ECLI:NL:GHAMS:2018:4475

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 juli 2018
Publicatiedatum
4 december 2018
Zaaknummer
23-000830-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van het vonnis met aanpassing van de bewijsvoering en nadere strafoverweging in een strafzaak

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 26 februari 2018. De verdachte, geboren in 1967 en gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Tijdens de zittingen op 24 april en 11 juli 2018 heeft het hof de zaak behandeld. De advocaat-generaal vorderde een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft de bewijsvoering uit het vonnis van de rechtbank aangepast, aangezien de verdachte het tenlastegelegde in hoger beroep heeft bekend. Het hof heeft de bekennende verklaring van de verdachte en verschillende proces-verbaal en deskundigenverslagen in de bewijsvoering opgenomen. Het hof heeft geen aanleiding gezien om een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, omdat dit niet recht zou doen aan de ernst van het feit. De omstandigheden van de verdachte zijn wel in overweging genomen. Het hof heeft besloten het vonnis van de rechtbank te bevestigen, met inachtneming van de aanpassingen in de bewijsvoering en de nadere strafoverweging.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000830-18
Datum uitspraak: 25 juli 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 26 februari 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-223489-17 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1967,
adres: [adres],
gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad te Westzaan.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 24 april 2018 en 11 juli 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vordering advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, met dien verstande dat het hof:
 de in het vonnis onder 3.3 opgenomen bewijsvoering – aangezien de verdachte het tenlastegelegde in hoger beroep heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – vervangt door de navolgende opsomming van de bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering:
1. de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van
24 april 2018 en 11 juli 2018;
2. een proces-verbaal van aanhouding met nummer 2017-0203-13065 van 7 november
2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren
[verbalisant 1] en [verbalisant 2] [doorgenummerde pagina’s 1-3];
3. een proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen met nummer PL27RP/17-
098008 van 8 november 2017 met bijlage, in de wettelijke vorm opgemaakt door de
bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] [doorgenummerde pagina’s
22-25];
4. een deskundigenverslag, te weten een rapport Douane Laboratorium van 10 november
2017, opgemaakt door [naam] [niet doorgenummerd];
 in aanvulling op hetgeen de rechtbank aan de beslissing tot strafoplegging ten grondslag heeft gelegd het navolgende overweegt.

Nadere strafmaatoverweging

Het hof ziet, anders dan de raadsman, geen aanleiding om de verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en daaraan bijzondere voorwaarden te koppelen. Oplegging van een lagere onvoorwaardelijke straf dan in eerste aanleg opgelegd doet geen recht aan de ernst van het feit, waarbij de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte in ogenschouw zijn genomen. Mede tegen deze achtergrond bezien, is de voorwaardelijke invrijheidsstelling (ex artikel 15 van het Wetboek van Strafrecht) en de – in de situatie van de verdachte reële – mogelijkheid tot een daaraan voorafgaande gecontroleerde detentiefasering, de geëigende wijze om (waar nodig) aan begeleiding van de verdachte vorm te geven. Daartoe is reeds positief geadviseerd door de reclassering. De afdoeningswijze die de raadsman heeft voorgesteld zou in de weg staan aan deze, gelet op het rapport van Reclassering Nederland van 26 juni 2018, bij uitstek voor de verdachte geschikte route tot gecontroleerde resocialisatie.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen, mr. J.J.I. de Jong en mr. B.A.A. Postma, in tegenwoordigheid van mr. A. Stronkhorst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 juli 2018.
mr. B.A.A. Postma en mr. A. Stronkhorst zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.