ECLI:NL:GHAMS:2018:4402

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 oktober 2018
Publicatiedatum
29 november 2018
Zaaknummer
23-003672-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake diefstal met getuigenverklaring

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 18 oktober 2017 was gewezen. De verdachte, geboren in 1981, werd beschuldigd van diefstal, specifiek tassenrollerij, gepleegd op 15 mei 2015 in een trein van Schiphol naar Amsterdam. De tenlastelegging betrof het wegnemen van een etui met daarin geld, een creditcard en een rijbewijs, toebehorende aan een slachtoffer. De verdediging voerde aan dat het gebruik van de verklaring van een getuige, die buiten aanwezigheid van de verdediging was gehoord, in strijd was met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Het hof oordeelde dat, hoewel er inbreuk was gemaakt op het recht van de verdediging, de Nederlandse autoriteiten voldoende inspanningen hadden geleverd om de getuige te horen. Het hof concludeerde dat het proces als geheel eerlijk was en dat de verklaring van de getuige niet de enige basis was voor de veroordeling. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, gelijk aan de straf die door de politierechter was opgelegd. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en sprak de verdachte vrij van hetgeen meer of anders was ten laste gelegd.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003672-17
datum uitspraak: 11 oktober 2018
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 18 oktober 2017 in de strafzaak onder parketnummer
13-701931-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 27 september 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 mei 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening (uit een tas) heeft weggenomen een etui en/of een portemonnee (met inhoud bestaande uit geld en/of een creditcard en/of een rijbewijs) in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Het gebruik van de verklaring van getuige [getuige] als bewijsmiddel is in strijd met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), omdat zij slechts buiten de aanwezigheid van de verdediging is gehoord. Zonder de verklaring van die getuige is er, gelet op de ontkennende verklaring van de verdachte, onvoldoende bewijs om tot een bewezenverklaring te komen.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte wordt verweten dat hij zich op 15 mei 2015 in een trein van Schiphol naar Amsterdam jegens de aangeefster [slachtoffer] schuldig heeft gemaakt tassenrollerij. Op 15 mei 2015 heeft [getuige] ten overstaan van de politie een verklaring afgelegd die voor de verdachte belastend is.
Bij op 19 mei 2015 verzonden brief heeft de raadsvrouw de rechter-commissaris verzocht [getuige], die indertijd woonachtig was in Liphook (Groot-Brittannië), als getuige te doen horen. De rechter-commissaris heeft op 11 juni 2015 dit verzoek toegewezen, maar heeft daarbij aangetekend dat een videoverhoor met een in het Verenigd Koninkrijk verblijvende getuige niet gemakkelijk te realiseren valt. Ondertussen was de verdachte - op 20 mei 2015 - gedagvaard op de terechtzitting van 22 juli 2015 te verschijnen. Voor die terechtzitting was reeds ook [getuige] opgeroepen om als getuige te verschijnen. [getuige] heeft op 19 juni 2015 per e-mail laten weten dat zij vanwege arbeidsverplichtingen niet in staat was om bij deze ‘hearing’ acte de présence te geven, dat zij alles heeft verklaard bij de politie en dat zij (wel) bereid was een verklaring af te leggen in een lokaal [het hof begrijpt: Brits] politiebureau. Daarop heeft de rechter-commissaris bij e-mail van 19 juni 2015 de raadsvrouw voorgesteld [getuige] schriftelijk vragen te laten beantwoorden, maar de raadsvrouw heeft zich daartegen bij e-mail van 13 juli 2015 verzet. Op de terechtzitting van 22 juli 2015 is [getuige] niet als getuige verschenen. De politierechter heeft de zaak vervolgens teruggewezen naar de rechter-commissaris om [getuige] alsnog als getuige te horen. De rechter-commissaris heeft [getuige] hierna bij brief van 11 augustus 2015 opgeroepen om op 24 september 2015 een verklaring af te leggen en heeft een afschrift daarvan laten sturen naar het van haar bekende e-mailadres. [getuige] is op die laatste datum – zonder enig voorafgaand bericht – niet verschenen en evenmin heeft zij gereageerd op de haar namens de rechter-commissaris toegezonden brieven en e-mails. De rechter-commissaris heeft vervolgens bij beslissing van 24 september 2015 afgezien van het ondernemen van verdere pogingen om een verhoor van [getuige] te realiseren. Op de terechtzitting in eerste aanleg van 18 oktober 2017 heeft de raadsvrouw andermaal verzocht [getuige] als getuige te doen horen. De politierechter heeft dit verzoek afgewezen, omdat het naar zijn oordeel onaannemelijk was dat [getuige] binnen een aanvaardbare termijn zou verschijnen. Nadat namens de verdachte op 18 oktober 2017 tegen het eerder die dag gewezen vonnis van de politierechter hoger beroep was ingesteld, heeft de raadsvrouw bij appelschriftuur van 19 oktober 2017 nogmaals verzocht [getuige] als getuige te doen horen. Op 6 maart 2018 heeft de raadsheer-commissaris dit verzoek toegewezen. Naar aanleiding daarvan is op 25 april 2018 een Europees Onderzoeksbevel verzonden aan de bevoegde autoriteiten van Groot-Brittannië. Op 8 juni 2018 heeft de raadsheer-commissaris een brief ontvangen van de U.K. Central Authority, waarin staat vermeld dat de (Britse) politie langs is geweest bij de van [getuige] bekende adressen, maar dat zij daar geen spoor van haar hebben gevonden, dat de bewoners die (inmiddels) op het adres in Liphook woonachtig waren ook geen informatie over de verblijfplaats van [getuige] konden verschaffen en dat van haar ook geen adresgegevens zijn gevonden in het (Britse) politie- en kiezersregister.
Het hof is, zeker na de inspanningen van de raadsheer-commissaris, van oordeel dat onaannemelijk is dat [getuige] binnen een aanvaardbare termijn als getuige een verklaring zal afleggen, omdat zij thans niet te traceren is.
Op grond van artikel 6, derde lid, aanhef en onder d, van het EVRM heeft de verdediging aanspraak op een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om een getuige in enig stadium van het geding te (doen) ondervragen. Op grond van de hiervoor vastgestelde feiten moet worden geoordeeld dat in de onderhavige zaak in enige mate inbreuk is gemaakt op het recht van de verdediging om [getuige] te (doen) ondervragen.
Indien voor de verdediging geen behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft bestaan om een getuige te (doen) ondervragen, kan het gebruik van een door die getuige afgelegde verklaring in strijd zijn artikel 6 van het EVRM. Het gebruik van een
untestedgetuigenverklaring levert evenwel niet automatisch een schending van artikel 6 van het EVRM op. Volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) dient de rechter te beoordelen:
(i) whether there was a good reason for the non-attendance of the witness and, consequently, for the admission of the absent witness's untested statements as evidence;
(ii) whether the evidence of the absent witness was the sole or decisive basis for the defendant's conviction; and
(iii) whether there were sufficient counterbalancing factors, including strong procedural safeguards, to compensate for the handicaps caused to the defence as a result of the admission of the untested evidence and to ensure that the trial, judged as a whole, was fair.
In deze zaak hebben de Nederlandse autoriteiten naar het oordeel van het hof alle inspanningen verricht die redelijkerwijs gevergd konden worden om te verzekeren dat [getuige] ten overstaan van een rechtelijke autoriteit (en de verdediging) een verklaring zou afleggen, zodat het hof goede redenen aanwezig acht voor haar afwezigheid als getuige. De navolgende bewezenverklaring is voorts niet louter of in beslissende mate gebaseerd op de verklaring die [getuige] tegenover de politie heeft afgelegd; veeleer is het zo dat de verklaring van de aangeefster bevestiging vindt in de verklaring van [getuige]. Haar verklaring is niet meer dan van ‘
considerable weight’.Verder vindt het hof dat tegenover de onmogelijkheid voor de verdediging om [getuige] als getuige te doen horen voldoende compenserende factoren hebben gestaan, aangezien a) de verdediging de gelegenheid is geboden schriftelijk vragen aan [getuige] te stellen (waarvan de verdediging om haar moverende redenen geen gebruik heeft gemaakt), b) de verdachte in de verschillende stadia van de strafprocedure de gelegenheid heeft gekregen zijn versie van de feiten te presenteren en dit ook heeft gedaan, c) de verdediging ten volle in de gelegenheid is gesteld de geloofwaardigheid en de betrouwbaarheid van de verklaring van [getuige] aan de kaak te stellen en d) de verklaring van [getuige] bevestiging vindt in de verklaring van de aangeefster (of eigenlijk andersom). Tot slot benadrukt het hof dat het de gebezigde verklaring van [getuige] met enige behoedzaamheid heeft gehanteerd vanwege het feit dat de verdediging geen mogelijkheid heeft gehad deze getuige te horen.
Gelet op het vorenoverwogene is het hof van oordeel dat het strafproces tegen de verdachte tot dusver, als geheel genomen, als eerlijk kan worden gekwalificeerd en dat het bezigen van de verklaring van [getuige] tot het bewijs niet in strijd is met artikel 6 van het EVRM. Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 15 mei 2015 in Nederland met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (uit een tas) heeft weggenomen een etui met daarin geld, een creditcard en een rijbewijs, toebehorende aan [slachtoffer].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Bewijsmiddelen

Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in onderstaande bewijsmiddelen zijn vervat.
1. Een proces-verbaal aangifte van 15 mei 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde p. 1-3). Dit proces-verbaal houdt in als
verklaring van [slachtoffer], voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik doe aangifte van zakkenrollerij, waarbij is weggenomen een etui met daarin een creditcard, rijbewijs en € 200. Ik ben de eigenaar van deze goederen. Het feit is op 15 mei 2015 rond 12.05 uur gepleegd. Ik bevond toen mij in de trein van Schiphol naar Amsterdam Centraal. Ik was samen met mijn vriendinnen. Ik had mijn etui met mijn geld en passen goed opgeborgen in mijn zwarte handtas. Ik heb een zwarte handtas met drie ritsen die van bovenaf geopend kunnen worden. Ik heb mijn etui in het middelste vak opgeborgen en ik weet zeker dat ik mijn rits goed afsloot. Ik merkte op een gegeven moment dat een man naast mij kwam staan. Ik voelde opeens iets aan mijn tas, mijn tas bewoog. Ik zag dat mijn middelste rits van mijn tas open stond en ik zag dat mijn blauwkleurige etui uit mijn tas was. Ik keek voor de zekerheid in mijn hele tas. Ik heb wel drie keer gecontroleerd of mijn etui in een van mijn andere vakken van mijn tas zat. Ik keek naar de man die naast mij stond. Ik vroeg aan hem of hij mijn etui had gestolen. Hij zei tegen mij dat hij deze niet had. Ik geloofde de man niet. Ik maakte een afweging of ik misschien een fout zou maken de man vals te beschuldigen of gewoon te proberen mijn etui te vinden. Ik ben blij dat ik toch heb gekozen mijn etui bij de man te zoeken. Ik begon in de zakken van de man te voelen. Ik zag en voelde mijn etui niet in de zakken van de man zitten. Een andere treinreiziger begon zich ermee te bemoeien. Hij probeerde de man tegen te houden. Mijn vriendinnen probeerden de man ook tegen te houden. Op een gegeven moment zag mijn vriendin [het hof begrijpt: [getuige]] mijn etui in de achterzak van de man zitten. Mijn vriendin pakte mijn etui terug en liet de etui aan mij zien. Ze vroeg aan mij of dit de etui was die weg was. Ik herkende mijn etui direct, want het is een felkleurig blauw etui. Ik wist toen nog niet of alles wat hiervoor in mijn etui zat er nog in zat. De man werd nog steeds tegengehouden door de treinreizigers en mijn vriendinnen.
Toen we op station Sloterdijk aankwamen probeerde de man weg te komen. Hij probeerde
steeds weg te rennen. Hij had een koffer bij zich. Wij hielden zijn koffer vast, omdat hij anders misschien weg zou rennen. Ik zag dat hij meerdere keren probeerde zijn koffer terug te pakken om zo weg te kunnen rennen. Wij zijn op Sloterdijk uitgestapt en zagen dat de politie eraan kwam. Zij hebben de verdachte die mijn etui met mijn geld en creditcard en rijbewijs heeft gestolen aangehouden.
2. Een proces-verbaal van bevindingen van 15 mei 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3] (doorgenummerde p. 8). Dit proces-verbaal houdt in als
mededeling van voornoemde verbalisanten, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Op 15 mei 2015 te 12.00 uur kregen wij de opdracht te gaan naar station Sloterdijk, alwaar personeel van de Nederlandse Spoorwegen (NS) een man poogde aan te houden die verdacht werd van tassenrollerij. Op het perron van station Sloterdijk zagen wij een trein stil staan en zagen wij meerdere personeelsleden van de NS een man vasthouden. Deze man bleek later te zijn genaamd: [verdachte], geboren op [geboortedag] 1981 te [geboorteplaats]. Wij hoorden dat [verdachte] in de trein een portemonnee had gestolen van een Engelstalige toeriste. Hierop hebben wij te 12.05 uur [verdachte] aangehouden.
3. Een proces-verbaal van verhoor getuige van 15 mei 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] (doorgenummerde p. 9-11). Dit proces-verbaal houdt in als
verklaring van [getuige], voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Op 15 mei 2015 bevond ik mij met [slachtoffer] en drie andere vrienden in de trein van Schiphol naar Amsterdam Centraal. Ik was met [slachtoffer] aan het praten. Ik zag dat zij opstond en ik hoorde haar zeggen dat haar portemonnee weg was. Ik zag dat [slachtoffer] naar haar handtas keek, welke zij aan de rechterzijde van haar lichaam droeg. Ik hoorde [slachtoffer] zeggen tegen de jongen, die op de grond naast haar zat, dat hij haar portemonnee had weggenomen. Ik hoorde de jongen zeggen dat hij niets had gedaan en hij de portemonnee van [slachtoffer] niet had. Ik zag dat de jongen opstond.
Ik zag dat [slachtoffer] toen een jas beetpakte van de jongen, welke hij in zijn handen droeg. Ik zag dat de jongen toen wegdraaide en ik zag toen de portemonnee van [slachtoffer] in de linkerachterzak van de broek van de jongen zitten. Ik herkende direct de portemonnee, omdat ik bloemen op de portemonnee zag zitten. Ik wist niet hoe de portemonnee van [slachtoffer] eruit zag, maar ik wist dat de jongen geen portemonnee zou hebben met een bloemetjesmotief hierop. Ik pakte de portemonnee uit de achterzak van de jongen en ik hielde de portemonnee in de lucht. Ik vroeg aan [slachtoffer] of de portemonnee die ik vast had van haar was. Ik hoorde [slachtoffer] zeggen dat het haar portemonnee was.
Ik zag toen dat de trein stopte. Ik zag dat de jongen poogde weg te lopen, weg te komen. Ik zag dat hij ook een koffer had. Buiten de trein poogde hij met zijn koffer er vandoor te gaan, maar ik pakte zijn koffer en ik gooide deze van de trap af. Ik dacht de jongen hierdoor niet weg kon komen. Een vriendin belde de politie. Ik zag toen dat de politie kwam, dit was na ongeveer vijf minuten nadat we belden. Ik zag dat de politie de jongen, die de portemonnee had gestolen, overnam.
4. Een proces-verbaal van verhoor getuige van 15 mei 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5] (doorgenummerde p. 12-15). Dit proces-verbaal houdt in als vraag (V) van de verbalisant en, in antwoord (A) daarop, de op die datum afgelegde
verklaring van de verdachte, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
V: Wat weet u te vertellen over wat er vanmorgen heeft plaatsgevonden?
A: Ik zat naast een vrouw in de trein. Zij begon in het Engels te schreeuwen en riep: “Geef mijn portemonnee terug”. Een andere vrouw riep: “Kijk, hier is je portemonnee”.

Nadere bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft gesuggereerd dat de tegenover de politie afgelegde verklaring van [getuige] niet betrouwbaar is, omdat zij gehoord is in de Engelse taal, terwijl gelet op haar geboorteplaats in Polen moet worden aangenomen die taal niet haar moedertaal is, met alle mogelijke communicatieproblemen van dien. Het hof neemt deze suggestie niet over. Er is geen enkel solide aanknopingspunt om te veronderstellen dat [getuige], die in Liphook (Groot-Brittannië) woonachtig was, de Engelse taal onvoldoende machtig was, terwijl de getuige de verhorend politieambtenaar te kennen heeft gegeven hem in die taal te kunnen begrijpen en in die taal een verklaring te willen afleggen. De enkele omstandigheid dat zij in Polen is geboren rechtvaardigt geen andere conclusie. Ook overigens ziet het hof geen goede reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de inhoud van de verklaring van [getuige].

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan tassenrollerij. In een trein van Schiphol naar Amsterdam heeft hij een portemonnee (met daarin een rijbewijs, creditcard en geld) weggenomen uit een tas van een toeriste uit Engeland. Juist voor toeristen zorgt het verlies van identiteitsdocumenten en betaalmiddelen in het buitenland voor groot ongemak. Daarnaast dragen dergelijke delicten bij aan de versterking van gevoelens van onrust en onveiligheid, bij de samenleving in het algemeen en bij toeristen en de gebruikers van het openbaar vervoer in het bijzonder. Tassen- en zakkenrollerij is bovendien een veelvoorkomend probleem, zodat het plegen daarvan uit het oogpunt van generale preventie flink bestraft dient te worden.
Het hof heeft gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen van tassen- en zakkenrollerij plegen te worden opgelegd. Deze hebben hun weerslag gevonden in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt een taakstraf van 120 uren genoemd. Over de persoonlijke situatie van de verdachte is maar weinig bekend. Wel heeft de verdachte, toen hij in deze zaak als verdachte werd gehoord, opgegeven alcohol en drugs te gebruiken en te kampen met depressieve klachten. De huidige situatie van de verdachte is het hof onbekend. Bij die stand van zaken heeft het hof er onvoldoende fiducie in dat de verdachte in staat is naar behoren een taakstraf te verrichten. Om die reden en gelet op de ernst van het bewezen verklaarde kan in deze zaak met geen andere strafmodaliteit worden volstaan dan een vrijheidsbenemende.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. H.A. van Eijk en mr. B.A.A. Postma, in tegenwoordigheid van mr. C.J.J. Kwint, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 oktober 2018.
Mr. Postma is buiten staat het arrest mede te ondertekenen.