In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1980, was aangeklaagd voor het opzettelijk en wederrechtelijk gebruik maken van een niet op zijn naam gesteld reisdocument, specifiek een nationale identiteitskaart van Polen. Dit document was ter controle aangeboden aan een ambtenaar op de luchthaven Schiphol op 29 december 2017. De politierechter had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden.
Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, maar kwam tot de conclusie dat de verdachte het ten laste gelegde feit had begaan. De bewezenverklaring was gebaseerd op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen waren vervat. Het hof oordeelde dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsloten. De verdachte werd schuldig bevonden aan het opzettelijk gebruik maken van een niet op zijn naam gesteld reisdocument.
Bij de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. Het hof benadrukte het maatschappelijk belang van vertrouwen in reisdocumenten en oordeelde dat de verdachte het vertrouwen dat in dergelijke documenten moet kunnen worden gesteld, had geschonden. Daarom werd de gevangenisstraf van twee maanden, zoals eerder opgelegd door de politierechter, bevestigd. Het hof heeft tevens bepaald dat de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht op de opgelegde straf.