ECLI:NL:GHAMS:2018:4525

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 oktober 2018
Publicatiedatum
10 december 2018
Zaaknummer
23-000437-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling tot geldboete in hoger beroep na verkeersongeval

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was betrokken bij een verkeersongeval op 4 maart 2017 te Amsterdam, waarbij hij de plaats van het ongeval heeft verlaten. De tenlastelegging omvatte zowel het verlaten van de plaats van het ongeval als het niet voldoen aan de verplichting om de identiteit van de bestuurder van zijn voertuig bekend te maken. De politierechter had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een geldboete van € 800, met een vervangende hechtenis van 16 dagen.

In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte primair niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij de plaats van het ongeval had verlaten, en heeft hem daarvan vrijgesproken. Echter, het hof achtte het subsidiair ten laste gelegde, namelijk het niet voldoen aan de verplichting om de identiteit van de bestuurder bekend te maken, wel bewezen. De verdachte werd hiervoor veroordeeld tot een geldboete van € 500, met een vervangende hechtenis van 10 dagen.

Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, evenals de persoon en draagkracht van de verdachte. Het hof heeft geen aanleiding gezien om de opgelegde geldboete te matigen, ondanks de argumenten van de raadsvrouw. De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen 23, 24, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 165 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000437-18
datum uitspraak: 4 oktober 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het
vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 18 januari 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-216798-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
20 september 2018.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 4 maart 2017 te Amsterdam, als bestuurder van een personenauto, betrokken bij
een verkeersongeval of door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op de Hoofdweg,
de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander, te weten [slachtoffer], letsel en/of schade was toegebracht;
subsidiair:
hij te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als eigenaar of houder van een motorrijtuig, voorzien van het kenteken [kenteken], - waarmee op of omstreeks 4 maart 2017 te Amsterdam op de Hoofdweg een
bij de Wegenverkeerswet 1994 als misdrijf strafbaar gesteld feit, te weten overtreding van artikel 7 van genoemde wet, werd begaan door een bij ontdekking van dat feit onbekend gebleven bestuurder - niet heeft voldaan aan de verplichting op de hem, op 20 maart 2017 betekende daartoe strekkende vordering van (de) in artikel 159, onderdelen a en b van de Wegenverkeerswet 1994 bedoelde perso(o)n(en) binnen de door deze daarbij gestelde termijn van 48 uur, te weten voor 23 maart 2017, de naam en het volledige adres van bovenbedoelde bestuurder bekend te maken, immers had verdachte, op 1 mei 2017, nog niet aan deze verplichting voldaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair is
ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan, conform de eis van de advocaat-generaal, moet worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij te Amsterdam, als eigenaar van een motorrijtuig, voorzien van het kenteken [kenteken] – waarmee
op 4 maart 2017 te Amsterdam op de Hoofdweg een bij de Wegenverkeerswet 1994 als misdrijf strafbaar gesteld feit, te weten overtreding van artikel 7 van genoemde wet, werd begaan door een bij ontdekking van dat feit onbekend gebleven bestuurder – niet heeft voldaan aan de verplichting, op de hem op
20 maart 2017 gedane vordering, van de in artikel 159, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994 bedoelde persoon binnen de door deze daarbij gestelde termijn van 48 uur, te weten voor
23 maart 2017, de naam en het volledige adres van bovenbedoelde bestuurder bekend te maken, immers had verdachte, op 1 mei 2017, nog niet aan deze verplichting voldaan.
Hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 165, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg subsidiair bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete van € 800, indien deze niet wordt voldaan en verhaal niet mogelijk is te vervangen door 16 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 500, indien deze niet wordt voldaan en verhaal niet mogelijk is te vervangen door 10 dagen hechtenis.
De raadsvrouw heeft het hof verzocht de in eerste aanleg opgelegde geldboete te matigen, mede gezien de toepasselijkheid van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft geen gehoor gegeven aan de vordering van de daartoe bevoegde persoon bekend te maken wie met zijn voertuig een misdrijf als bedoeld in artikel 7 van de Wegenverkeerswet 1994 heeft gepleegd en daarmee de opsporing in het kader van genoemde wet gefrustreerd. Het hof neemt dit de verdachte kwalijk.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 10 september 2018 is hij niet eerder wegens soortgelijke feiten onherroepelijk veroordeeld.
In hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd ziet het hof geen aanleiding tot matiging van de op te leggen geldboete. Het hof constateert weliswaar met de raadsvrouw dat uit genoemd uittreksel blijkt dat de verdachte nadat hij onderhavig feit heeft gepleegd op 27 juli 2017 door de politierechter voor twee andere strafbare feiten is veroordeeld, waarmee artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is, maar genoemde veroordeling heeft betrekking op twee misdrijven, terwijl onderhavig feit een overtreding betreft. De politierechter had dan ook voor het onderhavige feit een zelfstandige straf uitgesproken indien het onderhavige feit gelijktijdig met bovengenoemde misdrijven was berecht. In dit geval brengt de toepasselijkheid van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht dan ook geen strafmatiging teweeg zoals door de raadsvrouw bepleit.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 165 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin
zitting hadden mr. R. Kuiper, mr. S. Clement en mr. R.P. den Otter, in tegenwoordigheid van
mr. A.M. van Tilburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof
van 4 oktober 2018.
[…]