In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1986, was aangeklaagd voor het voorhanden hebben van een imitatiepistool, dat volgens de tenlastelegging een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen. De feiten vonden plaats op 2 april 2016 in Purmerend. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een geldboete van € 300,- en subsidiaire hechtenis. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte. Het hof oordeelde dat het in beslag genomen voorwerp, een imitatiepistool, onder de Wet wapens en munitie valt en dat de verdachte zich niet van de aanwezigheid ervan bewust was, wat het hof niet aannemelijk achtte. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een geldboete van € 300,- en zes dagen hechtenis, met inachtneming van de ernst van het feit en de omstandigheden.