ECLI:NL:GHAMS:2018:4298

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 november 2018
Publicatiedatum
26 november 2018
Zaaknummer
23-003761-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling te Amsterdam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 11 oktober 2017 was gewezen. De verdachte, geboren in 1982, werd beschuldigd van mishandeling van een vrouw op 21 juli 2017 te Amsterdam. De tenlastelegging hield in dat de verdachte het slachtoffer met een vuistslag in het gezicht had geslagen. Tijdens de zitting in hoger beroep op 25 oktober 2018 heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de raadsman. Het hof heeft vastgesteld dat de verklaringen van zowel de aangeefster als een getuige voldoende concreet en specifiek waren om als bewijs te dienen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, maar heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan de mishandeling. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, waarvan 20 uren voorwaardelijk, en 30 dagen hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, die € 300,- immateriële schade vorderde, integraal toegewezen. Het hof heeft de strafmaat bepaald op basis van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, en heeft daarbij de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003761-17
datum uitspraak: 8 november 2018
TEGENSPRAAK (Gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 11 oktober 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-138434-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25 oktober 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 juli 2017 te Amsterdam, althans in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer] één- of meermalen (met en vuistslag) in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd, althans het lichaam, te slaan en/of te stompen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd wegens proceseconomische redenen, mede omdat de bewijsmiddelen niet zijn uitgewerkt.

Bewijsmiddelen

1.
Een kopie van een [concept] proces-verbaal aangifte met nummer PL1300-2017155569-1 van 21 juli 2017, opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 1] [doorgenummerde pagina’s 3-4]
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 21 juli 2017 te 19:02 uur tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
de aangeefster [slachtoffer] , geboren in 1995:
Ik ben zojuist slachtoffer geworden van een mishandeling. Ik ben zomaar door een man van mijn fiets geslagen. Hij sloeg mij heel hard met zijn vuist in mijn gezicht, hierdoor ben ik van mijn fiets gevallen en op straat gevallen. (…) Ik was ter hoogte van het Centraal Station (het hof begrijpt hier en hierna: te Amsterdam) en wilde linksaf naar het Centraal Station fietsen. Achter mij fietste een jongen, die naar mij begon te roepen. Ik had mijn hand uitgestoken om links af te gaan, maar omdat het zo druk was moest ik stil blijven staan. Kennelijk is hij teruggefietst en stopte voor mij. Hij begon echt ruzie te maken. Hij schreeuwde dingen die ik mij niet meer kan herinneren. Ineens kwam hij heel dicht op mij staan. Hij zat nog op zijn fiets. Ik zei iets van wat wil je nou gaan doen! Toen wilde ik wegfietsen. Ineens voelde ik dat hij mij sloeg. Ik voelde dat hij mij aan de linkerkant van mijn gezicht heel hard raakte met zijn vuist. Door de klap werd ik van mijn fiets geslagen. Ik voelde gelijk een hevige pijn aan de linkerkant van mijn gezicht. Ik was zo overstuur en geschrokken door de klap en de val. Er stonden heel veel mensen om mij heen. Ik denk dat hij gelijk weg gefietst is want ik heb hem niet meer gezien. Op dit moment heb ik nog veel pijn aan mijn gezicht.
Signalement verdachte:
Negroïde donker huidskleur, Afrikaans.
Leeftijd tussen de 25 en 30 jaar.
Lengte ongeveer 1,75m.
Postuur een beetje gespierd
Haardracht kort kroes haar.
Kleding droeg een opvallende roze gebloemde blouse met korte mouw.
2.
Een proces-verbaal van aanhouding met nummer PL1300-2017155557-2 van 21 juli 2017, in wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 2] [doorgenummerde pagina’s 5-6]
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisant:
Op vrijdag 21 juli 2017 omstreeks 17:50 hield ik aan op de locatie Nieuwendijk 94 H te Amsterdam
Verdachte : [verdachte]
Voornamen : [verdachte]
Geboren : [geboortedatum] 1982
Op vrijdag 21 juli 2017 omstreeks 17:45 uur reed ik verbalisant, in uniform gekleed en met surveillance belast op de Dam in Amsterdam. Ik hoorde via de district portofoon dat zich zoëven een mishandeling had voorgedaan. Een getuige die alles gezien had heeft via 112 de politiemeldkamer Amsterdam gecontact en is achter de verdachte blijven aanrijden wachtend op de politie. Ik hoorde via de portofoon dat de verdachte de Nieuwendijk te Amsterdam was ingelopen en dat hij vervolgens binnenging in de winkel [adres 2] te Amsterdam. Niet lang daarna was ik ter plaatse en ik werd aangesproken door een vrouw die mij vertelde dat zij degene was die 112 had gebeld in verband met een mishandeling. Direct daarop wees de getuige mij een man aan welke ik uit de winkel [adres 2] zag komen lopen en zijn fiets pakte. Ik hoorde de getuige zeggen: ‘Dat is de man die ik zo-even voor het station een mij onbekende jonge vrouw heb zien mishandelen’. Hierop ben ik naar de door de vrouw aangewezen man gegaan en heb deze man aangehouden.
3.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2017155557-9 van 22 juli 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 3] , [doorgenummerde pagina 7]
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisant:
Ik, verbalisant, heb de verdachte [verdachte] tijdens het verhoor goed kunnen observeren en ik kan hem als volgt omschrijven;
- Negroïde man
- Rond de 30 jaar oud
- Getraind/gespierd postuur
- Had een zogenaamde stierennek (kort en breed)
- Zwart curly/kroes haar (kort)
- Droeg een opvallend katoenen ‘Hawaii’ overhemd met een groen/roze/rode bloemenprint.
Verdachte: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1982 te Amsterdam.
4.
Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL1300-2017155557-4 van 21 juli 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 2] , [doorgenummerde pagina’s 9-10.]
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 21 juli 2017 tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van
de getuige ( [getuige]):
Op vrijdag 21 juli omstreeks 17:30 uur reed ik op mijn fiets door het westelijk tunneltje welke onder het Centraal Station is gelegen. Toen ik het tunneltje uitkwam rijden zag ik aan de rechterkant nabij de fietsenstalling een mij onbekende man en een mij onbekende vrouw voor elkaar staan. Het leek wel of beiden ruzie hadden. Ik zeg dit zo omdat ik hoorde hoe de man tegen de vrouw schreeuwde dat ze even normaal moest doen..
Plotseling zag ik dat de man, met zijn rechterhand, de vrouw vol op haar gezicht sloeg. Ik zag dat de vrouw daardoor achteroverviel met haar achterhoofd op de grond. Vervolgens hoorde ik de vrouw hard gaan huilen. Hierop zag ik dat diverse mensen bij de vrouw en de man gingen staan.
Hierop zag ik dat de man, welke een fiets bij zich had, er vandoor ging in de richting van de Prins Hendrikkade. Daar er andere mensen om het slachtoffer had ontfermd ben ik achter de dader aangefietst en heb ik met mijn mobiele telefoon 112 gebeld.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde. Daartoe heeft de raadsman – kort samengevat – het volgende aangevoerd.
Er is inderdaad sprake geweest van een incident waarbij de aangeefster [slachtoffer] en de verdachte betrokken waren, maar de verdachte heeft de aangeefster niet geslagen, zoals tenlastegelegd.
De verklaring van de getuige [getuige] kan echter niet dienen als ondersteunend bewijs voor de aangifte gelet op de verschillen in tijd wanneer en plaats waar het incident zou hebben plaatsgevonden. De verklaring van [getuige] bevat inconsistenties en niet is uitgesloten dat zij de persoon alleen maar op de rug heeft gezien, het door haar gegeven signalement is vaag.
Het hof overweegt als volgt:
Anders dan betoogd door de raadsman is het hof van oordeel dat de verklaringen van de aangeefster [slachtoffer] en de getuige [getuige] op wezenlijke onderdelen voldoende concreet en specifiek zijn om deze bij de bewijsbeslissing te betrekken.
Het hof gaat er voorts vanuit dat het incident dat beschreven wordt door de aangeefster voorts hetzelfde incident is als de gebeurtenis die is beschreven door de getuige [getuige] op grond van het volgende:
- Zowel de aangeefster [slachtoffer] als de getuige [getuige] beschrijven een incident waarbij een vrouw met een fiets ruzie had met een man met een fiets die schreeuwde en haar vervolgens sloeg waarna zij viel.
- Zowel de aangeefster als de getuige hebben het over een incident dat op 21 juli 2017 rond het eind van de middag plaatsvond in de buurt van het Centraal Station van Amsterdam. Aan de omstandigheid dat de genoemde tijdstippen niet geheel overeenkomen en de omschrijving van de plaats van het incident niet geheel gelijkluidend is hecht het hof niet die betekenis die de raadsman daaraan toegekend wenst te zien.
- De getuige [getuige] omschrijft het slachtoffer als een jonge vrouw terwijl ook de aangeefster jeugdig is.
- De aangeefster heeft verklaard dat zij overstuur was, hetgeen in de lijn ligt van de verklaring van de getuige over het huilen van het slachtoffer. Beiden hebben het ook over aanwezige omstanders en het wegfietsen van de dader na het ongeval.
- De getuige [getuige] is de dader van het door haar beschreven incident gevolgd en op haar aanwijzing is de verdachte door de politie aangetroffen en aangehouden. Er is geen enkel concreet aanknopingspunt om ervan uit te gaan dat [getuige] hem uit het oog zou zijn verloren waarna een persoonsverwisseling zou hebben plaatsgevonden. De omschrijving van de verdachte in het hierboven weergegeven proces-verbaal van bevindingen van 22 juli 2017 (bewijsmiddel 3) vertoont grote overeenkomst met het zeer gedetailleerde en specifieke signalement dat door de aangeefster is gegeven met betrekking tot, onder meer, postuur en kleding van de dader. Van onverklaarbare verschillen is geen sprake.
Nu zowel de aangeefster als de getuige hetzelfde incident beschrijven en het hof voorts van oordeel is dat de verklaring van de getuige voldoende verankering vindt in die van de aangeefster acht het hof het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 21 juli 2017 te Amsterdam [slachtoffer] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer] éénmaal tegen het gezicht te slaan
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg mishandeling bewezen verklaarde veroordeeld tot taakstraf voor de duur van 60 uren, waarvan 20 uren voorwaardelijk, subsidiair 30 dagen hechtenis
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft verzocht bij een bewezenverklaring de door de advocaat-generaal gevorderde taakstraf te halveren nu de verdachte muzikant is en op onregelmatige tijden werkt waardoor het voor hem bemoeilijkt wordt om goede afspraken te maken over de uitvoering van de taakstraf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer] . Het slachtoffer heeft hierdoor pijn ondervonden. Door zijn handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en heeft de verdachte een voor haar angstige situatie geschapen.
Het hof acht, alles afwegende, een, deels voorwaardelijke, taakstraf van na te melden duur passend en geboden. Hiermede wordt enerzijds de ernst van het feit tot uitdrukking gebracht, terwijl anderzijds wordt beoogd de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw een strafbaar feit te plegen.
In het voorgaande ligt besloten dat, met name gelet op de ernst van het feit, niet kan worden volstaan met een taakstraf voor de door de raadsman verzochte duur.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 300,- ter zake van immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij integraal moet worden toegewezen tot een bedrag van € 300,- ter zake van immateriële schade en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting betoogd de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren omdat het ten laste gelegde feit niet kan worden bewezen.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 300,00 (driehonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 300,00 (driehonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 (zes) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 21 juli 2017.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. M.M.H.P. Houben en mr. V. Mul, in tegenwoordigheid van D. de Jong, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 8 november 2018.
mr. V. Mul is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
[…]