ECLI:NL:GHAMS:2018:4377
Gerechtshof Amsterdam
- Rekestprocedure
- Rechtspraak.nl
Verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 89 Sv in verband met voorlopige hechtenis en eigen proceshouding
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 november 2018 uitspraak gedaan in een verzoekschrift op basis van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Verzoeker, geboren in 1983, heeft een schadevergoeding van € 4.925,00 aangevraagd wegens schade die hij stelt te hebben geleden door zijn voorlopige hechtenis en verzekering in een strafzaak. Het verzoekschrift is op 17 augustus 2018 ingediend en de advocaat-generaal heeft op 18 september 2018 zijn standpunt kenbaar gemaakt. Tijdens de openbare behandeling op 8 november 2018 is verzoeker niet verschenen.
Het hof heeft vastgesteld dat de strafzaak, waar het verzoek betrekking op heeft, op 31 juli 2018 is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. Verzoeker werd op 29 september 2017 in verzekering gesteld en op 3 oktober 2017 werd zijn voorlopige hechtenis bevolen. Hij is op 28 november 2017 in vrijheid gesteld. Het hof overweegt dat de toekenning van een schadevergoeding op billijkheid is gebaseerd, waarbij de houding van de verzoeker tijdens de voorlopige hechtenis een rol speelt. Het hof heeft daarbij ook de onschuldpresumptie in acht genomen.
Het hof concludeert dat er gronden van billijkheid aanwezig zijn om een schadevergoeding toe te kennen, maar dat deze niet volledig kan worden toegewezen. Uiteindelijk kent het hof een schadevergoeding van € 2.450,00 toe aan verzoeker, wat de helft is van het gevraagde bedrag. De beslissing is genomen door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof, waarbij de voorzitter mr. S.M.M. Bordenga was, en is op dezelfde dag openbaar gemaakt.