ECLI:NL:GHAMS:2018:4531

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 december 2018
Publicatiedatum
10 december 2018
Zaaknummer
23-003402-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van mishandeling en voorhanden hebben van een balletjespistool

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1997 en thans gedetineerd, was in eerste aanleg vrijgesproken van enkele tenlasteleggingen, waaronder mishandeling en het voorhanden hebben van een balletjespistool. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraken in eerste aanleg, op basis van artikel 404 van het Wetboek van Strafvordering.

Het hof heeft de zaak vervolgens inhoudelijk beoordeeld. De verdachte werd beschuldigd van mishandeling van een vrouw, [slachtoffer 2], en het voorhanden hebben van een gasdrukwapen. De mishandeling vond plaats op 1 oktober 2016, waarbij de verdachte de aangeefster aan haar haren trok, haar sloeg, schopt en bijt. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de verdachte en de aangeefster in onderling verband en samenhang niet voldoende bewijs boden voor de vrijspraak van de mishandeling.

Het hof heeft de verdachte uiteindelijk schuldig bevonden aan de mishandeling en het voorhanden hebben van het balletjespistool. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, en het balletjespistool is onttrokken aan het verkeer. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer 2], tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 400,00 voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003402-17
datum uitspraak: 4 december 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 18 september 2017 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-009470-17 (zaak A) en 15-106920-17 (zaak B) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
adres: [adres],
thans uit anderen hoofde gedetineerd in de P.I. Veenhuizen, gevangenis Norgerhaven te Veenhuizen.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door politierechter vrijgesproken van hetgeen aan hem in zaak B onder 1 en 3 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 20 november 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, ten laste gelegd dat:
Zaak A
1:
hij op of omstreeks 15 januari 2017 te Heerhugowaard opzettelijk en wederrechtelijk een goed, te weten een fiets (merk Avancer, type Malibu), dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
2:
hij op of omstreeks 1 oktober 2016 te Heerhugowaard, althans in Nederland [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] aan haar haren te trekken, en/of die [slachtoffer 2] in haar gezicht, tegen haar nek en/of rug, althans tegen haar lichaam te slaan, en/of tegen haar lichaam te schoppen, en/of haar te bijten, en/of die [slachtoffer 2] bij haar keel te grijpen en/of haar keel dicht te knijpen;
Zaak B
2:
hij, op of omstreeks 20 mei 2017 te Heerhugowaard (een) wapen(s) van categorie I onder 7°, te weten een gasdrukwapen (merk Walther, type PPS), zijnde (een) voorwerp(en) dat/die voor wat betreft zijn/hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde(n) met (een) vuurwapen(s) en/of met (een) voor ontploffing bestemde voorwerp(en) voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Vrijspraak van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde

Op basis van de inhoud van het dossier en hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep door de verdachte is verklaard, in onderling verband en samenhang bezien, is naar het oordeel van het hof niet met de voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid komen vast te staan dat de verdachte het in zaak A onder 1 ten laste gelegde feit heeft gepleegd.
Naar het oordeel van het hof is om deze reden niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewijsoverweging ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde

Standpunt van het openbaar ministerie
Het openbaar ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat de in zaak A onder 2 ten laste gelegde mishandeling kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat de verdachte het in zaak A onder 2 ten laste gelegde heeft gepleegd, zodat de verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken. De verdachte heeft ontkend aangeefster te hebben mishandeld. Dat wordt ondersteund door de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2]. Genoemde getuigen waren ten tijde van het vermeende incident aanwezig en hebben niets van een mishandeling waargenomen. De letselverklaring van de aangeefster biedt volgens de raadsman geen bewijs voor het ontstaan van dat letsel. Voorts heeft de verdachte zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het geconstateerde letsel door toedoen van aangeefster zelf moet zijn ontstaan.
Oordeel van het hof
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij in de nacht van 30 september op 1 oktober 2016 in het gezelschap van de aangeefster is geweest en dat zij een gezellige avond en nacht hebben gehad. Zij hebben elkaar die avond op de parkeerplaats van zwembad de Waardergolf ontmoet en hebben daar samen in de auto gezeten. Volgens de verdachte was de sfeer de hele avond en nacht, zolang zij samen waren, ontspannen. Zij zijn gedurende de nacht samen op die plaats geweest. Aansluitend heeft de verdachte haar naar huis gebracht.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van 1 oktober 2016 (dossierpagina’s 10-11) blijkt dat de verdachte op 1 oktober 2016 om 05.02 uur is staande gehouden omdat de linker koplamp van zijn auto niet zo fel brandde als de rechter koplamp. De verdachte was op dat moment de bestuurder van de auto en aangeefster [slachtoffer 2] zat achterin de auto. Verbalisant [verbalisant] zag dat aangeefster trilde en dat zij met onvaste stem sprak. Om 06.05 uur kregen de verbalisanten het verzoek om naar de woning van aangeefster te gaan omdat zij met hen wilde praten. Verbalisanten kwamen daar om 06.15 uur aan. Zij zagen bij aangeefster diverse krassen, schrammen en blauwe plekken op haar arm en hand. Voorts zagen zij op de linker bovenarm van aangeefster een bijtafdruk. Aangeefster zei dat dit door de verdachte was gedaan. Verbalisanten zagen dat de huid was beschadigd, dat er tandafdrukken in haar arm stonden en dat de plek rood en opgezwollen was.
Het hof is van oordeel dat de verklaring van de verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep aansluit bij het genoemde proces-verbaal van bevindingen in die zin dat de verdachte en de aangeefster die nacht in elkaars gezelschap waren. Een uur nadat de constatering was gedaan dat zij samen waren, deed de aangeefster het verzoek aan de politie om te komen. Bij die gelegenheid is het letsel bij de aangeefster waargenomen. In dit licht komt het hof tot de slotsom dat de aangifte van mevrouw [slachtoffer 2] voldoende wordt ondersteund door voornoemd proces-verbaal van bevindingen en de zich in het dossier bevindende letselverklaring van aangeefster. Uit de beschrijving van het letsel door de verbalisanten – zoals een rode en opgezwollen plek – leidt het hof af dat het letsel niet al te lange tijd daarvoor was ontstaan. Omdat de alternatieve verklaring van de verdachte voor het ontstaan van het letsel niet nader is geconcretiseerd en ook overigens niet aannemelijk wordt geacht, wordt daaraan voorbijgegaan.
Bij die stand van zaken kan een nadere beoordeling van de verklaringen van getuigen die niet hebben waargenomen dat de verdachte geweld heeft gebruikt tegen de aangeefster achterwege blijven. Het hof betrekt daarbij dat de getuige [getuige 1] op 26 juni 2017 bij de rechter-commissaris heeft verklaard rond 2 uur die nacht de locatie Waardegolf in Heerhugowaard te hebben verlaten. Voorts komt betekenis toe aan het gegeven dat de getuige [getuige 2], gehoord door de raadsheer-commissaris op 10 juli 2018, weinig concrete herinneringen aan de bewuste avond en nacht bleek te hebben (onder meer over het moment waarop hij de locatie had verlaten) en op vragen die betrekking hadden op de interactie tussen de daar aanwezige personen vrijwel geen antwoord kon geven.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen acht het hof het in zaak A onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 2 en het in zaak B onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A
2:
hij op 1 oktober 2016 te Heerhugowaard [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] aan haar haren te trekken, die [slachtoffer 2] in haar gezicht en tegen haar nek en rug te slaan, tegen haar lichaam te schoppen, haar te bijten en die [slachtoffer 2] bij haar keel te grijpen en haar keel dicht te knijpen;
Zaak B
2:
hij op 20 mei 2017 te Heerhugowaard een wapen van categorie I onder 7°, te weten een gasdrukwapen (merk Walther, type PPS), zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen in zaak A onder 2 en in zaak B onder 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A onder 2 en het in zaak B onder 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A onder 2 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.
Het in zaak B onder 2 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in zaak A onder 2 en het in zaak B onder 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A onder 1 en 2 en het in zaak B onder 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. Tevens heeft de politierechter het in beslag genomen balletjespistool inclusief doos en munitie onttrokken aan het verkeer.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B onder 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken met een proeftijd van twee jaren. Tevens heeft de advocaat-generaal gevorderd het in beslag genomen balletjespistool inclusief doos en munitie te onttrekken aan het verkeer.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan forse mishandeling van een vrouw die hem als haar vriend beschouwde. Hij heeft haar aan haar haren getrokken, haar geslagen, geschopt, gebeten en haar keel dichtgeknepen. Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en haar pijn toegebracht. Daarnaast heeft de verdachte het slachtoffer angst ingeboezemd en heeft hij haar zonder respect behandeld.
Tot slot heeft de verdachte een balletjespistool voorhanden gehad. Met het voorhanden hebben van een dergelijk pistool heeft de verdachte het risico gelopen dat nietsvermoedende derden in de veronderstelling zijn dat het een echt wapen betreft en zich geïntimideerd kunnen voelen door de confrontatie daarmee.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 2 november 2018 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld voor geweldsincidenten, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.
Beslag
Het hof is van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een balletjespistool met inbegrip van de doos en munitie, dient te worden onttrokken aan het verkeer. Dit voorwerp behoort de verdachte toe. Dit voorwerp is aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek. Het ongecontroleerde bezit van dit in beslag genomen voorwerp is in strijd met de wet en het algemeen belang.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 650,00 ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 400,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak A onder 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36b, 36c, 36f, 57, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in zaak B onder 1 en 3 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 2 en het in zaak B onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak A onder 2 en het in zaak B onder 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1 STK Balletjespistool incl. doos en munitie.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het in zaak A onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 400,00 (vierhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], ter zake van het in zaak A onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 400,00 (vierhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
8 (acht) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 1 oktober 2016.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Kengen, mr. R.M. Steinhaus en mr. A.E. Kleene-Krom, in tegenwoordigheid van mr. A.F. van der Heide, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 december 2018.