ECLI:NL:GHAMS:2018:4521

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 september 2018
Publicatiedatum
10 december 2018
Zaaknummer
23-000748-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake diefstal in woning tijdens nachtrust

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was beschuldigd van diefstal gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning, waarbij hij zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende in de woning bevond. De tenlastelegging betrof een incident dat plaatsvond op 11 juni 2016 te Oudkarspel, waar de verdachte samen met anderen een boormachine en een telefoon heeft weggenomen uit de woning van het slachtoffer. Tijdens de zitting in hoger beroep op 20 september 2018 heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat zijn cliënt vrijgesproken moest worden van de diefstal, omdat de boormachine eigendom van de verdachte was en hij geen opzet had om de telefoon wederrechtelijk toe te eigenen. Het hof heeft de argumenten van de raadsman overwogen en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte vrijgesproken moet worden van de diefstal van de boormachine, maar dat er voldoende bewijs is voor de diefstal van de telefoon. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, met een vervangende hechtenis van 30 dagen, en heeft de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing is genomen met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn zorg voor een jong kind en het feit dat hij niet eerder voor vermogensdelicten was veroordeeld.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000748-18
datum uitspraak: 4 oktober 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het
vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 26 februari 2018 in de strafzaak
onder parketnummer 15-700381-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
20 september 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het
Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 juni 2016 te Oudkarspel, gemeente Langedijk, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, omstreeks 01:30 uur, in de voor nachtrust bestemde tijd, uit een woning gelegen aan de [adres 2]
heeft weggenomen een boormachine en/of een telefoon (Samsung s 5), in elk geval enig goed, geheel
of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte
en/of zijn mededaders.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof komt tot een andere bewezenverklaring, een andere kwalificatie en een andere straftoemeting dan de politierechter.

Bewijsoverwegingen

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat zijn cliënt moet worden vrijgesproken van de hem ten laste gelegde diefstal van een boormachine en telefoon.
De boormachine was eigendom van zijn cliënt; zijn cliënt kan de boormachine dus niet hebben
gestolen. Zijn cliënt heeft daarnaast nimmer het oogmerk gehad op wederechtelijke toe-eigening
van de telefoon; zijn oogmerk was er slechts op gericht de telefoon tijdelijk mee te nemen om bewijs
te vergaren. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om vrijspraak van het ten laste gelegde medeplegen, aangezien er geen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen zijn cliënt en de medeverdachte.
Het oordeel van het hof
Met de politierechter en anders dan door de advocaat-generaal betoogd, is het hof van oordeel dat
de verdachte dient te worden vrijgesproken van de diefstal van de boormachine omdat, gezien
de omstandigheden waaronder een en ander plaatsvond, niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte het oogmerk had op wederechtelijke toe-eigening van de boormachine. Anders dan
de politierechter heeft geoordeeld, maar in aansluiting op het betoog van de advocaat-generaal en de raadsman, is het hof van oordeel dat de verdachte ook dient te worden vrijgesproken van het
ten laste gelegde medeplegen. Niet is met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid komen vast te staan dat de verdachte en de mede-verdachte zodanig nauw en bewust hebben samengewerkt dat medeplegen bewezen kan worden verklaard.
Wel blijkt uit de bewijsmiddelen dat de verdachte met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening de telefoon van het slachtoffer heeft weggenomen. Door deze mee te nemen uit de woning van het slachtoffer heeft de verdachte hier als heer en meester over beschikt. Dat de verdachte daarmee naar zijn zeggen het oog had op bewijsvergaring en bij de politie afstand van de telefoon heeft gedaan, maakt dit niet anders.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 11 juni 2016 te Oudkarspel, gemeente Langedijk, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, omstreeks 01:30 uur, in de voor nachtrust bestemde tijd, uit een woning gelegen aan de [adres 2] heeft weggenomen een telefoon (Samsung s 5), toebehorende aan [slachtoffer].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning, door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 70 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 35 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 30 dagen hechtenis.
De raadsman heeft het hof verzocht, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, te volstaan met het opleggen van een geheel voorwaardelijke werkstraf van maximaal 40 uren met een proeftijd van een jaar, subsidiair een deels onvoorwaardelijke geldboete van maximaal € 500. De raadsman heeft erop gewezen dat de verdachte inmiddels
full-timewerkt, hetgeen aan het uitvoeren van een werkstraf in de weg staat.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte is tezamen met de mede-verdachte midden in de nacht via een hondenluik binnengedrongen in de op een bungalowpark gelegen woning van het slachtoffer, met wie
hij eerder bevriend zegt te zijn geweest. De bedoeling hiervan was, aldus de verdachte, met het slachtoffer in gesprek te gaan over teruggave van een eerder door het slachtoffer van de verdachte geleende en nog niet geretourneerde boormachine, maar ook over uit de schuur van de vader van de mede-verdachte ontvreemde aanstekers, voor welke diefstal de verdachte en zijn mede-verdachte het slachtoffer verantwoordelijk hielden. De verdachte heeft de woning na enige tijd verlaten met de telefoon van het slachtoffer. De intentie van de verdachte was, aldus de verdachte, de telefoon van het slachtoffer te doorzoeken op nadere informatie omtrent de ontvreemde aanstekers. Het hof rekent de verdachte deze vorm van eigenrichting aan.
Het hof heeft gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen doorgaans worden opgelegd zoals wordt beschreven in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt voor een woninginbraak drie maanden gevangenisstraf genoemd.
In de bijzondere omstandigheden waaronder het strafbare feit is begaan, zoals hierboven geschetst, en
de huidige persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals deze ter terechtzitting naar voren zijn gebracht, waaronder het feit dat de verdachte thans de zorg heeft over een zeer jong kind en werkzaam
is in de bouw ziet het hof aanleiding daarvan ten gunste van de verdachte af te wijken.
In het voordeel van de verdachte weegt het hof verder mee dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 10 september 2018 niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor vermogensdelicten, dat het strafbare feit inmiddels van meer dan twee jaar geleden dateert en dat de verdachte sindsdien niet opnieuw in verband met vermogensdelicten in aanraking is gekomen met politie of justitie. Het hof constateert tot slot dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Het hof ziet in het voorgaande aanleiding de verdachte een geheel voorwaardelijk taakstraf op te leggen, teneinde de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst strafbare feiten te plegen.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot materiële schadevergoeding. Deze bedraagt € 744,19. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep
niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor
het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij voor zover deze ziet op de boormachine niet-ontvankelijk wordt verklaard en voor zover deze ziet op de telefoon wordt afgewezen.
De raadsman heeft het hof verzocht de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen.
Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen, bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding
en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de verdachte en de benadeelde partij ieder de eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin
zitting hadden mr. R.P. den Otter, mr. S. Clement en mr. R. Kuiper, in tegenwoordigheid van
mr. A.M. van Tilburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof
van 4 oktober 2018.
[…]