ECLI:NL:GHAMS:2018:4532

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 december 2018
Publicatiedatum
10 december 2018
Zaaknummer
23-000239-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake winkeldiefstal in vereniging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 9 januari 2018 was gewezen. De verdachte, geboren in Litouwen, was beschuldigd van winkeldiefstal op 12 september 2017 te Amsterdam, waarbij hij samen met een medeverdachte een aantal levensmiddelen had weggenomen uit een supermarkt. De tenlastelegging omvatte zowel primair als subsidiair de betrokkenheid van de verdachte bij de diefstal. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat dit vonnis slechts een aantekening bevatte en niet voldeed aan de vereisten van artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte in nauwe samenwerking hebben gehandeld, wat leidt tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal door twee of meer verenigde personen. De verdachte is veroordeeld tot een geldboete van € 250,00, subsidiair 5 dagen hechtenis. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, evenals met de persoon en draagkracht van de verdachte. Het hof heeft de op te leggen straf gegrond op de artikelen 23, 24, 24c en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000239-18
datum uitspraak: 4 december 2018
TEGENSPRAAK (raadsman gemachtigd)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 9 januari 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-179493-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Litouwen) op [geboortedag 1] 1991,
adres: [adres 1] (Litouwen).

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 20 november 2018.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 12 september 2017 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid levensmiddelen, onder meer cervelaat en/of AH zalmfilet, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf] (filiaal Bijlmerplein), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders;
subsidiair:
[medeverdachte 1] op of omstreeks 12 september 2017 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid levensmiddelen, onder meer cervelaat en/of AH zalmfilet, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf] (filiaal Bijlmerplein), in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [medeverdachte 1] en/of aan verdachte, bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 12 september 2017 te Amsterdam in elk geval in
Nederland,
opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door opzettelijk dicht bij die [medeverdachte 1] te gaan lopen en/of te staan en/of met zijn lichaam het zicht op de handelingen van en/of het wegnemen door die [medeverdachte 1] te ontnemen en/of af te schermen en/of hierbij (constant) om zich heen heeft gekeken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverweging en bewijsmiddelen

Standpunt van het openbaar ministerie
Het openbaar ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde winkeldiefstal in vereniging kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit omdat de betrokkenheid van de verdachte bij de door de medeverdachte gepleegde winkeldiefstal niet kan worden bewezen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de waarnemingen van de verbalisant bij het uitkijken van de camerabeelden te veel een interpretatie zijn van de verbalisant zelf. Op basis daarvan kan volgens de raadsman niet worden vastgesteld dat zijn cliënt medepleger is van de winkeldiefstal, noch dat hij daarbij behulpzaam is geweest.
Oordeel van het hof
Het hof acht bewezen dat de verdachte de primair ten laste gelegde winkeldiefstal in vereniging heeft begaan op grond van de hieronder weergegeven bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen
1. Een landelijk aangifteformulier winkeldiefstal van 12 september 2017 betreffende de onderneming [bedrijf] gevestigd te Amsterdam op het [adres 2] (dossierpagina’s 4-6). De aangifte is ondertekend door [naam], supermarktmanager en de getuige [getuige].
Dit formulier houdt onder meer in, voor zover van belang en zakelijk weergeven:
Op 12 september 2017 omstreeks 20:00 uur heb ik, [getuige], gezien dat:
Ik zag dat er twee verdachte mannen de winkel inliepen met een winkelmandje. Ik zag dat de verdachten bij de kaas- en vleeswarenafdeling diverse artikelen pakten en stopten in het winkelmandje. Ik zag dat de verdachten naar de visafdeling liepen en daar zalmplakjes pakten en ook stopten in het winkelmandje. Vervolgens zag ik dat de verdachten naar de soepafdeling liepen en daar soeppakjes pakten en wederom in het mandje stopten. Ik zag dat de verdachten naar de eierenafdeling liepen en daar zag ik dat ze eieren pakten en ook deze stopten zij in het winkelmandje.
Ik zag dat de verdachten naar de drogmetica afdeling liepen en ik zag dat de ene verdachte het winkelmandje vasthield en de ander stopte de producten weg in zijn jaszakken, onder zijn trui en in zijn broek. Vervolgens zag ik dat de verdachten het winkelmandje wegstopten en liepen richting de kassa afdeling. Ik zag dat de verdachten de producten niet ter betaling aanboden aan de kassière en de kassa passeerden. Vervolgens zag ik dat de verdachten zich richting de uitgang begaven. Ik heb de verdachten aangehouden en gevraagd om mee te gaan naar de onderzoeksruimte.
Met toestemming zijn de hierna te noemen personen onderzocht. Daarbij zijn goederen van de genoemde onderneming aangetroffen. De totale verkoopwaarde van de aangetroffen goederen was € 23,75 (zie kassabon).
De personen gaven op te zijn [verdachte], geboren op [geboortedag 1] 1991 en [medeverdachte 1], geboren op [geboortedag 2] 1995.
Aangehechte kassabon, [bedrijf] [adres 2] Amsterdam
12-09-2017
EUR
Cervelaat 1,99
Cervelaat 1,99
Geitenkaas 4,44
AH bio kaas 3,88
AH zalmfilet 4,49
AH zalmfilet 4,49
Yum chicken 0,44
Yum chicken 0,44
KW eieren 1,59
Subtotaal 23,75
Ik, [naam], verklaar door bovengenoemde onderneming gemachtigd te zijn aangifte te doen en verklaar dat aan niemand toestemming is verleend om de goederen, die de onderneming in eigendom toebehoren weg te nemen en zonder betaling toe te eigenen.
2. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2017194343-8 van 13 september 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (dossierpagina’s 7-8).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisant:
Op 13 september 2017 zag ik op de camerabeelden van [bedrijf] gevestigd aan het Bijlmerplein te Amsterdam het volgende:
2. Drogmetica 1
12-09-2018
Tijdstip 20:00:27
Ik zie dat twee manspersonen het gangpad inlopen. Ik noem hen verder NN1 en NN2.
Ik zie dat NN1 zich omdraait met de rug naar de camera toe. Ik zie dat NN1 voor NN2 gaat staan. Ik zie dat NN1 een product uit het winkelmandje pakt. Ik zie dat NN1 en NN2 een paar passen naar voren doen en weer stil gaan staan. Ik zie dat NN1 een product in zijn handen heeft. Ik zie dat NN1 en NN2 dicht tegen het schap gaan staan. Ik zie dat NN1 voorover buigt en zijn jas omhoog tilt. Ik zie dat NN1 het product dat hij in zijn handen heeft onder zijn jas schuift. Ik zie dat NN1 nog een product uit het winkelmandje pakt. Ik zie dat NN1 wederom zijn jas aan de onderkant omhoog trekt en het product onder zijn jas stopt. Ik zie dat NN2 constant naar het schap blijft kijken en NN1 probeert af te schermen met zijn lichaam.
Ik zie dat NN1 en NN2 weer teruglopen naar waar ze vandaan kwamen.
3. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2017194343-16 van 13 september 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (dossierpagina 10).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van de verbalisant:
Ik heb op 13 september 2017 verdachte [verdachte] verhoord. Naar aanleiding van dat verhoor kan ik vaststellen dat de omschreven signalementen welke door de verbalisant in de bevindingen voorzien van het nummer 2017194343-8 worden benoemd, verdachte [verdachte] wordt bedoeld bij het signalement zoals omschreven bij NN2.
Met het signalement zoals omschreven bij NN1 in de bevindingen voorzien van het nummer 2017194343-8 wordt de verdachte [medeverdachte 1] bedoeld.
Oordeel hof
Het hof is van oordeel dat zowel in het landelijk formulier aangifte als in het proces-verbaal van bevindingen ten aanzien van het uitkijken van de camerabeelden een objectieve beschrijving is gegeven van de door de verdachte en zijn medeverdachte gepleegde handelingen.
Naar het oordeel van het hof laten de daarin beschreven gedragingen van de verdachte en diens mededader geen andere conclusie toe dan dat deze twee personen samenwerkten bij het plegen van een winkeldiefstal. Het vergt, anders dan de raadsman heeft betoogd, geen ontoelaatbare interpretatie om de in objectieve termen weergegeven gedragingen en handelingen op de verschillende locaties in de winkel te kenmerken als onderling afgestemd en geleid door een gemeenschappelijke oriëntatie. Naar het oordeel van het hof zijn de gedragingen van de verdachten zozeer met elkaar verweven dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. Het medeplegen van diefstal, zoals primair ten laste gelegd, is daarom bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair:
hij op 12 september 2017 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid levensmiddelen, onder meer cervelaat en AH zalmfilet, toebehorende aan [bedrijf] (filiaal Bijlmerplein).
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de hierboven weergegeven bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete van € 350,00, subsidiair 7 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 250,00, subsidiair 5 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich met een ander schuldig gemaakt aan winkeldiefstal. Winkeldiefstallen zijn ergerlijke feiten, die naast schade vaak veel hinder veroorzaken voor de gedupeerde bedrijven.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 2 november 2018 is hij, voorafgaand aan het bewezenverklaarde feit, niet strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde geldboete in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van € 50,00 per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.M. Steinhaus, mr. A.M. Kengen, mr. A.E. Kleene-Krom, in tegenwoordigheid van mr. A.F. van der Heide, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 december 2018.