ECLI:NL:GHAMS:2018:4302

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 november 2018
Publicatiedatum
26 november 2018
Zaaknummer
23-004589-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake handelen in strijd met de Wet wapens en munitie

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1986, was aangeklaagd voor het voorhanden hebben van een imitatiepistool, dat volgens de tenlastelegging een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen. De feiten vonden plaats op 2 april 2016 in Purmerend. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een geldboete van € 300,- en subsidiaire hechtenis. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte. Het hof oordeelde dat het in beslag genomen voorwerp, een imitatiepistool, onder de Wet wapens en munitie valt en dat de verdachte zich niet van de aanwezigheid ervan bewust was, wat het hof niet aannemelijk achtte. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een geldboete van € 300,- en zes dagen hechtenis, met inachtneming van de ernst van het feit en de omstandigheden.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004589-17
datum uitspraak: 21 november 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het
vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 12 december 2017 in de strafzaak
onder parketnummer 15-095178-16 tegen
[verdachte 1],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 november 2018.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 2 april 2016 te Purmerend (een) wapen(s) van categorie I onder 7° van de
Wet Wapens en Munitie, te weten een imitatiepistool, zijnde (een) voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en/of afmeting een sprekende gelijkenis vertoonde met (een) vuurwapen, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverweging

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het primair ten laste gelegde bewezen zal verklaren. Blijkens het ‘proces-verbaal onderzoek wapen’ blijkt dat het gaat om een imitatiewapen dat geschikt
is voor afdreiging en daarmee valt het onder de ten laste gelegde categorie.
Standpunt van de verdachte
De raadsman heeft – kort samengevat – aan de hand van zijn pleitnota betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Daartoe is aangevoerd dat het voorwerp niet kan worden gekwalificeerd als een imitatie van een echt wapen. Het imitatiepistool valt onder de Speelgoedrichtlijn, waardoor het een uitzonderingscategorie vormt als bedoeld in artikel 3 van de Regeling wapens en munitie. De uitzondering doet zich alleen dan niet voor als het gaat om imitaties van echte vuurwapens. De verdediging leest ‘imitaties van echte vuurwapens’ zo dat het dient te gaan om een replica van een bestaand merk. Het betreft volgens de verdediging geen imitatie van een echt vuurwapen aangezien in het ‘proces-verbaal onderzoek wapen’ niet een specifiek merk of model wordt genoemd waarvan dit speelgoedwapen een imitatie zou zijn.
Oordeel van het hof
Voor de beoordeling zijn de navolgende bepalingen van belang.
Artikel 2, eerste lid, aanhef en onder 7° van de Wet wapens en munitie luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
Wapens in de zin van deze wet zijn de hieronder vermelde of overeenkomstig dit artikellid aangewezen voorwerpen, onderverdeeld in de volgende categorieën.
Categorie I
(..)
7° andere door Onze Minister aangewezen voorwerpen die een ernstige bedreiging van personen kunnen vormen of die zodanig op een wapen gelijken, dat zij voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn.
Aan artikel 2, eerste lid, categorie I, sub 7° van de Wet wapens en munitie is invulling gegeven in
artikel 3, aanhef en onder a van de Regeling wapens en munitie, dat luidt:
Als voorwerpen van categorie I, onder 7°, die een ernstige bedreiging van personen kunnen vormen of die zodanig op een wapen gelijken dat zij voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn worden aangewezen:
a. voorwerpen die voor wat betreft hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertonen met vuurwapens of met voor ontploffing bestemde voorwerpen, met uitzondering van speelgoedvoorwerpen als bedoeld in de Richtlijn 2009/48/EG.
Artikel 2, eerste lid, van de Speelgoedrichtlijn (Richtlijn 2009/48/EG) en de daarbij behorende bijlage I luiden, voor zover hier van belang, als volgt:
Deze richtlijn is van toepassing op producten die, al dan niet uitsluitend, ontworpen of bestemd zijn om door kinderen jonger dan 14 jaar bij het spelen te worden gebruikt (hierna “speelgoed” genoemd).
De in bijlage I vermelde producten worden niet als speelgoed in de zin van deze richtlijn beschouwd.
Bijlage I bij de Richtlijn:
Lijst van producten die, met name, niet als speelgoed in de zin van deze richtlijn worden beschouwd (als bedoeld in artikel 2, lid 1)
(…)
2. Producten voor verzamelaars, mits op het product of de verpakking ervan zichtbaar en leesbaar is aangegeven dat het bestemd is voor verzamelaars van 14 jaar en ouder. Voorbeelden van deze categorie zijn:
(…)
e) imitaties van echte vuurwapens.
Ter beantwoording liggen, gelet op de tenlastelegging en het te dien aanzien gevoerde verweer, de volgende vragen voor:
1. is sprake is van ‘een sprekende gelijkenis’ in de zin van artikel 3 van de Regeling wapens
en munitie, en zo ja,
2. is het voorwerp aan te merken als speelgoed in de zin van de Speelgoedrichtlijn?
Sprekende gelijkenis
In het ‘proces-verbaal onderzoek wapen’ is het in beslag genomen voorwerp omschreven als “sterk gelijkend op een vuurwapen (pistool)”. In dat proces-verbaal staat verder vermeld: “Het voorwerp is voorzien van ornamenten (ontspanhefboom, demontagepal, hulsuitwerpingsopening, patroonhouder
en hamer) welke technisch geen enkele functie hebben en kennelijk slechts dienen om dit voorwerp
op een echt vuurwapen te doen gelijken. Dit voorwerp/wapen heeft qua vorm, kleur en afmeting grote gelijkenis met diverse in omloop zijnde pistolen/vuurwapens.”
Uit het voorgaande volgt dat sprake is van een sprekende gelijkenis in de zin van artikel 3 van de Regeling wapens en munitie. Bezit van een dergelijk imitatievuurwapen is dan ook strafbaar, tenzij
het is aan te merken als speelgoed in de zin van de Speelgoedrichtlijn.
Toepassing Speelgoedrichtlijn
Blijkens artikel 2, eerste lid, van de Speelgoedrichtlijn en de daarbij behorende Bijlage I worden
niet
als speelgoed aangemerkt: imitaties van echte vuurwapens. Dat in het onderhavige geval sprake is
van imitatie van een ‘echt vuurwapen’ blijkt genoegzaam uit het hiervoor aangehaalde ‘proces-verbaal onderzoek wapen’. De stelling van de verdediging dat het voorwerp een replica dient te zijn van een bestaand merk vindt geen steun in het recht. Dat verweer wordt dan ook verworpen.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen imitatiepistool een wapen is van categorie I onder 7° van de Wet wapens en munitie.
Voor zover de verdachte heeft aangevoerd dat hij zich niet van de aanwezigheid van het imitatiepistool bewust is geweest, acht het hof dit niet aannemelijk, omdat het wapen binnen een week nadat de verdachte zegt het wapen in zijn auto te hebben gelegd, daarin is aangetroffen.

Bewezenverklaring

Het hof acht bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 2 april 2016 te Purmerend een wapen van categorie I onder 7° van de Wet wapens en munitie,
te weten een imitatiepistool, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en/of afmeting een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen, voorhanden heeft gehad;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 300,-, subsidiair zes dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van
twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de politierechter is opgelegd.
De raadsman heeft het hof verzocht toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht omdat de oplegging van een geldboete mede gelet op het tijdsverloop door de verdachte als onredelijk zwaar wordt ervaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte alsmede diens draagkracht. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft een imitatievuurwapen voorhanden gehad dat niet onder de Speelgoedrichtlijn valt. Dat is een ernstig feit. Dergelijke wapens zijn geschikt voor afdreiging en kunnen leiden tot, voor potentiële slachtoffers, bedreigende situaties. Dat het niet om een echt wapen gaat, doet daaraan niet af, omdat die onechtheid niet zonder meer kenbaar is voor iemand die niet deskundig is op het gebied van wapens. Voor het voorhanden hebben van een imitatiepistool wordt doorgaans een geldboete opgelegd van € 550,- euro. Het hof ziet aanleiding van dat uitgangspunt af te wijken nu er sprake is van tijdsverloop. Gelet op de ernst van het feit kan niet worden volstaan met de toepassing van artikel 9a Sr, als bepleit door de raadsman.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 300,00 (driehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 (zes) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J. Piena, mr. S. Clement en mr. A.E. Kleene-Krom, in tegenwoordigheid van D. de Jong, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 november 2018.
[…]
.