ECLI:NL:GHAMS:2018:4517

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 december 2018
Publicatiedatum
10 december 2018
Zaaknummer
23-003730-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis inzake hennepkwekerij met strafmaatverweer

Dit arrest is gewezen door het gerechtshof Amsterdam in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 3 oktober 2016. De zaak betreft een verdachte die is veroordeeld voor het telen van hennepplanten en diefstal van elektriciteit. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin een taakstraf van 60 uren was opgelegd. Tijdens de zittingen in hoger beroep op 13 maart 2018 en 23 november 2018 heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, te vervangen door 30 dagen hechtenis. De raadsman heeft betoogd dat de verdachte zijn leven weer op de rit probeert te krijgen en dat hij de voorkeur geeft aan het betalen van een geldboete van duizend euro boven het verrichten van een taakstraf. Het hof heeft echter geen aanleiding gezien om af te wijken van de straf zoals opgelegd door de rechtbank. Het hof heeft vastgesteld dat er geen sprake is van meerdere oogsten, maar slechts van telen, en dat de redelijke termijn van het proces met twee maanden is overschreden, wat geen aanleiding gaf voor een lagere straf. Het hof heeft de argumenten van de verdediging verworpen en het vonnis van de rechtbank bevestigd. De beslissing is genomen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin drie rechters zitting hadden, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 december 2018.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003730-16 (strafzaak)
datum uitspraak: 7 december 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 3 oktober 2016 in de strafzaak onder parketnummer 15-870696-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1970,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
13 maart 2018 en 23 november 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid,
van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder feit 1, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren te vervangen door 30 dagen hechtenis.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen met dien verstande dat het hof als volgt respondeert op een in hoger beroep gevoerd strafmaatverweer.

Bespreking van een in hoger beroep gevoerd strafmaatverweer

De raadsman heeft allereerst aangevoerd dat de verdachte het telen heeft erkend en dat de vaststelling van het aantal oogsten niet alleen van belang is in de ontnemingszaak maar ook in de strafzaak voor de strafmaat. Ook wijst de raadsman erop dat de verdachte zijn leven weer op de rit probeert te krijgen en de voorkeur geeft aan het betalen van een geldboete van duizend euro - een bedrag dat hij desnoods bereid en in staat is te lenen - boven het verrichten van een taakstraf van 60 uren. Een geldboete doet, volgens de raadsman, ook recht aan de ouderdom van de zaak. Voor zover de duur van het strafproces is veroorzaakt door het op verzoek van de verdediging horen van de twee getuigen, hetgeen een half jaar heeft gekost, is dat te wijten aan de verdediging, maar voor de rest is de tijdsduur niet te wijten aan de verdediging. De verdachte merkt nog op dat het uitvoeren van een taakstraf opnieuw zou leiden tot gezichtsverlies.
Het hof vindt in hetgeen naar voren is gebracht door de verdediging geen aanleiding af te wijken van
de straf zoals die is opgelegd door de rechtbank. Gezien de in de tenlastelegging opgenomen periode
van 15 april 2014 tot en met 3 juni 2014 is, anders dan de raadsman aanvoert, geen sprake van (meerdere) oogsten doch slechts - zoals ook zal worden bewezen - van telen.
Het hof stelt daarnaast vast dat in het hoger beroep (dat is ingesteld op 6 oktober 2016) de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) met twee maanden is overschreden. Dit vormt geen aanleiding een lagere straf op te leggen, mede gezien hetgeen de raadsman in dit verband naar voren heeft gebracht. Het hof acht tot slot het opleggen van een geldboete niet passend, aangezien er niet alleen sprake is van het opzettelijk telen van hennepplanten, maar eveneens van diefstal van elektriciteit. Dat, zoals door de verdachte, kort samengevat, nog naar voren is gebracht, het water hem (financieel) aan de lippen stond, maakt dit niet anders. Dit kan geen excuus vormen voor het onderhavige strafrechtelijk verwijtbaar handelen.
Gelet op het hiervoor overwogene acht het hof de oplegging van een geldboete niet passend, zodat
het verweer van de raadsman wordt verworpen. Het hof sluit zich daarnaast aan bij de overwegingen waarop de rechtbank de strafoplegging heeft gestoeld.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin
zitting hadden mr. S. Clement, mr. A.M. van Amsterdam en mr. P. Greve, in tegenwoordigheid
van mr. N.M. Simons, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof
van 7 december 2018.
[…]