ECLI:NL:GHAMS:2018:4497

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 november 2018
Publicatiedatum
6 december 2018
Zaaknummer
23-004222-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling, verkrachting en wederrechtelijke vrijheidsberoving

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte is veroordeeld voor een voortgezette handeling van poging tot zware mishandeling, verkrachting en wederrechtelijke vrijheidsberoving. De feiten vonden plaats op 3 december 2016, toen de verdachte het 17-jarige slachtoffer ontmoette tijdens het uitgaan en hen naar een hotelkamer in Amsterdam gingen. Daar heeft de verdachte het slachtoffer onder bedreiging en met geweld gedwongen tot seksuele handelingen, waarbij hij haar keel dichtkneep en haar gezicht in het bed drukte, waardoor zij in ademnood raakte. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel, maar heeft de poging tot doodslag niet bewezen geacht. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar en moet een schadevergoeding van €20.000 aan het slachtoffer betalen voor immateriële schade.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004222-17
datum uitspraak: 20 november 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 november 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-654216-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1990,
adres: [adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Alphen aan den Rijn, te Alphen aan den Rijn.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6 november 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:hij op of omstreeks 3 december 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, de keel van die [slachtoffer] heeft dichtgeknepen en/of dichtgeknepen gehouden en/of die [slachtoffer] met haar gezicht in een kussen heeft gedrukt en/of gedrukt gehouden en/of zijn, verdachtes arm om de hals van die [slachtoffer] heeft geklemd en/of geklemd gehouden;
2:hij op of omstreeks 3 december 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] (geboren op [geboortedag 2] 1999) heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte die [slachtoffer] gedwongen te dulden dat verdachte meermalen, althans eenmaal,
- zijn, verdachtes, penis en/of vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] heeft gestopt / geduwd / gebracht en/of
- zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer] heeft gestopt / geduwd / gebracht,
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met de vuist in het gezicht heeft gestompt en/of
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, de keel heeft dichtgeknepen en/of die [slachtoffer] met haar gezicht in een kussen heeft gedrukt en/of gedrukt gehouden en/of zijn, verdachtes arm om de hals van die [slachtoffer] heeft geklemd en/of geklemd gehouden waardoor die [slachtoffer] geen lucht kreeg (totdat die [slachtoffer] zichtbaar in ademnood was en/of blauwe lippen kreeg) en/of
- tegen die [slachtoffer] heeft gezegd: "pijp me" en/of "doe wat ik zeg, want anders ga je dood" en/of "ik moet klaarkomen anders ga je dood" en/of "het is te laat, nu heb je geen keuze meer, nu ga je dood", althans woorden van gelijke aard of strekking,
terwijl verdachte bij het plegen van dit misdrijf misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie van die minderjarige en/of onder invloed van alcohol verkerende en/of fysiek niet tegen hem, verdachte, opgewassen [slachtoffer];
3:hij op of omstreeks 3 december 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, door
- de deur van de hotelkamer op slot te draaien waardoor die [slachtoffer] de kamer niet kon verlaten en/of
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met de vuist in het gezicht te stompen en/of
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, de keel dicht te knijpen en/of die [slachtoffer] met haar gezicht in een kussen te drukken en/of gedrukt te houden en/of zijn, verdachtes arm om de hals van die [slachtoffer] te klemmen en/of geklemd te houden waardoor die [slachtoffer] geen lucht kreeg (totdat die [slachtoffer] zichtbaar in ademnood was en/of blauwe lippen kreeg) en/of
- tegen die [slachtoffer] te zeggen "je gaat nu doen wat ik zeg en als je dat doet blijf je leven" en/of "als je nu doet wat ik zeg, mag je weg", in ieder geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. Het hof zal tevens steeds verbeterd lezen “bed” in plaats van “kussen” aangezien dit – gelet op de inhoud van het dossier – overeenkomstig de kennelijke bedoeling van de steller van de tenlastelegging is en blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep geen twijfel bestaat over de aan de verdachte verweten concrete gedragingen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder 1 ten laste te gelegde

1.Standpunt van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde gerekwireerd tot bewezenverklaring van poging tot doodslag, begaan tegen een kwetsbare minderjarige, en daartoe aangevoerd dat uit de gedragingen en de uitlatingen van de verdachte blijkt van een bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans op de dood van de aangeefster.

2.Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de poging tot doodslag. Hij heeft daartoe, kort gezegd, aangevoerd dat de verklaring van de aangeefster met betrekking tot het dichtknijpen van de keel en het in het bed drukken van haar gezicht, geen steun vindt in enig objectief bewijsmiddel terwijl deze geweldshandelingen door de verdachte worden ontkend. Voorts heeft de raadsman bepleit dat niet kan worden vastgesteld dat door toepassing van de ten laste gelegde geweldshandelingen de aanmerkelijke kans bestond dat de aangeefster als gevolg hiervan zou overlijden. Bovendien heeft de verdachte, toen hij doorkreeg dat de door hem toegepaste ‘armklem’ mogelijk gevaarlijk was, de nek van de aangeefster losgelaten, zodat sprake is van een contra-indicatie voor de bewuste aanvaarding van de kans op de dood van de aangeefster.

3.Oordeel van het hof

3.1.
De redengevende feiten en omstandigheden
Uit de verklaringen van de aangeefster [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) blijkt, kort gezegd, het volgende. Op 3 december 2016 heeft de destijds 17-jarige [slachtoffer] de verdachte ontmoet tijdens het uitgaan, waarna zij gezamenlijk naar een hotelkamer in Amsterdam zijn gegaan. Aldaar omstreeks 5.21 uur aangekomen, heeft de verdachte op dwingende wijze tegen [slachtoffer] gezegd dat zij hem oraal moest bevredigen. Nadat de verdachte [slachtoffer] – tegen haar wil – van haar slip en bh had ontdaan, heeft de verdachte een condoom om zijn penis gedaan en geprobeerd haar te penetreren. Op enig moment is het condoom gescheurd, waarna [slachtoffer] kenbaar heeft gemaakt geen onveilige seksuele gemeenschap te willen. In reactie hierop heeft de verdachte [slachtoffer] meermalen met zijn vuisten in haar gezicht gestompt. [slachtoffer] heeft toen geprobeerd te vluchten, maar is op de grond terecht gekomen. Vervolgens is een worsteling ontstaan waarbij de verdachte met beide handen [slachtoffer] keel heeft dichtgedrukt en daarbij heeft gedreigd: “Doe wat ik zeg, want anders ga je dood!”. Daarna heeft de verdachte [slachtoffer] op bed gegooid en met zijn handen haar gezicht ‘recht naar beneden’ in het bed gedrukt, waardoor zij geen lucht kreeg. Toen het [slachtoffer] op enig moment lukte om zich enigszins op te richten, zodat zij een beetje lucht kreeg, heeft de verdachte haar gezicht wederom – dit keer langer – in het bed gedrukt. [slachtoffer] voelde dat zij bijna ‘weg’ was, omdat zij hierdoor te lang geen zuurstof kreeg. Daarna stopte de verdachte even en zei: “het is te laat, nu heb je geen keuze meer, nu ga je dood". [slachtoffer] heeft hem gesmeekt haar in leven te laten, waarna de verdachte heeft gezegd: “je gaat nu doen wat ik zeg en als je dat doet blijf je leven”. Vervolgens heeft de verdachte [slachtoffer] opnieuw in haar gezicht gestompt en op hardhandige wijze met zijn vingers haar vagina gepenetreerd. De verdachte heeft daarbij gezegd: “ik moet klaarkomen anders ga je alsnog dood” en: “als je nu doet wat ik zeg, mag je weg". De verdachte heeft ’s ochtends tegen [slachtoffer] gezegd dat hij had gezien dat zij in ademnood verkeerde en dat zij blauw was geworden.
De verklaring van [slachtoffer] vindt op wezenlijke punten steun in de door de verdachte op 4 december 2016 ten overstaan van de politie afgelegde verklaring. Daarin heeft hij, kort gezegd, verklaard dat [slachtoffer], nadat het condoom was gescheurd, geen seksuele gemeenschap wenste maar dat hij dat per se wél wilde. Om [slachtoffer] daartoe te dwingen, heeft hij haar meermalen in haar gezicht gestompt en haar gewurgd. Hij zag dat [slachtoffer] hierdoor in ademnood verkeerde en meent zich te herinneren dat haar lippen blauw werden. [slachtoffer] stribbelde tegen om uit de greep van de verdachte te komen en heeft geprobeerd om weg te komen, maar de verdachte heeft haar toen aan haar armen en benen teruggetrokken, haar weer bij haar hals gepakt en in een ‘armklem’ gehouden.
Het hof acht het volslagen ongeloofwaardig dat – zoals de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard – (een gedeelte van) deze, kort na het incident, door hem afgelegde verklaring op fantasie zou berusten, omdat de verklaring vrijwel volledig en op detailniveau overeenkomt met de verklaring van [slachtoffer] en met de overige bevindingen uit het opsporingsonderzoek. De omstandigheid dat de verdachte later ten aanzien van bepaalde punten uit deze verklaring – bijvoorbeeld met betrekking tot het blauw worden van de lippen en de volgorde van het slaan en wurgen – andersluidend heeft verklaard, doet hieraan om dezelfde reden niets af. Het hof gaat er daarom van uit dat de lippen van [slachtoffer] als gevolg van de wurging daadwerkelijk blauw zijn geworden nu de verdachte daarover tegen zowel [slachtoffer] als de verhorende verbalisanten heeft verklaard.
Ten slotte vindt de verklaring van de aangeefster nog bevestiging in de kort na het incident door forensisch arts/geneeskundige dr. [naam] bij haar geconstateerde letsels, waaronder een zwelling van de wang (passend bij stompend geweld), rode verkleuringen op beide schouders (passend bij drukkend geweld), twee rode verkleuringen aan de linkerzijde van de hals en rode verkleuringen van het slijmvlies rondom de vagina (passend bij penetrerend geweld).
3.2.
Poging tot doodslag althans poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel
Het hof ziet zich, mede gelet op het daartoe strekkende verweer van de raadsman, gesteld voor de vraag of het handelen van de verdachte ten aanzien van [slachtoffer] moet worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag dan wel een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, daaronder begrepen de vraag of de verdachte – al dan niet in voorwaardelijke zin – opzet op dat gevolg heeft gehad.
Vooropgesteld dient te worden dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier het overlijden van de aangeefster dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo'n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Op grond van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden heeft de verdachte met kracht de keel van [slachtoffer] dichtgeknepen en dichtgehouden en haar gezicht in het bed geduwd en gehouden. [slachtoffer] heeft hierdoor verstikking gevoeld en enig letsel aan haar hals bekomen. Daarnaast heeft de verdachte gezien en gehoord dat [slachtoffer] in ademnood verkeerde. Met name de geluiden die [slachtoffer] heeft gemaakt en het feit dat haar lippen blauw werden, duiden erop dat gedurende enige tijd sprake is geweest van zuurstoftekort. Uit het dossier blijkt evenwel niet wat de intensiteit en de exacte duur van het dichtknijpen van haar keel en/of het ‘smoren’ van haar gezicht in het bed zijn geweest. Het letsel van [slachtoffer] biedt daaromtrent onvoldoende uitsluitsel. Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat een aanmerkelijk te achten kans heeft bestaan dat [slachtoffer] ten gevolge van het dichtknijpen van haar keel, althans door haar gezicht in het bed te duwen, zou komen te overlijden. De uitlatingen die de verdachte tegen [slachtoffer] heeft gedaan en waarnaar de advocaat-generaal heeft verwezen, acht het hof in dit verband – hoe bedreigend en angstaanjagend deze ook voor [slachtoffer] moeten zijn geweest – onvoldoende redengevend, omdat de verdachte weliswaar heeft gedreigd haar te zullen doden, maar ook voorwaarden heeft gesteld waaronder hij haar in leven zou laten. Die laatste uitlatingen vormen een contra-indicatie voor het opzet op de dood. De verdachte zal dan ook, zoals door de raadsman is bepleit, worden vrijgesproken van de onder 1 ten laste gelegde poging tot doodslag.
Wel volgt uit het voorgaande dat de verdachte door het gedurende enige tijd met kracht dichtknijpen van de keel van [slachtoffer] en het gedurende enige tijd in het bed duwen van haar gezicht, zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij haar zwaar lichamelijk letsel zou kunnen toebrengen. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat zich in de keel kwetsbare, vitale delen – waaronder het strottenhoofd – bevinden en dat de kans aanmerkelijk is dat deze bij krachtig samendrukken beschadigd raken. Voorts is het een feit van algemene bekendheid dat de kans op het optreden van (ernstig) hersenletsel ten gevolge van zuurstoftekort aanmerkelijk is. Het hof is van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen is het hof niet gebleken. De onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel is derhalve wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:hij op 3 december 2016 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet de keel van die [slachtoffer] heeft dichtgeknepen en dichtgeknepen gehouden en die [slachtoffer] met haar gezicht in een bed heeft gedrukt en gedrukt gehouden;
2:hij op 3 december 2016 te Amsterdam door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte die [slachtoffer] gedwongen te dulden dat verdachte
- zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] heeft geduwd en
- zijn vinger(s) meermalen in de vagina van die [slachtoffer] heeft geduwd en
- zijn penis meermalen in de mond van die [slachtoffer] heeft gestopt
en bestaande dat geweld of die bedreiging met geweld hierin dat verdachte
- die [slachtoffer] meermalen met de vuist in het gezicht heeft gestompt en
- die [slachtoffer] de keel heeft dichtgeknepen en die [slachtoffer] met haar gezicht in een bed heeft gedrukt en gedrukt gehouden waardoor die [slachtoffer] geen lucht kreeg, totdat die [slachtoffer] zichtbaar in ademnood was en blauwe lippen kreeg, en
- tegen die [slachtoffer] heeft gezegd: "pijp me" en "doe wat ik zeg, want anders ga je dood" en "ik moet klaarkomen anders ga je dood" en "het is te laat, nu heb je geen keuze meer, nu ga je dood";
3:hij op 3 december 2016 te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door
- die [slachtoffer] meermalen met de vuist in het gezicht te stompen en
- die [slachtoffer] de keel dicht te knijpen en die [slachtoffer] met haar gezicht in een bed te drukken en gedrukt te houden en zijn arm om de hals van die [slachtoffer] te klemmen en geklemd te houden en
- tegen die [slachtoffer] te zeggen "je gaat nu doen wat ik zeg en als je dat doet blijf je leven" en "als je nu doet wat ik zeg, mag je weg".
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
De raadsman heeft ter terechtzitting betoogd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging van het aan hem onder 1 ten laste gelegde, omdat sprake is van vrijwillige terugtred.
Het hof overweegt als volgt.
Vooropgesteld dient te worden dat van vrijwillige terugtred in de zin van artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht sprake is, indien de verdachte vrijwillig is teruggetreden voordat het misdrijf is voltooid. Of gedragingen van de verdachte toereikend zijn om de gevolgtrekking te wettigen dat het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden die van zijn wil afhankelijk zijn, hangt – mede gelet op de aard van het misdrijf – af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij verdient het opmerking dat voor het aannemen van vrijwillige terugtred in geval van een voltooide poging veelal een zodanig optreden van de verdachte is vereist dat dit naar aard en tijdstip geschikt is het intreden van het gevolg te beletten.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij is gestopt met het wurgen van [slachtoffer], omdat hij niet wilde dat zij zou komen te overlijden. De verwurging duurde namelijk ‘aardig lang’ en op een gegeven moment ‘gaat het mis’, aldus de verdachte. Tevens heeft hij verklaard dat de aangeefster tegenstribbelde, probeerde om los te komen en naar adem happende geluiden maakte. Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt voorts dat op het moment dat de verdachte [slachtoffer] losliet, de verwurging al zodanig lang duurde dat zij enige tijd geen zuurstof had gekregen, hetgeen – als hiervoor overwogen – zwaar lichamelijk letsel tot gevolg had kunnen hebben. De gedraging van de verdachte (het loslaten van [slachtoffer]) was er – ook naar eigen zeggen – slechts op gericht om te voorkomen dat de aangeefster zou komen te overlijden. Dat de aangeefster geen zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen als gevolg van de verwurging is naar het oordeel van het hof het gevolg van omstandigheden die van de wil van de verdachte onafhankelijk waren. Zijn optreden, te weten het loslaten van [slachtoffer], was dus niet geschikt om het intreden van het gevolg te beletten. Overigens is ook niet gebleken dat de verdachte zich tijdens de geweldshandelingen op enigerlei wijze heeft vergewist van het al dan niet ontstaan van zwaar lichamelijk letsel en/of (nadien) (medische) hulp voor haar heeft ingeschakeld teneinde dat gevolg te beletten.
Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het hof merkt de bewezenverklaarde feiten aan als voortkomend uit één ongeoorloofd wilsbesluit, zodat sprake is van voortgezette handeling.
Het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde levert op:
voortgezette handeling van
poging tot zware mishandeling,
en
verkrachting,
en
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is onderzocht in het Pieter Baan Centrum en heeft zijn volledige medewerking verleend aan het onderzoek naar zijn geestvermogens. In het daarover opgemaakte rapport van 13 september 2017 concluderen de psychiater en psycholoog dat er bij hem geen sprake is van een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. De feiten kunnen hem daarom geheel worden toegerekend.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde (poging tot doodslag, verkrachting en wederrechtelijke vrijheidsberoving) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 (poging tot doodslag), 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, met aftrek van het voorarrest.
De raadsman heeft verzocht de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf te matigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, verkrachting en wederrechtelijke vrijheidsberoving. Nadat hij tijdens het uitgaan het destijds 17-jarige slachtoffer had ontmoet, zijn zij naar een hotelkamer gegaan. Daar aangekomen heeft de verdachte haar onder bedreiging met de dood en met toepassing van geweld urenlang op verschillende manieren seksueel misbruikt en haar gedwongen hem oraal te bevredigen. De verdachte heeft het slachtoffer daarbij meermalen in het gezicht gestompt, haar keel dichtgeknepen en haar gezicht in het bed geduwd, ten gevolge waarvan zij geen lucht kreeg en doodsangsten heeft uitgestaan. Toen het slachtoffer uit de hotelkamer probeerde te vluchten, heeft de verdachte dat op (wederom) gewelddadige wijze belet. Door aldus te handelen heeft de verdachte op grove en angstaanjagende wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dit heeft een enorme impact op het slachtoffer gehad. Zij heeft door toedoen van de verdachte niet alleen pijn geleden en letsels opgelopen, maar heeft ook te kampen met psychische klachten van serieus te nemen aard, waarvoor zij zich onder behandeling heeft moeten laten stellen. Feiten als de onderhavige kunnen bovendien bijdragen aan gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. De verdachte heeft zich kennelijk slechts laten leiden door zijn eigen seksuele verlangens en zich niet bekommerd om de gevolgen van zijn handelen. Het hof rekent dit de verdachte ten zeerste aan en is van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere dan een vrijheidsbenemende straf van lange duur.
Anderzijds weegt het hof in strafmatigende zin mee dat de verdachte nog relatief jong is, hij niet eerder met justitie in aanraking is gekomen en ervan blijk heeft gegeven het laakbare van zijn handelen in te zien. In het rapport van het Pieter Baan Centrum wordt beschreven dat er sprake is van een aantal persoonskenmerken die onder invloed van het alcoholgebruik van die avond zijn gecumuleerd in hevige agressie. De kans op herhaling van het plegen van soortgelijke feiten wordt als matig ingeschat. Om het recidivegevaar (verder) in te perken zou kunnen worden gedacht aan begeleiding op een aantal gebieden. Gelet op de ernst van de gepleegde feiten komt het hof tot oplegging van gevangenisstraf met een duur van meer dan vier jaren. Daarom kan de gevangenisstraf niet gedeeltelijk voorwaardelijk worden opgelegd, zoals door de reclassering geadviseerd, en zal een behandeling of begeleiding in een vrijwillig kader of in het kader van een voorwaardelijke invrijheidstelling moeten plaatsvinden.
Nu het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de advocaat-generaal en gelet op de hiervoor genoemde factoren, zal het een lagere straf opleggen dan door de advocaat-generaal is gevorderd.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 27.500,00, als vergoeding voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd tot het bedrag van de oorspronkelijke vordering. De advocaat-generaal heeft geëist dat het hof ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij dezelfde beslissingen neemt als de rechtbank. De raadsman van de verdachte heeft de hoogte van de vordering van de benadeelde partij betwist en, in geval van oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, verzocht om de duur van de vervangende hechtenis te matigen.
Het hof overweegt als volgt.
Naar het oordeel van het hof staat vast dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en aldus onrechtmatig jegens de benadeelde partij heeft gehandeld.
Verder is vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden, gelet op de gemotiveerde en onderbouwde stellingen van de benadeelde partij en de omstandigheid dat het causaal verband tussen de bewezenverklaarde feiten en het ontstaan van de schade zijdens de verdachte niet is betwist. De begroting van de omvang van immateriële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast (HR 17 november 2000, NJ 2001/215). Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op € 20.000,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op de ingrijpende aard en de duur van het handelen van de verdachte, de gevolgen voor de benadeelde partij – onder meer bestaande uit lichamelijk letsel, paniekaanvallen, slaapproblemen en (andere) psychische klachten van serieus te nemen aard – en de omstandigheid dat de benadeelde partij zich onder behandeling heeft moeten stellen, alsook op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend.
Het toe te wijzen bedrag zal, als gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente.
Hetgeen ter compensatie van immateriële schade meer of anders is gevorderd gaat de grenzen van de billijkheid te buiten, zodat de vordering voor dat deel zal worden afgewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze. Het hof acht geen termen aanwezig om de duur van de vervangende hechtenis te matigen, zoals door de raadsman is verzocht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 56, 242, 282 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: 1.00 STK Ondergoed, boxershort (goednummer: 5298087).
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • 1.00 STK Laken (goednummer: 5298021);
  • 1.00 STK Ondergoed, slip (goednummer: 5297961).
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 20.000,00 (twintigduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 20.000,00 (twintigduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
135 (honderdvijfendertig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 3 december 2016.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. M.L.M. van der Voet en mr. B.A.A. Postma, in tegenwoordigheid van mr. A.S.E. Evelo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 november 2018.
mr. B.A.A. Postma is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]