ECLI:NL:GHAMS:2018:4383

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 november 2018
Publicatiedatum
29 november 2018
Zaaknummer
200.232.866/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over huurachterstand en ontbinding huurovereenkomst

In deze zaak gaat het om een huurgeschil tussen [appellant] en Stichting Woonzorg Nederland. [appellant] is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam, waarin de huurovereenkomst tussen partijen is ontbonden vanwege een huurachterstand. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [appellant] een huurachterstand had van € 3.804,61 tot en met september 2017, en heeft hem veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde. In hoger beroep heeft [appellant] grieven ingediend tegen deze beslissing, onder andere met betrekking tot de hoogte van de huurachterstand en de toewijzing van buitengerechtelijke incassokosten. Het hof heeft geoordeeld dat [appellant] onvoldoende feiten heeft gesteld om de vaststelling van de huurachterstand door de kantonrechter te weerleggen. Ook de grieven met betrekking tot de buitengerechtelijke incassokosten en de uitvoerbaarheid bij voorraad zijn afgewezen. Het hof heeft het bestreden vonnis bekrachtigd en [appellant] veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.232.866/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 6067547 CV EXPL 17-13577
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 27 november 2018
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos te Wassenaar,
tegen
STICHTING WOONZORG NEDERLAND,
gevestigd te Amstelveen,
geïntimeerde,
advocaat: mr. E.H.J. Slager te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Woonzorg genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 1 februari 2018 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 2 januari 2018, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen Woonzorg als eiseres en [appellant] als gedaagde. In de appeldagvaarding, waaraan producties zijn gehecht, zijn de grieven opgenomen.
Op de eerst dienende dag heeft [appellant] overeenkomstig de appeldagvaarding geconcludeerd en de producties in het geding gebracht.
Woonzorg heeft een memorie van antwoord, met producties, ingediend.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis zal vernietigen, zal overgaan tot het doen van aangifte ex artikel 162 Wetboek van Strafvordering (Sv) op de gronden die [appellant] in eerste aanleg heeft aangevoerd en - zo begrijpt het hof - de vorderingen van Woonzorg alsnog zal afwijzen, met veroordeling van Woonzorg in de kosten van het geding in beide instanties, waaronder de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
Woonzorg heeft geconcludeerd dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling van [appellant] in de (na)kosten van het hoger beroep, vermeerderd met de wettelijke rente.
Partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

2.1.
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis, onder 1.1 tot en met 1.3, een aantal feiten tot uitgangspunt genomen. Daaromtrent bestaat geen geschil, zodat deze feiten ook het hof tot uitgangspunt dienen. De feiten komen neer op het volgende.
2.1.1.
Met ingang van 13 januari 2017 huurt [appellant] van Woonzorg de woning aan het adres [adres] (hierna: het gehuurde).
2.1.2.
De huurprijs bedroeg bij aanvang van de huurovereenkomst € 762,48 per maand. Per 1 juli 2017 bedraagt de huur € 766,53 per maand. De huur is bij vooruitbetaling verschuldigd.
2.1.3.
Bij brief van 15 mei 2017 heeft de incassogemachtigde van Woonzorg [appellant] aangemaand tot betaling (binnen veertien dagen na ontvangst van de brief) van een huurachterstand die op dat moment € 2.287,44 bedroeg. Verder staat in de brief dat [appellant] bij gebreke van betaling binnen de genoemde termijn tevens buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 415,18 (inclusief btw) verschuldigd is.

3.Beoordeling

3.1.
Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de huurovereenkomst tussen partijen ontbonden en [appellant] veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde. Daarnaast heeft de kantonrechter [appellant] veroordeeld tot betaling aan Woonzorg van a) € 3.804,61 ter zake van achterstallige huur tot en met september 2017, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het vonnis tot de dag der voldoening, b) € 0,88 aan wettelijke rente tot 8 juni 2017, c) € 415,18 ter zake van buitengerechtelijke incassokosten en d) € 766,53 per maand vanaf 1 oktober 2017 tot aan de dag der ontruiming. [appellant] is veroordeeld in de (na)kosten, de veroordelingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het door Woonzorg meer of anders gevorderde is afgewezen.
3.2.
[appellant] bestrijdt het door de kantonrechter gewezen vonnis met acht grieven.
3.3.
Het hof zal grieven 1 tot en met 3 gezamenlijk behandelen. Deze grieven strekken ten betoge dat de kantonrechter ten onrechte geen aangifte op grond van artikel 162 Sv tegen het UWV heeft gedaan van het plegen van een misdrijf, dat een dergelijke aangifte, anders dan de kantonrechter oordeelt, wel degelijk van invloed zou kunnen zijn op de beoordeling van de onderhavige vorderingen van Woonzorg en dat het beroep van [appellant] op overmacht - inhoudende dat hij, doordat het UWV zijn WAO-uitkering zonder geldige reden enige tijd niet heeft uitbetaald, in financiële problemen is gekomen - door de kantonrechter ten onrechte is verworpen. De grieven falen, reeds omdat de problemen die [appellant] van het UWV stelt te hebben (ondervonden) op geen enkele wijze van doen hebben met deze procedure tussen hem en Woonzorg over de door hen gesloten huurovereenkomst. Daarbij geldt in het bijzonder dat een eventuele niet (tijdige) uitbetaling door het UWV van WAO-uitkeringen van [appellant] voor laatstgenoemde geen overmacht ten aanzien van de niet-betaling van de verschuldigde huurpenningen oplevert.
3.4.
Met grieven 4 en 5, die zich lenen voor gezamenlijke behandeling, komt [appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat de vordering van Woonzorg tot betaling van de huurachterstand tot en met september 2017 toewijsbaar is tot een bedrag van € 3.804,61 en dat, gelet op de hoogte van die achterstand, de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde eveneens toewijsbaar zijn. Het hof is van oordeel dat [appellant] tegen de vaststelling door de kantonrechter van (de omvang van) de huurachterstand tot en met september 2017 in hoger beroep onvoldoende feiten heeft gesteld om te dien aanzien tot een ander oordeel te komen. [appellant] heeft volstaan met het in de toelichting op grief 4 opsommen van een aantal betalingen aan Woonzorg die, naar hij stelt, door hem dan wel derden zijn uitgevoerd. Hij heeft evenwel niet inzichtelijk gemaakt welke van deze bedragen in eerste aanleg nog niet op de achterstand in mindering zouden zijn gebracht, op welke achterstallige termijn(en) de verschillende betalingen betrekking hebben en wat de hoogte is van het bedrag dat hij nog wel aan Woonzorg verschuldigd zou zijn. Evenmin blijkt een en ander zonder toelichting, die ontbreekt, uit de door [appellant] in hoger beroep overgelegde betalingsbewijzen. Het hof zal dan ook uitgaan van een huurachterstand tot en met september 2017 van € 3.804,61. Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat de vordering tot veroordeling van [appellant] tot betaling van deze huurachterstand toewijsbaar is en dat deze huurachterstand voldoende reden is om de huurovereenkomst te ontbinden en [appellant] tot ontruiming van het gehuurde te veroordelen. [appellant] heeft ook in hoger beroep onvoldoende aangevoerd om te kunnen oordelen dat ontbinding in dit geval niet gerechtvaardigd is. Dit betekent dat grieven 4 en 5 falen.
3.5.
Grief 6 keert zich tegen de toewijzing van de gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. [appellant] voert aan dat buitengerechtelijke kosten ad € 415,18 voor het schrijven van één (standaard) brief geen “redelijke kosten” in de zin van artikel 6:96 BW zijn. Hij stelt dat de redelijke kosten voor het schrijven van een dergelijke brief maximaal € 25,-, exclusief btw, bedragen. In reactie hierop beroept Woonzorg zich terecht op de toepasselijkheid van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, dat het maximale bedrag van de vergoeding bepaalt en het recht daarop niet afhankelijk stelt van de omvang of aard van de verrichte incassowerkzaamheden. Op basis van dit besluit is [appellant] , mede in aanmerking genomen dat hij niet heeft gesteld dat Woonzorg hem niet op de voet van art. 96 lid 6 BW heeft aangemaand, het door de kantonrechter toegewezen bedrag aan incassokosten, inclusief btw, verschuldigd. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd leidt niet tot de conclusie dat dit bedrag naar beneden moet worden bijgesteld, zodat grief 6 faalt.
3.6.
Grief 8 houdt in dat de kantonrechter het bestreden vonnis ten onrechte uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard, in het bijzonder wat betreft de ontruimingsveroordeling. Ook deze grief faalt, omdat het door [appellant] thans gestelde belang bij voortzetting van het gebruik van het gehuurde niet opweegt tegen het belang van Woonzorg bij de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de ontruimingsvordering, zoals gemotiveerd bij haar memorie van antwoord. Overigens heeft Woonzorg in appel gesteld dat het gehuurde inmiddels is ontruimd.
3.7.
Anders dan [appellant] in grief 7 aanvoert, ziet het hof, mede gelet op de uitkomst van het hoger beroep, geen reden om met betrekking tot de proceskosten van de eerste aanleg tot een ander oordeel te komen dan de kantonrechter. Dat Woonzorg in het bestreden vonnis op twee, in hoger beroep niet aan de orde zijnde, punten in het ongelijk is gesteld, is daartoe onvoldoende, zeker nu dit ten opzichte van de toegewezen onderdelen van de vordering van Woonzorg ondergeschikte punten zijn. Grief 7 faalt dus eveneens.
3.8.
De slotsom is dat het hoger beroep niet slaagt. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [appellant] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld, met nakosten en rente.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het appel, aan de zijde van Woonzorg gevallen en tot op heden begroot op € 726,- voor verschotten en € 1.074,- voor salaris, en op € 157,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 82,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, alles vermeerderd met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dagtekening van dit arrest respectievelijk de betekening ervan tot de dag der voldoening;
verklaart dit arrest ten aanzien van deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.E. Molenaar, R.J.M. Smit en R.J.Q. Klomp en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 27 november 2018.