ECLI:NL:GHAMS:2018:4466
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Ongerechtvaardigde verrijking en aansprakelijkheid van een bankrekeninghouder na oplichting
In deze zaak heeft een bankrekeninghouder aangifte gedaan van oplichting na onbevoegdelijke afschrijvingen van zijn bankrekening. De bankrekeninghouder had zijn codes naar een adres gestuurd dat hij dacht dat van de bank was. De bedragen die van zijn rekening waren afgeschreven, zijn overgemaakt naar een rekening van een BV, waarvan de activiteiten waren gestaakt. De bestuurder van deze BV heeft in korte tijd een groot aantal transacties verricht. De bank heeft de rekeninghouder schadeloos gesteld en vraagt zich af of zij de schade kan verhalen op de bestuurder van de BV op basis van ongerechtvaardigde verrijking. Het hof oordeelt bevestigend, gezien de omstandigheden van het geval.
De rechtbank had eerder de vordering van de bank tegen zowel de BV als de bestuurder toegewezen. De bestuurder is in hoger beroep gegaan, maar het hof bevestigt de eerdere uitspraak. Het hof stelt vast dat de bestuurder ongerechtvaardigd is verrijkt door bedragen van de bankrekening van de BV op te nemen en voor privédoeleinden te gebruiken. De bestuurder heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat de bedragen in zijn vermogen zijn gekomen. Het hof concludeert dat de vordering van de bank tegen de bestuurder terecht is toegewezen op de grondslag van ongerechtvaardigde verrijking.
Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt de bestuurder in de kosten van het geding in hoger beroep.