang:
“Naar aanleiding van onderstaande e-mail hebben wij elkaar afgelopen woensdag, 5 juli 2017, gesproken. In dit gesprek hebben wij afgesproken dat wij een inhoudelijke reactie per e-mail zouden sturen. (…)
De uiteenzetting van uw advocaat over het vereiste van bezit voor een verkrijgende verjaring klopt. Juridisch heb ik dat niet goed verwoord; waarvoor nogmaals mijn excuses.
Naast een verkrijgende verjaring is er echter ook nog een bevrijdende verjaring. (…)
Het persoonlijk recht van weg is dus ontstaan door verloop van 20 jaar. Dit is nu juist wat wij in de akte van levering hebben opgenomen. Hoewel ik mij ongelukkig heb verwoord over het ontstaan van een erfdienstbaarheid is de uiteindelijke conclusie niet anders dan het recht dat nu is gevestigd in de akte. (…) Onze conclusie is dan ook dat er geen schade voor u is ontstaan.”
3.2.10.
De notaris heeft klager sub 1 op 13 juli 2017 een brief gezonden. Deze brief houdt in, voor zover van belang:
“Ik kan al met al wel inzien dat de situatie voor u vervelend is, maar niet dat u schade ondervindt of schade heeft geleden. In die zin kan ons kantoor voor u nu dus niets betekenen. (…) Als u er zeker van bent dat de gang van zaken onjuist is en dat dit ongedaan moet worden gemaakt, danwel dat de schade moet worden vergoed, dan kunt u de gang naar de civiele rechter of de geschillencommissie Notariaat maken.”
3.2.11.
Na de indiening van de onderhavige klacht op 27 juli 2017 heeft een gesprek, als bedoeld in artikel 99 lid 12 van de Wet op het notarisambt (Wna), plaatsgevonden tussen de plaatsvervangend voorzitter van de kamer mr. M.J.C. van Leeuwen, klagers, de notaris en de kandidaat-notaris. Tijdens dit gesprek is afgesproken dat de notaris contact zou opnemen met de buren en een afspraak met hen zou maken om het feitelijk gebruik van het stuk grond te bespreken samen met klagers.
3.2.12.
De notaris en de kandidaat-notaris hebben de kamer per brief van 22 november 2017 bericht dat de buren bereid waren om het persoonlijk recht van weg terug te brengen naar de oude situatie.
3.2.13.
In een door de notaris gepasseerde notariële akte van 12 december 2017 hebben de buren afstand gedaan van het in de akte van levering van 14 juni 2017 gevestigde persoonlijk recht van weg. Voor deze akte zijn door de notaris geen kosten in rekening gebracht.
3.2.14.
De gemachtigde van klagers heeft in een op 15 december 2017 aan de kamer gezonden e-mailbericht doorgegeven dat klagers hun klacht handhaven.

4.Standpunt van klagers

Het verwijt dat klagers de kandidaat-notaris maken valt uiteen in de volgende drie onderdelen.
1. De kandidaat-notaris heeft klagers meermalen onjuist geadviseerd. In het gesprek op 13 juni 2017 heeft de kandidaat-notaris op basis van de uitlatingen van de buren ten onrechte geconcludeerd dat door verjaring een erfdienstbaarheid is ontstaan. Vanwege deze stellingname van de kandidaat-notaris zijn klagers bereid geweest om akkoord te gaan met een persoonlijk recht van weg van de buren, waarmee zij anders niet zouden hebben ingestemd. De kandidaat-notaris is vervolgens enige tijd bij dit advies gebleven en heeft klagers op 11 juli 2017 opnieuw onjuist geïnformeerd.
2. Nadat klagers de kandidaat-notaris hebben gewezen op de gemaakte fouten, heeft zij klagers onjuist en kwalijk bejegend. De kandidaat-notaris heeft geprobeerd om met een wederom onjuiste juridische stellingname de gemaakte fouten te verbloemen en klagers op die manier te bewegen om af te zien van (nadere) stappen ter zake.
3. Hoewel de kandidaat-notaris de fouten heeft erkend, heeft zij niet de gevolgen daarvan (voor zoveel mogelijk) ongedaan gemaakt noch de door klagers geleden schade vergoed.

5.Standpunt van de kandidaat-notaris

De kandidaat-notaris heeft verweer gevoerd. Het standpunt van de kandidaat-notaris wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.

6.Beoordeling

Omvang van het hoger beroep/incidenteel beroep
6.1.
De inleidende klacht van klagers, zoals ingediend bij de kamer, zag op handelen van de kandidaat-notaris en de notaris. Klagers en de notaris hebben tegen de beslissing van de kamer geen (zelfstandig) beroep ingesteld. Uitsluitend de kandidaat-notaris heeft hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep is daarom beperkt tot wat klagers de kandidaat-notaris verwijten.
6.2.
Het hoger beroep van de kandidaat-notaris heeft volgens het beroepschrift enkel betrekking op klachtonderdeel 1. Daarnaast hebben klagers bij hun verweerschrift meegedeeld incidenteel beroep te willen instellen, welk incidenteel beroep ziet op de klachtonderdelen 2 en 3.
6.3.
Aangezien op de voet van artikel 107 lid 4 Wna de zaak opnieuw in volle omvang wordt behandeld, kan het hoger beroep niet beperkt worden ingesteld. Voorts is er geen noodzaak of plaats voor het instellen van incidenteel beroep als afzonderlijke rechtsingang. Het hof zal hetgeen klagers in dit verband hebben aangevoerd betrekken in de beoordeling van het onderhavige hoger beroep.
Reikwijdte klacht/uitbreiding klacht
6.4.
Door klagers is in hoger beroep aangevoerd dat de kamer ten onrechte in de bestreden beslissing wat klachtonderdeel 1 betreft niet heeft meegenomen dat de kandidaat-notaris klagers niet slechts eenmaal maar meermalen onjuist heeft geadviseerd. Zij verzoeken het hof om hier aandacht aan te besteden en vermeerderen hun klacht op dit punt voor zover mogelijk (door toevoeging van klachtonderdeel 1a).
Daarnaast geven klagers het hof in overweging om de door klagers bij de kamer op 22 mei 2018 tegen de notaris en de kandidaat-notaris ingediende nieuwe klacht zoveel mogelijk reeds in deze procedure af te doen.
6.5.
Het hof is van oordeel dat het ‘meermalen onjuist adviseren’ niet als nieuwe klacht c.q. uitbreiding van de klacht moet worden aangemerkt, aangezien dit reeds in de oorspronkelijke klacht was opgenomen. Hiermee wordt dan ook in het hierna volgende bij de bespreking van klachtonderdeel 1 rekening gehouden.
6.6.
Geen rekening wordt echter gehouden met het verzoek van klagers om de door hen op 22 mei 2018 tegen de notaris en de kandidaat-notaris ingediende nieuwe klacht zoveel mogelijk in deze procedure af te doen. In de procedure in appel kunnen uitsluitend klachtonderdelen behandeld worden, die tijdig waren ingediend en ook in eerste aanleg aan de orde zijn geweest. Voor het reeds zoveel mogelijk afdoen van de bij de kamer op 22 mei 2018 ingediende nieuwe klacht, zoals door klagers verzocht, is in deze procedure dan ook geen plaats.
Diverse verzoeken
6.7.
Klagers hebben het hof nog subsidiair, in het geval het hof de op 22 mei 2018 bij de kamer nieuw ingediende klacht niet reeds zoveel mogelijk afdoet, verzocht om een passende schadevergoeding toe te kennen en meer subsidiair om de kandidaat-notaris te adviseren om de schade te vergoeden. Nu de wet hiertoe geen grondslag biedt in het kader van deze tuchtprocedure, zal het hof deze verzoeken niet behandelen en klagers daarin niet-ontvankelijk verklaren.
Klachtonderdeel 1: onjuiste advisering
6.8.
Volgens klagers heeft de kandidaat-notaris in het gesprek op 13 juni 2017 dusdanig stellig meegedeeld dat door verjaring een erfdienstbaarheid was ontstaan, dat zij meenden dat zij niet anders konden dan instemmen met het minder vergaande persoonlijk recht van weg.
6.9.
De kandidaat-notaris heeft aangevoerd dat de buren tijdens het gesprek op 13 juni 2017 aangaven dat zij vanaf de aankoop van hun woning over het aan klagers te leveren perceel liepen om het achterliggende bos te bereiken en dat ook hun eigen rechtsvoorgangers dit al deden. De kandidaat-notaris heeft hierop gereageerd met de opmerking dat sprake zou kunnen zijn van een erfdienstbaarheid die door verjaring was ontstaan. Zij heeft hieraan toegevoegd dat als twijfel bestaat over een dergelijke erfdienstbaarheid, de buren de verjaring zouden moeten bewijzen en dat dit uiteindelijk door de rechter zou moeten worden vastgesteld in een gerechtelijke procedure. Klager sub 1 heeft daarop aangegeven dat hij een dergelijke procedure niet wenste.
Aangezien de buren tijdens het gesprek te kennen gaven dit vermeende recht om over het perceel van klagers te lopen niet op te willen geven, heeft de kandidaat-notaris als compromis voorgesteld dat de buren in de akte een persoonlijk recht van weg zouden krijgen. Beide partijen zijn hiermee nadrukkelijk akkoord gegaan en het persoonlijk recht van weg is daarop in de akte gevestigd.
6.10.
Ter zitting bij het hof heeft de kandidaat-notaris erkend dat zij geen nader onderzoek heeft verricht naar de door de buren gestelde feiten. Volgens de kandidaat-notaris heeft zij naar het totaalplaatje gekeken van alle overdrachten die moesten plaatsvinden en is zij vooral op zoek gegaan naar een praktische oplossing die voor alle partijen aanvaardbaar was. Verder heeft de kandidaat-notaris ter zitting meegedeeld dat zij, voordat zij het e-mailbericht van 23 juni 2017 heeft verzonden en vóór het gesprek met klagers op 5 juli 2017, geen uitgebreide studie naar de kwestie heeft verricht. Voorts heeft zij meegedeeld dat zij alvorens haar e-mailbericht van 11 juli 2017 te verzenden wel de boeken erop heeft nageslagen. Volgens de kandidaat-notaris heeft zij de zaak steeds meer praktisch dan juridisch ingestoken.
6.11.
De kamer heeft wat dit klachtonderdeel betreft, samengevat, overwogen dat vaststaat dat partijen in de akte hebben verklaard dat door verjaring een erfdienstbaarheid, inhoudende een recht van weg, was ontstaan. Er dient vanuit te worden gegaan dat hetgeen in de akte is opgenomen ook zo is besproken met partijen, aldus de kamer. Dit betekent dat de kandidaat-notaris op basis van hetgeen door de buren is verteld, heeft aangenomen dat een erfdienstbaarheid was ontstaan, waarna zij als oplossing een persoonlijk recht van weg heeft geadviseerd, aldus nog steeds de kamer.
Hoewel het volgens de kamer mogelijk is dat door verjaring een erfdienstbaarheid is ontstaan, heeft de kamer geoordeeld dat dit niet kon worden geconstateerd op basis van enkel de in het gesprek aan de orde gekomen gegevens. Volgens de kamer heeft de kandidaat-notaris klagers in zoverre onjuist geïnformeerd. Het is voorstelbaar dat deze foutieve informatie van invloed is geweest op de keuze van klagers om in te stemmen met het in de akte vastgelegde recht van weg, aldus de kamer. Klachtonderdeel 1 is daarom door de kamer gegrond verklaard.
6.12.
Het hof verenigt zich met dit oordeel van de kamer en de gronden waarop dit oordeel berust. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die een ander oordeel rechtvaardigen. Het hof voegt hieraan toe dat (ook) het hof van oordeel is dat de kandidaat-notaris de door de buren gestelde feiten onvoldoende heeft onderzocht alvorens de akte aan te passen conform het door de buren gestelde. Bij e-mail van 23 juni 2017 is de kandidaat-notaris gebleven bij de inhoud van de akte, zonder onderzoek te doen naar de feiten, zoals zij zelf heeft verklaard.
Bovendien is het hof van oordeel dat niet dan wel onvoldoende is gebleken dat de kandidaat-notaris voordat zij de e-mail van 11 juli 2017 heeft verzonden de feiten wel zorgvuldig heeft onderzocht naast bestudering van vakliteratuur, zoals van een bekwaam notaris verwacht mag worden, zodat zij ook in zoverre onzorgvuldig heeft gehandeld jegens klagers. Een en ander betekent dat het door de kandidaat-notaris ingestelde beroep tegen de gegrondverklaring van klachtonderdeel 1 faalt.
Klachtonderdeel 2: onjuiste bejegening na op fouten gewezen te zijn
6.13.
Volgens de kandidaat-notaris verdient haar mailcontact met klagers niet de schoonheidsprijs en heeft zij daarin onhandig gecommuniceerd, waarvoor zij klagers volgens haar terechte excuses heeft aangeboden. Van onjuiste bejegening is volgens de kandidaat-notaris echter geen sprake.
6.14.
Het hof is van oordeel dat het op de weg van de kandidaat-notaris ligt om zich naar aanleiding van een klacht als de onderhavige een oordeel te vormen over haar rol in het ontstane probleem. De kandidaat-notaris heeft de verantwoordelijkheid om gepaste actie te ondernemen in de richting van klagers. Niet is gebleken dat de kandidaat-notaris dit (afdoende) heeft gedaan, zodat sprake is van verwijtbare onzorgvuldige bejegening. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat de kandidaat-notaris voor de twee na het ondertekenen van de akte opvolgende contactmomenten met klagers, te weten haar e-mail van 23 juni 2017 en het gesprek dat heeft plaatsgevonden op 5 juli 2017, de kwestie van de erfdienstbaarheid naar eigen zeggen niet inhoudelijk heeft bestudeerd, zoals hiervoor onder 6.10. uiteen gezet. Daarna heeft zij klagers op 11 juli 2017 een e-mail gezonden waarin zij een ander juridisch uitgangspunt heeft ingenomen, waarvoor zij toen wel enige studie heeft verricht, aldus de kandidaat-notaris. Eerst nadat de klacht bij de kamer was ingediend en een gesprek met de voorzitter van de kamer had plaatsgevonden, zijn de buren benaderd en is door de notaris een akte gepasseerd waarin de buren afstand hebben gedaan van het persoonlijk recht van weg. Het hof is van oordeel dat de geschetste gang van zaken niet getuigt van (onmiddellijk) serieus ingaan op de klachten, hetgeen de kandidaat-notaris in een geval als het onderhavige wel had gepast.
Dat betekent dat dit klachtonderdeel, anders dan de kamer heeft geoordeeld, gegrond is.
Klachtonderdeel 3: fouten niet ongedaan gemaakt en schade niet vergoed
6.15.
Met de kamer is het hof van oordeel dat dit klachtonderdeel, voor zover dit ziet op het niet ongedaan maken van de gevolgen van de gemaakte fouten, geen doel treft. Al is pas na het gesprek met de voorzitter van de kamer daartoe het initiatief genomen, vast staat dat de buren bereid zijn gevonden om afstand te doen van hun persoonlijk recht van weg en dat dit is vastgelegd in een door de notaris kosteloos gepasseerde akte. De gevolgen van de eerdere onjuiste voorlichting zijn daarmee ongedaan gemaakt. Dat klagers volgens hen al het voorwerk hebben verricht zodat de notaris enkel nog de akte hoefde op te stellen en te verlijden, doet hier, voor zover al juist, niet aan af.
Voor zover dit klachtonderdeel betrekking heeft op de bereidheid om schade te vergoeden, overweegt het hof als volgt. Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter zitting is het hof niet gebleken dat klagers hun schade voldoende gespecificeerd aan de kandidaat-notaris hebben gemeld, alvorens hun klacht in te dienen. Bij deze stand van zaken is dit onderdeel van de klacht ongegrond. Gelet op de onderhavige omstandigheden kon een melding van een en ander aan de aansprakelijkheidsverzekering van de kandidaat-notaris achterwege blijven.
Conclusie en maatregel
6.16.
Uit het voorgaande volgt dat klachtonderdelen 1 en 2 gegrond zijn. Naar het oordeel van het hof nopen de gegronde klachtonderdelen tot het opleggen van een maatregel. Het hof acht de maatregel van waarschuwing in dit geval passend en geboden, zoals ook de kamer heeft opgelegd, zij het dat het hof één klachtonderdeel meer gegrond acht dan de kamer.
6.17.
Het voorgaande leidt ertoe dat de beslissing van de kamer niet in stand kan blijven voor zover die betrekking heeft op de kandidaat-notaris. Het hof zal de beslissing van de kamer in zoverre vernietigen en met betrekking tot de klacht tegen de kandidaat-notaris een nieuwe beslissing geven.
6.18.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
Kostenveroordeling
6.19.
Per 1 januari 2018 is de Wet op het notarisambt (Wna) gewijzigd (Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht juridische beroepen). In verband met deze wijziging van de Wna heeft dit hof per 1 januari 2018 de Tijdelijke richtlijn kostenveroordeling notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer Gerechtshof Amsterdam (Staatscourant 2017 nr. 75085; hierna: de richtlijn) vastgesteld, die geldt voor beroepschriften die vanaf die datum bij het hof worden ingediend.
Het beroepschrift in deze zaak is ingediend na 1 januari 2018 (op 16 mei 2018), derhalve na de wijziging van de Wna.
6.20.
Nu het hof de klacht (deels) gegrond verklaart en de kandidaat-notaris tevens een maatregel oplegt, zal het hof de kandidaat-notaris op grond van de artikelen 103b lid 1 Wna jo. 107 lid 3 Wna jo. de richtlijn veroordelen in de volgende kosten in hoger beroep:
a. a) € 100,- kosten van klagers;
b) € 1.000,- kosten van klagers in verband met door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
c) € 3.000,- kosten van behandeling van de klacht door het hof.
Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding geven tot een andere beslissing.
6.21.
De kandidaat-notaris dient de kosten van klagers in hoger beroep binnen vier weken na deze uitspraak aan klagers te voldoen, hetgeen kan geschieden door betaling op een daartoe door klagers aan de kandidaat-notaris op te geven rekeningnummer.
6.22.
De kandidaat-notaris dient de kosten van behandeling van de klacht in hoger beroep door het hof te voldoen aan het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR), waarbij de in de artikelen 103b lid 3 Wna jo. 107 lid 3 Wna bepaalde termijn en de wijze waarop de kosten moeten worden voldaan door het LDCR per brief aan de kandidaat-notaris zullen worden meegedeeld.
6.23.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof:
- verklaart klagers niet-ontvankelijk in hun verzoeken als in rechtsoverweging 6.7. geformuleerd;
- vernietigt de bestreden beslissing, voor zover die betrekking heeft op de kandidaat-notaris;
en in zoverre opnieuw beslissende:
- verklaart de tegen de kandidaat-notaris ingediende klacht op onderdelen 1 en 2 gegrond;
- legt de kandidaat-notaris de maatregel van waarschuwing op;
- verklaart de tegen de kandidaat-notaris ingediende klacht voor het overige ongegrond;
- veroordeelt de kandidaat-notaris tot betaling aan klagers van hun kosten in hoger beroep, bestaande uit € 100,- aan kosten klagers en € 1.000,- aan kosten rechtsbijstand, derhalve in totaal € 1.100,- binnen vier weken na heden;
- veroordeelt de kandidaat-notaris tot betaling van de kosten van behandeling van de klacht in hoger beroep door het hof (€ 3.000,-) aan het LDCR op de wijze en binnen de termijn als door het LDCR aan de kandidaat-notaris meegedeeld.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, A.R. Sturhoofd en M. Bijkerk en in het openbaar uitgesproken op 11 december 2018 door de rolraadsheer.