In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was betrokken bij een verkeersongeval op 4 maart 2017 te Amsterdam, waarbij hij de plaats van het ongeval heeft verlaten. De tenlastelegging omvatte zowel het verlaten van de plaats van het ongeval als het niet voldoen aan de verplichting om de identiteit van de bestuurder van zijn voertuig bekend te maken. De politierechter had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een geldboete van € 800, met een vervangende hechtenis van 16 dagen.
In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte primair niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij de plaats van het ongeval had verlaten, en heeft hem daarvan vrijgesproken. Echter, het hof achtte het subsidiair ten laste gelegde, namelijk het niet voldoen aan de verplichting om de identiteit van de bestuurder bekend te maken, wel bewezen. De verdachte werd hiervoor veroordeeld tot een geldboete van € 500, met een vervangende hechtenis van 10 dagen.
Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, evenals de persoon en draagkracht van de verdachte. Het hof heeft geen aanleiding gezien om de opgelegde geldboete te matigen, ondanks de argumenten van de raadsvrouw. De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen 23, 24, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 165 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.