ECLI:NL:GHAMS:2018:4465

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 december 2018
Publicatiedatum
4 december 2018
Zaaknummer
200.219.569/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidenten in kort geding over opschorting van leveringsverplichtingen tussen fabrikant en leverancier van trapliften

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [X] B.V., een fabrikant van trapliften, en Handicare Group AB, een leverancier van vlakstellingsmotoren. Het hof behandelt een vordering op basis van artikel 843a Rv, waarbij [X] verzoekt om afschrift van bepaalde documenten die relevant zijn voor hun verweer in een kort geding. De partijen zijn verwikkeld in een conflict over de veiligheid van de trapliften en de leveringsverplichtingen van [X]. Handicare heeft [X] aansprakelijk gesteld voor schade als gevolg van defecte motoren en heeft een recall uitgevoerd. Het hof oordeelt dat [X] geen rechtmatig belang heeft bij de gevraagde documenten, omdat de opschorting van leveringsverplichtingen contractueel is uitgesloten. Het hof wijst de vorderingen van [X] af en verwijst de zaak naar de rol voor verdere behandeling in de hoofdzaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummers : 200.219.569/01 en 200.234.666/01
zaak- en rolnummers rechtbank Noord-Holland : C/15/259261 / KG ZA 17/388 en C/15/266056 / KG ZA 17/853
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 4 december 2018
inzake
[X] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante in het principaal appel,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
eiseres in het incident,
advocaat: mr. V.R. Pool te Rotterdam,
tegen

1.HANDICARE GROUP AB,

gevestigd te Krista, Zweden,
2.
HANDICARE STAIRLIFTS B.V.,
gevestigd te Heerhugowaard,
geïntimeerden in het principaal appel,
appellanten in het incidenteel appel,
verweersters in het incident,
advocaat: mr. M.W. Rijsdijk te Amsterdam,
en

1.HANDICARE GROUP AB,

gevestigd te Krista, Zweden,
2.
HANDICARE STAIRLIFTS B.V.,
gevestigd te Heerhugowaard,
appellanten in de hoofdzaak,
verweersters in het incident,
advocaat: mr. M.W. Rijsdijk te Amsterdam,
tegen
[X] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat: mr. V.R. Pool te Rotterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [X] en Handicare (in enkelvoud) genoemd.
[X] is bij dagvaarding van 19 juni 2017 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland (hierna: de voorzieningenrechter) van 24 mei 2017, aangevuld op 2 juni 2017, in kort geding gewezen tussen Handicare als eiseressen en [X] als gedaagde (rol- en zaaknummers C/15/259261 / KG ZA 17/388 in eerste aanleg, 200.219.569/01 in hoger beroep, hierna: de eerste zaak).
In de eerste zaak is daarna de memorie van grieven ingediend, met producties.
Handicare is bij dagvaarding van 3 januari 2018 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter van 7 december 2017, in kort geding gewezen tussen Handicare als eiseressen en [X] als gedaagde (rol- en zaaknummers
C/15/266056 / KG ZA 17/853 in eerste aanleg, 200.234.666/01 in hoger beroep, hierna: de tweede zaak).
In de eerste zaak zijn daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van antwoord, houdende vermeerdering van eis, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, met producties;
- incidentele conclusie op de voet van art. 843a Rv zijdens [X] , tevens houdende voorwaardelijke memorie van antwoord in incidenteel appel en reactie op de vermeerdering van eis, met producties;
- conclusie van antwoord in het incident op de voet van art. 843a Rv.
In de tweede zaak zijn daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, tevens houdende incidentele conclusie tot voeging, met producties;
- akte tot referte in het incident tot voeging.
Bij arrest van 12 juni 2018 heeft het hof de beide zaken gevoegd.
Daarna zijn in de gevoegde zaken de volgende stukken ingediend:
- incidentele conclusie op de voet van art. 843a Rv zijdens [X] , tevens houdende voorwaardelijke memorie van antwoord, met producties;
- conclusie van antwoord in het incident op de voet van art. 843a Rv.
Partijen hebben de incidenten op de voet van art. 843a Rv doen bepleiten ter zitting van 22 augustus 2018. Aan de zijde van [X] hebben mrs. R.L.S.M. Pessers en W.C.P.A. van den Nouland, advocaten te Rotterdam, gepleit en aan de zijde van Handicare hebben mrs. M.W. Rijsdijk en B.P.C. Bijl, advocaten te Amsterdam, dat gedaan. Aan beide zijden is dat gebeurd aan de hand van pleitnotities waarvan exemplaren zijn overgelegd. Beide partijen hebben nog een akte met (een) productie(s) in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest in de incidenten gevraagd.

2.Beoordeling in de incidenten

2.1
Het gaat in deze incidenten om het volgende.
2.1.1
Handicare fabriceert trapliften. Deze zijn voorzien van zogenaamde vlakstellingsmotoren (chair levelling motors). Die moeten ervoor zorgen dat de stoel van de traplift horizontaal blijft.
2.1.2
Sinds ongeveer twintig jaar betrekt Handicare de vlakstellingsmotoren voor haar trapliften van [X] .
2.1.3
Tussen partijen is een overeenkomst gesloten, getiteld Framework Supply Agreement en gedateerd 4 september 2015, betreffende de koop door Handicare van producten van [X] (hierna: de FSA). In de FSA wordt verwezen naar General Terms and Conditions van Handicare. Artikel 24 van de General Terms and Conditions van 19 juni 2015 (hierna:de GTC) luidt als volgt:
"24. GOVERNING LAW, COMPETENT COURT
24.1
Any dispute, controversy or claim, arising out or in connection with this contract, or the breach, termination or invalidity thereof, shall be finally settled by arbitration (...).
24.4
A dispute between the Parties shall never constitute a reason for the Parties to suspend their obligations
under the Agreement."
2.1.4
Tot oktober 2015 waren de motoren die Handicare van [X] betrok, van de versie revisie H. Deze motoren waren uitgerust met een gearbox van het merk Saia. Daarna ging Handicare motoren revisie J van [X] betrekken. Die waren uitgerust met een gearbox van een ander merk, namelijk SBS.
2.1.5
Op 22 september 2016 is een incident gemeld met een defecte motor revisie J in een traplift van Handicare. Dit incident had geleid tot letsel bij de gebruiker van de traplift. Naar aanleiding hiervan heeft Handicare begin oktober 2016 een recall in gang gezet van trapliften met motoren revisie J. Sindsdien neemt zij geen motoren revisie J meer van [X] af. Zij is overgegaan op motoren revisie K. Op 11 november 2016 is er weer een incident gemeld met een defecte motor revisie J. Nadien hebben zich nog meer incidenten voorgedaan met defecte motoren revisie J.
2.1.6
Bij brief van 5 december 2016 heeft Handicare [X] aansprakelijk gesteld voor schade als gevolg van defecten aan de motoren revisies J en K. Verder heeft Handicare in die brief bericht dat zij [X] contractueel gehouden acht om onverwijld voldoende hoeveelheden te leveren van een volgende versie van de motor die niet lijdt aan enig gebrek. Na een verdere briefwisseling heeft de toenmalige advocaat van Handicare bij brief van 8 mei 2017 [X] gesommeerd uiterlijk op 22 mei 2017 een schadevergoeding van € 3.227.850,00 aan Handicare te betalen.
2.1.7
Op 12 mei 2017 heeft Handicare 5.000 motoren revisie H en 5.000 motoren revisie L bij [X] besteld.
2.1.8
Bij brief van 16 mei 2017 heeft [X] aan Handicare bericht:
"Totdat is vastgesteld of tenminste aannemelijk is dat de uitgangspunten die uw cliënte heeft gehanteerd voor het ontwerp van de stoellift – en dan met name de omvang van de belasting van de aandrijving – correct is, schort [X] de levering (en daarmee ook de bestelling bij SBS) van de aandrijvingen revisie L voor toepassing in nieuwe stoelliften tijdelijk op. Het inzetten van revisie K en L ter vervanging van revisie J is om dezelfde reden – bij gebreke van controle van de uitgangspunten – ongewenst. [X] zal hieraan niettemin medewerking verlenen, aangezien aandrijving revisie K en L in de toepassing van uw cliënte beter voldoet dan revisie J."
2.2
Bij het bestreden vonnis van 24 mei 2017 (het eerste kort geding) heeft de voorzieningenrechter op vordering van Handicare c.s. een bevel aan [X] gegeven tot levering van "de tot en met heden overeengekomen hoeveelheden Chair Levelling Motor P/N C1000210 (niet zijnde type Rev. J.)". Hiertegen is het hoger beroep van [X] gericht. Handicare heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en haar eis vermeerderd.
2.3
Nadat het vonnis van 24 mei 2017 is gewezen, is het volgende gebeurd.
2.3.1
Op 2 oktober 2017 heeft Handicare opnieuw 5.000 motoren revisie H en 5.000 motoren revisie L bij [X] besteld.
2.3.2
Op 16 oktober 2017 heeft ir. P. Hoogerkamp (hierna: Hoogerkamp), verbonden aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Mecid B.V., een rapport uitgebracht, getiteld "Rapportage met de antwoorden op vragen inzake het onverwacht kantelen van de stoel van de traplift van Handicare". Het betreft vragen die [X] heeft gesteld. Bijlagen C en D bij dit rapport zijn certificaten en verklaringen, afgegeven door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Liftinstituut B.V. (hierna: Liftinstituut). Deze certificaten en verklaringen hebben de strekking dat de traplift van Handicare voldoet aan de voorschriften van de Richtlijn machines 2006/42/EG. Liftinstituut is een door de overheid aangewezen en geaccrediteerde instantie, die bevoegd is dergelijke certificaten en verklaringen af te geven. Hoogerkamp concludeert in zijn rapport dat de traplift van Handicare niet aan alle normen voldoet, dat niet duidelijk is of Liftinstituut op de hoogte is van de incidenten met de trapliften, dat de door Handicare opgestelde risicobeoordeling niet gebaseerd is op de aan Handicare bekende feiten en dat daarmee de basis aan de certificaten ontvalt. Bijlage E van zijn rapport geeft een beschrijving van twaalf incidenten.
2.3.3
Bij brief van 20 oktober 2017 heeft [X] de FSA opgezegd tegen 4 september 2018.
2.4
Het bestreden vonnis van 7 december 2017 (het tweede kort geding) heeft betrekking op een vordering van Handicare die ertoe strekt dat aan [X] een bevel wordt gegeven tot levering van de op 12 mei 2017 en 2 oktober 2017 bestelde motoren, voor zover die (volgens Handicare) nog niet waren geleverd. De voorzieningenrechter heeft die vordering afgewezen. Hiertegen is het hoger beroep van Handicare gericht.
2.5
Nadat het vonnis van 7 december 2017 is gewezen, is nog het volgende gebeurd.
2.5.1
Op 5 januari 2018 heeft S. Juhlin (hierna: Juhlin) een rapport uitgebracht aan Handicare, getiteld "Technical report, Statement about Handicare's FreeCurve stairlift safety and compliance with regulations. Independent opinion regarding Mecid's report". Op p. 19 van dit rapport staat onder het kopje "documents examined" een lijst van 23 documenten.
2.5.2
Bij brief van 9 januari 2018 aan Handicare heeft Liftinstituut zijn zienswijze gegeven op het rapport van Hoogerkamp van 16 oktober 2017. In de brief concludeert Liftinstituut onder meer dat het zijn verklaring voor de traplift van Medicare op correcte gronden heeft afgegeven en dat het geen reden ziet om die afgifte te heroverwegen. Volgens Liftinstituut is het rapport van Hoogerkamp onjuist, onvolledig en gebaseerd op verkeerde veronderstellingen.
2.5.3
Inmiddels heeft de laatste levering plaatsgevonden die Handicare van [X] verlangt. Handicare heeft zich voor verdere leveringen van vlakstellingsmotoren voor haar trapliften gewend tot een andere leverancier.
2.6
In de beide thans te beoordelen incidenten heeft [X] , verkort weergegeven, een bevel gevorderd tot het verstrekken van afschrift van:
a. het gehele technische constructiedossier zoals ook door Handicare verstrekt aan Liftinstituut en/of Juhlin, en
b. de door Juhlin op p. 19 van zijn rapport opgesomde aan hem verstrekte en door hem geraadpleegde bescheiden,
op straffe van verbeurte van dwangsommen.
2.7
Ter beoordeling staat of [X] een rechtmatig belang heeft bij afschrift van de in de vordering bedoelde bescheiden.
2.8
[X] heeft betoogd dat zij dat rechtmatig belang heeft. Zij heeft als verweer tegen de vorderingen van Handicare aangevoerd dat zij niet kan worden verplicht te blijven leveren, omdat onvoldoende zeker is dat de trapliften waarin de te leveren motoren zullen worden ingebouwd, veilig zijn. Het rechtmatig belang bij het verlangde afschrift van bescheiden is erin gelegen dat zij er belang bij heeft in staat te worden gesteld bewijs te leveren met betrekking tot dit verweer. Daarnaast is er volgens [X] geen sprake van
equality of armsals vereist in art. 6 EVRM, indien wordt toegestaan dat Handicare informatie achterhoudt die haar eigen deskundigen relevant achten.
2.9
Handicare heeft aangevoerd dat [X] geen rechtmatig belang heeft, onder meer omdat opschorting volgens Handicare contractueel is uitgesloten in art. 24.4 GTC, dat bepaalt:
"A dispute between the Parties shall never constitute a reason for the Parties to suspend their obligations under the Agreement."
[X] heeft hiertegen aangevoerd dat art. 24.4 GTC aldus moet worden uitgelegd dat opschorting in een geval als dit niet is uitgesloten. Daarnaast heeft [X] een beroep gedaan op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid.
2.1
De gronden die [X] aanvoert voor de opschorting zijn terug te voeren op (mogelijke) onveiligheid van het ontwerp van de traplift. Volgens Handicare is haar ontwerp niet veilig en zijn de incidenten te wijten aan ondeugdelijkheid van de motoren van [X] . Voorshands moet worden aangenomen dat het geschil tussen partijen over de vraag of het ontwerp van Handicare veilig is, een
disputeis in de zin van art. 24.4 GTC. Om van een
disputete kunnen spreken, is niet nodig dat (al) op de voet van art. 24.1 GTC een arbitraal geding aanhangig is gemaakt. Er zijn voorshands onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs een andere zin aan art. 24.4 GTC mogen toekennen of dit redelijkerwijs van elkaar mogen verwachten. Art. 24.4 GTC moet dus zo worden uitgelegd dat het [X] verbiedt om in een geval als dit haar leveringsverplichting op te schorten.
2.11
Naar voorshands oordeel van het hof is er onvoldoende grond om aan te nemen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat Handicare [X] heeft gehouden aan haar contractuele leveringsplicht. Bij dit voorshands oordeel neemt het hof het volgende in aanmerking.
a. Als gesteld en niet betwist moet worden aangenomen dat de opschorting van [X] Handicare direct in financiële problemen brengt. Het daartegenover staande belang van [X] om niet te worden blootgesteld aan – al dan niet kansrijke – claims van gebruikers van de trapliften is daarentegen niet geconcretiseerd. Zo blijkt niet dat [X] ooit met een claim van een gebruiker is geconfronteerd of dat zij een goede reden heeft om te vrezen voor claims, bijvoorbeeld omdat voor een gebruiker kenbaar zou zijn dat zij de vlakstellingsmotor van de traplift heeft geleverd.
b. Liftinstituut is door de overheid aangewezen als conformiteitsbeoordelingsinstantie voor het keuren van trapliften als die van Handicare. Liftinstituut is daarvoor geaccrediteerd. Zij heeft verklaringen en certificaten afgegeven van de strekking dat de trapliften aan de Europese veiligheidsnormen voldoen. Die normen zijn streng. Na kennisneming van het rapport van Hoogerkamp heeft Liftinstituut haar standpunt gehandhaafd dat de trapliften aan die normen voldoen.
c. Het rapport van Hoogerkamp gaat niet in op de vraag in hoeverre de door hem beschreven incidenten veroorzaakt kunnen zijn door andere oorzaken dan fouten in het ontwerp van de traplift. Met name gaat het rapport niet in op de vraag of de incidenten veroorzaakt kunnen zijn door gebrekkigheid van de vlakstellingsmotoren die ingebouwd waren in de trapliften waarmee de incidenten zich hebben voorgedaan. Evenmin gaat het rapport in op de vraag van welke versie (revisie J of een andere versie) de vlakstellingsmotoren waren, die waren ingebouwd in de trapliften waarmee de incidenten zich hebben voorgedaan.
d. Aangenomen moet worden dat Handicare duizenden trapliften in het verkeer heeft gebracht. Hiertegenover is het aantal door Hoogerkamp beschreven incidenten (twaalf) tamelijk beperkt. Een deel van de beschreven incidenten lijkt bovendien niet betrekking te hebben op gevallen waarin de stoel van de traplift daadwerkelijk is gekanteld, laat staan dat het gevallen zijn waarbij letsel is ontstaan. In zoverre is onvoldoende onderbouwd dat de kans dat zich een incident voordoet met een traplift van Handicare, onverantwoord groot is, en ook dat de kans dat daarbij daadwerkelijk letsel wordt veroorzaakt, onverantwoord groot is. Het hof houdt er bij dit oordeel rekening mee dat, mede gelet op de functie van een traplift, op zichzelf moet worden aangenomen dat indien een stoel van een traplift daadwerkelijk kantelt, dit een onverantwoord grote kans op letsel oplevert, aangezien de kans op (meer dan zeer gering) letsel zeer beperkt dient te zijn.
2.12
Het belang om bewijs te kunnen leveren kan een rechtmatig belang als bedoeld in art. 843a lid 1 Rv zijn, maar het is dat niet zonder meer in alle gevallen. In dit geval is de vordering ex art. 843a Rv ingesteld als incident in kort geding. Het komt er dus op aan of [X] een rechtmatig belang heeft om ten behoeve van haar procesvoering in deze kort gedingen over afschrift van de bescheiden te kunnen beschikken. Dat is niet het geval. De hiervoor in rov. 2.11 in genoemde omstandigheden leiden ook tot het oordeel dat niet voldoende aannemelijk is dat kennisneming van de bescheiden waarvan [X] afschrift verlangt, en het voorleggen van die bescheiden aan Hoogerkamp of aan andere partijdeskundigen, ertoe zal leiden dat in deze kort gedingen in de hoofdzaak alsnog geoordeeld zal worden dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat Handicare [X] aan haar contractuele leveringsplicht heeft gehouden. Daarom moet worden aangenomen dat [X] niet het rechtmatig belang heeft dat zij aan haar incidentele vorderingen ten grondslag heeft gelegd. Bij dit oordeel houdt het hof er rekening mee dat in deze incidenten niet behoeft te zijn voldaan aan de mate van aannemelijkheid die vereist zal zijn bij de beoordeling van deze kort gedingen in de hoofdzaak.
2.13
Afwijzing van de incidentele vorderingen leidt niet tot een gebrek aan
equality of armswaartegen art. 6 EVRM waakt. Ook zonder over de verlangde bescheiden te kunnen beschikken heeft [X] in deze kort gedingen voldoende gelegenheid het standpunt van Handicare en de daaraan ten grondslag gelegde rapporten van deskundigen te bestrijden en zelf rapporten van deskundigen over te leggen. Uit art. 6 EVRM kan niet worden afgeleid dat een procespartij zonder meer over alle informatie moeten kunnen beschikken, waarover een deskundige van een wederpartij beschikt.
2.14
[X] heeft in het tweede incident toegevoegd dat de samenwerking tussen partijen impliceerde dat klachten gezamenlijk werden onderzocht en dat Handicare zich verbonden heeft zich constructief op te stellen. Handicare schendt deze afspraken en de door haar gedane toezeggingen. Dat rechtvaardigt ook het beroep op opschorting, aldus [X] .
Wat hiervan zij, dit betoog levert evenmin een rechtmatig belang op. Het betoog kan niet afdoen aan de hiervoor gegeven oordelen over het contractuele opschortingsverbod en de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid.
2.15
De vorderingen op de voet van art. 843a Rv moeten op grond van het voorgaande worden afgewezen.
2.16
Op overeenkomstige gronden als hiervoor gegeven ziet het hof geen aanleiding om Handicare op de voet van art. 22 Rv te bevelen de door [X] verlangde bescheiden over te leggen.
2.17
De vorderingen in het incident zullen worden afgewezen. Een beslissing over de proceskosten zal worden aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.
2.18
De zaak zal naar de rol worden verwezen voor memorie van antwoord in incidenteel appel in de hoofdzaak in het hoger beroep van [X] tegen het vonnis van 24 mei 2017 en voor memorie van antwoord in de hoofdzaak in het hoger beroep van Handicare tegen het vonnis van 7 december 2017. In beginsel zal de zaak daarna worden verwezen voor partijberaad in de gevoegde zaken.

3.Beslissing

Het hof:
in de incidenten
wijst de vorderingen af;
houdt iedere beslissing over de proceskosten aan;
in de hoofdzaak
verwijst de zaak naar de rol van 8 januari 2019 voor memorie van antwoord in incidenteel appel en voor memorie van antwoord aan de zijde van [X] .
Dit arrest is gewezen door mrs. D.J. Oranje, G.C.C. Lewin en
A.P. Schoonbrood-Wessels, en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken
op 4 december 2018.