ECLI:NL:GHAMS:2018:4405

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 oktober 2018
Publicatiedatum
29 november 2018
Zaaknummer
23-000012-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van mishandeling en veroordeling voor diefstal

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1969, was in eerste aanleg veroordeeld voor mishandeling en diefstal, maar heeft hoger beroep ingesteld. De zaak betreft een ruzie met de ex-partner van de verdachte, waarbij de verdachte werd beschuldigd van mishandeling en het stelen van een mobiele telefoon van de aangeefster. Tijdens de zitting in hoger beroep op 27 september 2018 heeft het hof de verklaringen van de aangeefster en de verdediging gehoord. Het hof oordeelde dat de verklaring van de aangeefster onvoldoende steunbewijs had om de verdachte te veroordelen voor mishandeling, en sprak hem vrij van dit onderdeel van de tenlastelegging. Echter, het hof achtte de diefstal van de mobiele telefoon wel bewezen. De verdachte had de telefoon tijdens de ruzie uit de hand van de aangeefster gepakt en was weggerend. Het hof oordeelde dat de verdachte met zijn handelen het oogmerk had om de telefoon wederrechtelijk toe te eigenen. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf, maar het hof besloot een geldboete van € 250 op te leggen, met een proeftijd van één jaar. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en sprak de verdachte vrij van de mishandeling, maar verklaarde de diefstal bewezen en legde een geldboete op.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000012-18
datum uitspraak: 11 oktober 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 15 december 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-194635-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1969,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 27 september 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

1.hij op of omstreeks 21 september 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, zijn (ex)levensgezel, [slachtoffer] heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit het eenmaal of meermalen (met kracht) slaan/stompen in/tegen het gezicht/hoofd, in elk geval tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer];

2.hij op of omstreeks 21 september 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (mobiele) telefoon (Samsung Galaxy), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof met betrekking tot de bewijsvraag tot een andere beslissing komt dan de politierechter.
Vrijspraak t.a.v. het onder 1 ten laste gelegde
De raadsvrouw heeft het hof verzocht de verdachte vrij te spreken van de onder 1 ten laste gelegde mishandeling en heeft daartoe aangevoerd dat voor de verklaring van de aangeefster [slachtoffer] onvoldoende steunbewijs voorhanden is.
De advocaat-generaal heeft de bewezenverklaring van de ten laste gelegde mishandeling gevorderd.
Het hof overweegt als volgt.
De aangeefster heeft verklaard dat haar ex-man – de verdachte – aan haar haar heeft getrokken, erg hard met zijn vuist in haar gezicht heeft geslagen en haar keel gedurende een minuut heeft dichtgeknepen (als gevolg waarvan zij bijna flauwviel). De verdachte heeft de beschuldiging van meet af aan stellig ontkend.
Het hof is met de raadsvrouw van oordeel dat aangeefsters verklaring in ontoereikende mate wordt ondersteund door ander bewijsmateriaal om een bewezenverklaring te kunnen dragen. Weliswaar is na de melding bij de aangeefster kortstondig een (niet nader gespecificeerde) ‘rode afdruk’ op de linkerwang waargenomen en is even later ook een klein schrammetje aan de linkerzijde van het gezicht van de aangeefster gezien, maar de aard van deze fenomenen zijn niet van dien aard dat zij als typisch bewijzend voor de door de aangeefster geschetste gang van zaken kunnen worden gezien. Dat de aangeefster na de melding door de politie in emotionele toestand is aangetroffen, heeft in dit verband ook onvoldoende zeggingskracht, gelet op hetgeen zich reeds tussen de gewezen echtelieden had afgespeeld sinds de aangeefster haar man op 23 augustus 2016 had verlaten. Bij deze stand van zaken kan niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde mishandeling, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Bewijsoverweging voor het onder 2 ten laste gelegde
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de onder 2 ten laste gelegde diefstal van de aangeefster, omdat hij op geen enkel moment het oogmerk heeft gehad zich die telefoon wederrechtelijk toe te eigenen.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt als volgt.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte de telefoon tijdens een ruzie uit de hand van de aangeefster heeft gepakt, deze in zijn zak heeft gestoken en vervolgens is weggerend. Deze gedragingen wijzen er naar hun uiterlijke verschijningsvorm onmiskenbaar op dat de verdachte daarmee de bedoeling (het oogmerk) heeft gehad de telefoon aan de feitelijke heerschappij van de aangeefster te onttrekken. De door de raadsvrouw aangevoerde omstandigheid dat de telefoon slechts enkele minuten in bezit van de verdachte is geweest, leidt hier niet tot een andere conclusie. Ook het zich tijdelijk de heerschappij verschaffen over andermans goed kan het zich toe-eigenen van dat goed kan opleveren (HR 3 november 1964, NJ 1965/120) en uit niets blijkt dat de verdachte, nadat hij de telefoon om ongeveer 18.37 uur had weggepakt, zich voor zijn aanhouding om 18.51 uur enige moeite heeft getroost het toestel uit eigener beweging aan de aangeefster te retourneren. De verdachte heeft als heer en meester over de telefoon beschikt.
Dat de verdachte zich niet van zijn wegnemingshandeling bewust zou zijn geweest, zoals hij zelf in hoger beroep naar voren heeft gebracht, acht het hof ongeloofwaardig. Die lezing van de feiten vindt weerlegging in de gebezigde bewijsmiddelen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

2.hij op 21 september 2016 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon (Samsung Galaxy), toebehorende aan [slachtoffer].

Hetgeen onder 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
diefstal.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, met een proeftijd van 1 jaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van dezelfde feiten zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft tijdens een ruzie met zijn ex-vrouw haar mobiele telefoontoestel gestolen. Door zo te handelen heeft hij een inbreuk gemaakt op haar eigendomsrecht.
Bij het bepalen van straf heeft het hof gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen aan ‘
first offenders’worden opgelegd. Daarbij gaat het veelal om geldboetes. Het hof neemt hier een geldboete van € 250 tot uitgangspunt voor deze verdachte. Vanwege de relatief geringe ernst van het feit en de tijd die sinds het bewezen feit is verstreken, zal het hof deze boete in voorwaardelijke vorm opleggen en daaraan een proeftijd van één jaar koppelen. Het hof wijkt af van de eis van de advocaat-generaal, omdat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 250 passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de hechtenis niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 1 (één) jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. J.J.I. de Jong en mr. B.A.A. Postma, in tegenwoordigheid van mr. C.J.J. Kwint, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 oktober 2018.
Mr. Postma is buiten staat het arrest mede te ondertekenen.